ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA2232 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch B 30 - 2011

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA2232
Datum uitspraak: 31-10-2011
Datum publicatie: 06-12-2011
Zaaknummer(s): B 30 - 2011
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Gedragregel 12 verbiedt iedere overlegging van confraternele correspondentie. Het argument dat het niet om inhoudelijke confraternele correspondentie zou gaan en dat in deze correspondentie een voorbehoud was gemaakt gaat niet op. Dat het bij de rechtstreeks schriftelijke benadering van de cliënten van zijn wederpartij zou gaan om een aanzegging met rechtsgevolg valt uit de desbetreffende brief niet op te maken. Hoewel vraagtekens gezet kunnen worden bij de onderbouwing van het door verweerder namens zijn cliënt ingediende verzoek ingevolge artikel 382 Rechtsvordering gaat het te ver om op de uitslag van deze procedure vooruit te lopen. Het mag niet zo zijn dat eerdere beschuldigingen en verwijten, die in voorgaande procedures ongegrond zijn geacht, opnieuw klakkeloos worden herhaald. Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Maatregel:berisping

B 30 – 2011

Raad van Discipline

in het ressort ’s Hertogenbosch

Beslissing inzake de klacht van:

mevr. mr. X,

wonende te Y,

klaagster,

tegen:

      mr. Z.

advocaat te A,

verweerder.

  1. Verloop van de procedure

Bij brief van 7 februari 2011, door de Raad ontvangen op 8 februari 2011, heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda de door klaagster op 18 maart 2010 ingediende klacht toegezonden aan de Raad samen met de in de inventarislijst genoemde stukken.

De Raad heeft voorts kennis genomen van de brief van klaagster van 11 augustus 2011 met bijlagen door de Raad ontvangen op 15 augustus 2011.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 29 augustus 2011. Ter zitting zijn klaagster en verweerder verschenen en is door klaagster een pleitnota overgelegd.

  1. De feiten

Betreffende het geschil over de verkoop van een onroerende zaak is tussen de wederzijdse cliënten van klaagster en verweerder een procedure gevoerd, eerst bij de Rechtbank Rotterdam en vervolgens in hoger beroep bij het Gerechtshof ’s Gravenhage. Bij eindarrest van 17 november 2009 heeft dit hof de cliënten van verweerder veroordeeld om aan de cliënten van klaagster te betalen een bedrag ter hoogte van de contractuele boete, vermeerderd met rente en kosten. Klaagster is vervolgens overgegaan tot tenuitvoerlegging van dit arrest. Zowel bij de Rechtbank Rotterdam als bij het Hof ’s Gravenhage zijn de cliënten van verweerder bijgestaan door een andere advocaat. Verweerder is deze advocaat opgevolgd na het eindarrest van 17 november 2009. Verweerder heeft vervolgens bij dagvaarding van

27 mei 2010 herroeping gevorderd van het arrest van 17 november 2009 op grond van artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met bedrog en het achterhouden van stukken.

In de loop der tijd zijn er tussen de cliënten van klaagster en verweerder diverse procedures gevoerd, waaronder kort gedingen. Ook zijn er door de voorganger van verweerder en diens cliënten diverse klachten tegen klaagster ingediend, die alle ongegrond of niet-ontvankelijk zijn verklaard.

  1. De klacht

De klacht kan als volgt worden samengevat:

-         Verweerder heeft zonder toestemming van klaagster confraternele correspondentie van 17 maart 2010 en 11 mei 2010 in een kort geding van 21 juni 2010 overgelegd.

-         Verweerder heeft zich in strijd met de gedragsregels rechtstreeks tot de cliënten van klaagster gewend in een brief van 9 februari 2010 waarin bovendien onwaarheden staan.

-         Verweerder jaagt de cliënten van klaagster onnodig op kosten door een herhaling van stellingen in de door hem geëntameerde procedures.

-         Verweerder heeft zich onnodig grievend over klaagster uitgelaten, stelt feiten waarvan hij weet dat ze onjuist zijn en streeft niet naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.

-         Samengevat schaadt verweerders handelwijze het vertrouwen in de advocatuur.

  1. Het verweer

Verweerder heeft zich als volgt verweerd:

-         Er is geen sprake van inhoudelijke confraternele correspondentie. De bewuste brieven bevatten ook zijn aanzegging dat hij zich het recht voorbehoudt om deze brieven over te leggen.

-         De brief van 9 februari 2010 moet gezien worden als een aanzegging conform het tweede lid van Gedragsregel 18. Ook heeft klaagster aan verweerder medegedeeld dat haar cliënten geen domicilie kiezen op haar kantoor.

-         De herroeping van het arrest van het gerechtshof geschiedt geheel volgens de daartoe in het leven geroepen wettelijke regeling.

-         De inhoud van de dagvaarding is naar eer en geweten geconcipieerd. Verweerder heeft bij de deken inmiddels ook een klacht ingediend tegen klaagster vanwege vermeend bedrieglijk handelen.

  1. Beoordeling van de klacht

Het eerste klachtonderdeel heeft betrekking op het overleggen van confraternele correspondentie door verweerder in een kort geding van 21 juni 2010. Het gaat daarbij om brieven van verweerder aan klaagster van respectievelijk 17 maart 2010 en 11 mei 2010. In beide brieven verzoekt verweerder aan klaagster het executoriale beslag op te heffen. Het verweer van verweerder op dit onderdeel enerzijds dat het niet zou gaan om inhoudelijke confraternele correspondentie en anderzijds dat door hem in de correspondentie ook het voorbehoud was gemaakt de brieven over te leggen kan geen doel treffen. Artikel 12 van de Gedragsregels is op dit punt duidelijk: het gaat om alle correspondentie tussen advocaten ongeacht de inhoud daarvan. Dit onderdeel is derhalve gegrond.

Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op de brief van 9 februari 2010, waarmee verweerder zich rechtstreeks tot de cliënten van klaagster heeft gewend. Het verweer van verweerder dat het in deze brief zou gaan om een aanzegging met rechtsgevolg ingevolge Gedragsregel 18 lid 2 gaat niet op, nu een dergelijke aanzegging uit deze brief niet valt op te maken. Ook het feit dat de cliënten van klaagster voor het uitbrengen van de dagvaarding geen domicilie gekozen hebben op het kantoor van klaagster kan geen rechtvaardiging zijn voor de rechtstreekse benadering van deze cliënten door verweerder. Hetzelfde geldt voor het argument van verweerder dat klaagster niet op een van zijn brieven zou hebben gereageerd, nog afgezien van het feit dat zulks aantoonbaar wel is gebeurd. Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

Het derde onderdeel van de klacht ziet op het door verweerder namens zijn cliënten geëntameerde herzieningsverzoek ingevolge artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Hoewel vraagstekens gezet kunnen worden bij de onderbouwing van dit verzoek en met name bij de vraag welke nieuwe gegevens na het wijzen van het arrest zijn opgekomen, die niet al eerder in de procedure zijn aangevoerd of hadden kunnen worden aangevoerd, gaat het te ver om thans reeds op de uitslag van deze procedure vooruit te lopen. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Wat betreft het vierde onderdeel van de klacht dient als uitgangspunt te gelden dat advocaten behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen (Gedragsregel 17), dat een advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet althans behoort te weten, dat die onjuist zijn (Gedragsregel 30) en dat een advocaat zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten (Gedragsregel 31).

Het moge zo zijn dat een herzieningsprocedure met zich meebrengt dat gesproken wordt over bedrog, valsheid in geschrifte en/of het achterhouden van stukken, nu dit de enig mogelijke gronden zijn voor een herziening van een in kracht van gewijsde gegane beslissing, maar het mag niet zo zijn dat eerdere beschuldigingen die ongegrond zijn geacht, opnieuw klakkeloos worden herhaald. Daarvan is echter wel degelijk sprake in de alinea’s 12, 16, 41, 60, 69, 80 en 87 van de dagvaarding van de herzieningsprocedure. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

  1. De beslissing

De Raad verklaart de onderdelen 1, 2 en 4 van de klacht gegrond en legt verweerder ter zake de maatregel van berisping op.

De Raad wijst onderdeel 3 van de klacht als ongegrond af.

Aldus gegeven door mevr mr. M. I. J. Hegeman, voorzitter, mrs. mevr. J.C. van den Dries, mevr. E.J.P.J.M. Kneepkens, E.P.C.M. Teeuwen en J.F.E. Kikken, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Lanschot, griffier, en in het openbaar uitgesproken op

31 oktober 2011.

griffier                                                                                                   voorzitter

verzonden op: 1 november 2011

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appelmemorie in het bezit t e zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie , maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appelmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het Hof van Discipline

  1. Per post. Het postadres van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek. 

  2. Bezorging. De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

  3. Per fax. Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608; tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607