ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2605 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch H 137-2011

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2605
Datum uitspraak: 05-03-2012
Datum publicatie: 18-04-2012
Zaaknummer(s): H 137-2011
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachten over gedragingen in de periode 1995-2003 niet binnen redelijke termijn ingediend. Nu tijdens de behandeling in kort geding alle tussen partijen bestaande geschillen aan de orde zijn gesteld, hadden klagers zich dienen te realiseren dat de schikkingsonderhandelingen een finale regeling tussen partijen betrof. Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk ongegrond

Beslissing van 5 maart 2012

in de zaak H 137-2011

naar aanleiding van de klacht van:

1.      A

2.      B

klagers

tegen:

C

verweerder

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 28 juni 2011 met kenmerk D, door de raad ontvangen op 29 juni 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 januari 2012 in aanwezigheid van klagers en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3          De raad heeft kennis genomen van:

-       ongedateerd schrijven, met bijlagen, van klagers, door de raad ontvangen op   27 december 2011;

-       brief dd. 29 december 2011, met bijlagen, van verweerder, door de raad   ontvangen dd. 30 december 2011.

2                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1         Verweerder heeft klagers bijgestaan in de periode van 1995 tot 2003 in een civielrechtelijke zaak tegen X. Verweerder heeft het dossier in 2003 aan de opvolgende advocaat overgedragen.

2.2         Klagers hebben zich in 2008 opnieuw tot verweerder gewend. Klagers wensten hun woning te verkopen. Op de woning van klagers rustte een door X in 2003 gelegd beslag. De raadsman van X berichtte dat X niet bereid was over te gaan tot opheffing van het beslag, omdat klagers nog een bedrag ad € 9.772,15 ter zake van proceskosten en wettelijke rente verschuldigd waren. Verweerder heeft vervolgens namens klagers een kort geding procedure gestart en daarin onder meer de opheffing van het op de woning rustende beslag gevorderd.

2.3         Op 16 maart 2009 heeft een mondelinge behandeling in kort geding plaatsgevonden. Na een schorsing van de mondelinge behandeling zijn partijen tot een schikking gekomen. Partijen hebben het proces-verbaal, inclusief de regeling in der minne, ondertekend. Partijen hebben onder meer verklaard over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben. X heeft zich daarbij verplicht onverwijld actie te ondernemen het op het woonhuis van klagers rustende beslag te doen opheffen. Dit beslag is vervolgens opgeheven.

2.4     Klagers hebben de advocaat van X per e-mail dd. 31 maart 2011 bericht dat er bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst sprake was van dwaling aan hun zijde. Klagers stellen te hebben gedwaald door niet ook teruggave te eisen van de gelden die op de bankrekeningen stonden waarop destijds ook beslag was gelegd. De advocaat van X heeft bij brief dd. 26 april 2011 een afschrift van voormeld e-mailbericht van klagers aan verweerder toegezonden.

2.5     Klagers hebben verweerder bij brief dd. 16 mei 2011 aansprakelijk gesteld    wegens nalatig handelen van verweerder op 16 maart 2009. Klagers schreven in voormelde brief onder meer het volgende:

“U hebt toen nagelaten om teruggave van het bankbeslag te eisen, van de privé gelden door X gelegd op 3 februari 2003. Deze beslagen waren vexatoir. U wist dat het doel was opheffing van de beslagen zoals ook is vastgelegd in de toevoeging van de Raad van Rechtsbijstand.

Het bankbeslag bedroeg een bedrag van € 28.222, - daar komt de wettelijke rente nog bovenop, dit had tegelijkertijd met opheffen van het beslag op het onroerend goed teruggevorderd moeten worden. U hebt daar tijdens het overleg met X met geen woord over gerept. Dat is een ernstig verzuim uwerzijds, terwijl u mij en mijn vrouw in de rechtszaal adviseerde de procedure te beëindigen.”

2.6     Bij brief van 16 mei 2011 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3                KLACHT

3.1         De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1).   verweerder in de periode 1995 tot 2003 fouten heeft gemaakt bij de behartiging van de belangen van klagers, met als gevolg dat zij grote schade hebben geleden;

2).   verweerder, toen ter zitting in kort geding een schikking tot stand kwam, verzuimd heeft om teruggave te vorderen van het bedrag dat door de wederpartij van de beslagen bankrekening van klagers was geïncasseerd.

4                VERWEER

4.1.    De klachten over gebeurtenissen in de periode van 1995-2003 dateren van meer dan 10 jaar geleden. Verweerder heeft het dossier in 2003 overgedragen en kan om die reden niet op die klachten ingaan. Verweerder betwist overigens, bij gebrek aan wetenschap, het door klager gestelde. Overigens hebben klagers zich vijf jaar later weer tot verweerder gewend. Hieruit moet worden afgeleid dat zij destijds tevreden zijn geweest over de werkzaamheden van verweerder.

4.2.    Verweerder betwist dat het bankbeslag niet aan de orde is geweest. Zelfs als het niet besproken zou zijn, waren klagers op de hoogte van het bestaan van het bankbeslag. Desalniettemin hebben klagers de zaak geschikt. Klagers wisten op het moment van de schikking van het bestaan van het beslag op de woning en van het volgens hen vexatoir beslag. Niettemin werd besloten om de kwestie met gesloten beurzen te schikken. De advocaat van X heeft bij brief dd. 17 maart 2009 bevestigd dat de kwestie in onderling overleg was geregeld en dat de beslagen op de woning en de aanlegsteiger zo spoedig mogelijk zouden worden doorgehaald. Verweerder betwist een beroepsfout te hebben gemaakt, nalatig te zijn geweest dan wel onzorgvuldig en of onrechtmatig te hebben gehandeld.

