ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA2215 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch R 3 - 2011

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA2215
Datum uitspraak: 07-11-2011
Datum publicatie: 02-12-2011
Zaaknummer(s): R 3 - 2011
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Geen sprake van concrete feiten of bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verweerder in diens hoedanigheid van executeur testamentair een onrechtmatige daad gepleegd, dan wel een onrechtmatige daad van een ander heeft toegedekt. Verweerder heeft geen enkele inhoudelijke bemoeienis gehad bij de gerechtelijke procedure die heeft geresulteerd in het vonnis waarop klaagster doelt. Verzet ongegrond.

R 3-2011 Verzet

Raad van Discipline

In het ressort ’s-Hertogenbosch

Beslissing

inzake

het verzet tegen de voorzittersbeslissing d.d. 24 januari 2011, verzonden op 4 februari 2011,

betreffende een klacht van:

mevrouw X,

klaagster,

tegen

mr.Y,

verweerder,

advocaat te Z,

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

1. Verloop van de verzetprocedure.

Bij brief d.d. 12 februari 2011, ter griffie ontvangen op 15 februari 2011 heeft klaagster verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van 24 januari 2011, welke beslissing aan klaagster, verweerder en de deken werd toegezonden op 4 februari 2011.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter openbare zitting van de raad van 19 september 2011, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 20 juni 2011. Daarbij werd hun medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 5 september 2011. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.

Bij de mondelinge behandeling zijn klaagster en verweerder verschenen.

2. De feiten

2.1.      Klaagster heeft uit de erfenis van haar moeder een legaat, bestaande uit een aantal percelen grond , toebedeeld gekregen. Verweerder trad op als executeur testamentair.

3. De klacht

3.                De klacht bestaat, voor zover voor de beoordeling van het verzet van belang, uit het volgende:

          Verweerder heeft vermoedelijk als executeur testamentair een onrechtmatige daad gepleegd, dan wel een onrechtmatige daad van mevrouw LT-J toegedekt.

4. Beslissing van de voorzitter

4.        De voorzitter heeft de klacht,  voor zover voor de beoordeling van het verzet van belang, als kennelijk ongegrond afgewezen omdat klaagster geen concrete feiten naar voren heeft gebracht, noch bewijsmateriaal, waaruit blijkt dat haar vermoedens juist zijn, heeft overgelegd,

5. Het verzet

5.        In een procedure bij de Rechtbank Roermond zijn de percelen grond als wisselgeld gebruikt bij een verdeling tussen derden, onder wie mevrouw LT-J. Verweerder kent dat vonnis, maar heeft niets ondernomen; aldus heeft hij het handelen van mevrouw LT-J toegedekt.

6. Beoordeling van het verzet

6.1.      Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter terecht overwogen dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van executeur testamentair. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.

6.2.      Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat bij het aanbrengen van de gerechtelijke procedure die heeft geresulteerd in het vonnis waarop klaagster doelt, de naam van verweerder is genoemd als procureur. Voorts is gebleken dat, toen verweerder zulks ter ore kwam, hij direct als procureur heeft gedesisteerd. Verweerder heeft derhalve geen enkele inhoudelijke bemoeienis gehad bij de gerechtelijke procedure die heeft geresulteerd in het vonnis waarop klaagster doelt.

6.3.      De raad constateert voorts dat klaagster enkel vermoedens van onrechtmatig handelen zijdens verweerder dan wel het toedekken door verweerder van onrechtmatig handelen door mevrouw LT-J naar voren heeft gebracht. Concrete feiten of bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vermoedens van klaagster juist zijn, kunnen naar het oordeel van de raad uit de aan de raad overgelegde stukken noch uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht echter geenszins worden afgeleid. De raad is dan ook van oordeel dat klaagster er niet in is geslaagd de juistheid van haar vermoedens aannemelijk te maken.

6.4.      De raad komt tot de conclusie dat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot een vaststelling van andere feiten danwel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmede de raad zich verenigt. Daarom zal het verzet als ongegrond moeten worden afgewezen.

7. Beslissing

De raad verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter en mrs. I.E.M. Sutorius, A. Groenewoud, A.A. Freriks, A.A.J. Maat, leden, in tegenwoordigheid van mr. Th.H.G. van de Langenberg, en in het openbaar uitgesproken ter openbare zitting van de raad d.d. 7 november 2011

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                                mr. G.J.E. Poerink,

griffier.                                                                                      voorzitter.

Verzonden op: 8 november 2011

Ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.