5                BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1)

5.1.    In het tuchtrecht voor advocaten bestaan geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht. Bij de beoordeling van een verweer inhoudend dat er sprake is van niet-tijdige indiening van een klacht moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden. Daarbij is van belang op welk tijdstip klager kennis heeft gekregen van het door hem gewraakte handelen van de advocaat en de vraag of de advocaat door het tijdsverloop in zijn verdediging is belemmerd.

5.2.    Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op gedragingen van verweerder in de periode van 1995-2003. Uit de verklaring van klager ter zitting is gebleken dat klager in 2004 ervan op de hoogte was dat de akte van cessie vals was, waarna hij in de periode 2005-2006 in Paramaribo nader onderzoek heeft gedaan. Nu klagers desondanks tot 2011 hebben gewacht met het indienen van een klacht over gedragingen die zich hebben afgespeeld voor 2003 en klagers zich bovendien in 2008 opnieuw tot verweerder hebben gewend, mocht verweerder ervan uitgaan dat de door hem in de periode van 1995-2003 verrichte werkzaamheden niet meer ter discussie zouden worden gesteld. Klagers zullen op grond hiervan in het eerste onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.

              Ad klachtonderdeel 2)

5.3     Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de werkzaamheden van verweerder tijdens de schikkingsonderhandelingen dd.16 maart 2009. Ten aanzien van dit onderdeel van de klacht is de raad van oordeel dat geen sprake is van het verstrijken van een redelijke termijn waarbinnen dit klachtonderdeel is ingediend. Klagers kunnen in het tweede onderdeel van de klacht worden ontvangen.

5.4     Klagers stellen dat het bancair beslag op 16 maart 2009 niet aan de orde is geweest bij de schikkingsonderhandelingen, terwijl verweerder stelt dat dit beslag wel bij de onderhandelingen is betrokken. De opvattingen van klagers en verweerder over de inhoud van de schikkingsonderhandelingen staan aldus lijnrecht tegenover elkaar.

5.5     In de dagvaarding is melding gemaakt van het verloop van alle procedures, waaronder de kwestie betreffende de gelegde bankbeslagen. Deze kwestie maakte aldus deel uit van de geschillen tussen partijen. Uit de verklaringen van verweerder ter zitting is gebleken dat klager de dagvaarding heeft voorbereid en opgesteld. Klager beschikte klaarblijkelijk over een nauwkeurige dossierkennis en was op de hoogte van alle, in de dagvaarding uitvoerig beschreven, geschillen tussen partijen. Uit de pleitnotities van de advocaat van X dd. 19 maart 2009 (p11-13) blijkt bovendien dat door deze tijdens de behandeling in kort geding op 19 maart 2009 de afwikkeling van alle procedures, waaronder de vordering van klagers op X op grond van het arrest van het gerechtshof dd. 8 juni 2004, aan de orde is gesteld. De raad komt op grond hiervan tot de conclusie dat de kwestie betreffende de gelegde bankbeslagen tijdens de behandeling in kort geding aan de orde zijn geweest.

5.6     Vervolgens hebben tijdens een schorsing van de zitting in kort geding op de gang schikkingsonderhandelingen plaatsgevonden. Nu tijdens de behandeling in kort geding alle tussen partijen bestaande geschillen aan de orde zijn gesteld, hadden klagers zich dienen te realiseren dat de schikkingsonderhandelingen een finale regeling tussen partijen betrof. Dat klagers zich dit hebben moeten realiseren blijkt ook uit de door verweerder ter zitting beschreven gang van zaken -welke door klager ter zitting werd bevestigd- voorafgaand en na afloop van de behandeling in kort geding, waaruit blijkt dat klagers beiden blij waren dat de zaak was afgesloten en dat een schikking was bereikt. Klagers moeten zich hierbij, gelet op het bovenstaande hebben gerealiseerd dat alle procedures tussen partijen hiermee waren afgedaan, hetgeen aansluit bij het door partijen ondertekende proces-verbaal, waaruit blijkt dat partijen hebben verklaard elkaar over en weer niets meer verschuldigd te zijn. De raad volgt klagers niet in hun stelling dat tijdens de schikkingsonderhandeling dd.16 maart 2009 enkel zou zijn gesproken over de opheffing van het op de woning gelegde beslag. Klaarblijkelijk hebben klagers twee jaar na dato spijt van de destijds door hen getroffen regeling. Hiervan valt verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. De raad zal de klacht ongegrond verklaren. 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart klagers niet ontvankelijk in klachtonderdeel 1;

verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond

Aldus gewezen door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. A. Groenewoud, H.C.M. Schaeken, E.J.P.J.M. Kneepkens, M. B. Ph. Geeraedts, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 maart 2012 .

  griffier                                                                         voorzitter                                     

  Deze beslissing is in afschrift op      6 maart 2012.

per aangetekende brief verzonden aan:

-            klagers

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch 

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-            klagers

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

         ’s-Hertogenbosch

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl