ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1485 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch B 151-2010

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1485
Datum uitspraak: 07-02-2011
Datum publicatie: 03-05-2011
Zaaknummer(s): B 151-2010
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Een advocaat is gehouden aan door een voormalig kantoorgenoot gemaakte betalingsafspraken met de cliënt. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij, nadat hij op het bestaan van die afspraken wordt gewezen, handelt conform die afspraken. Declareren van werkzaamheden terwijl cliënt aangegeven had dat tijdens de afwezigheid van de behandelende advocaat geen werkzaamheden door een vervangende advocaat verricht mochten worden en bovendien niet is komen vast te staan dat de werkzaamheden zijn verricht, tuchtrechtelijk verwijtbaar. Aan een advocaat komt voor het –in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een grote mate van vrijheid toe. Niet gebleken dat in deze kennelijk onjuist is opgetreden dan wel kennelijk onjuist is geadviseerd. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

B 151 - 2010

Raad van Discipline

in het ressort ’s Hertogenbosch

Beslissing

inzake

de klacht van

de heer X

verder : klager

gemachtigde:   Y

tegen

Z verder: verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1       Bij brief van 2 augustus 2010 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Breda de door klager op 9 januari 2009 ingediende klacht toegezonden aan de raad, samen met de in de inventarislijst genoemde stukken.

1.2       De raad heeft voorts kennis genomen van de brief van klager dd. 20 september 2010, met bijlage

1.3       De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 6 december 2010. Ter zitting waren de gemachtigde van klager en verweerder aanwezig.

2. De feiten

2.1.      Klager werd in een strafzaak en in een alimentatiekwestie bijgestaan door een voormalig kantoorgenote van verweerder. Tijdens het zwangerschapsverlof van zijn voormalig kantoorgenote van 1 oktober 2006 tot 1 maart 2007 heeft verweerder werkzaamheden in de alimentatiekwestie waargenomen. In de strafzaak heeft verweerder bij brief dd. 16 oktober 2006 een afschrift van het eind proces-verbaal, gedateerd 20 april 2006, aan klager toegestuurd met het verzoek een afspraak te malen teneinde het proces-verbaal te bespreken

2.2.      Klager werd in februari 2006 in voorlopige hechtenis genomen ten gevolge van een aangifte van zijn ex-echtgenote. De voormalig kantoorgenote van verweerder heeft klager in het kader van de piketregeling in voorlopige hechtenis bezocht en werd ambtshalve aan klager toegevoegd. In maart 2006 heeft klager te kennen gegeven dat hij geen gebruik van de toevoeging meer wenste te maken. Op 13 maart 2006 heeft de zus van klager een voorschot van € 5.950, - aan het kantoor van verweerder voldaan. De voormalig kantoorgenote van verweerder heeft bij brief dd. 22 maart 2006 aan klager bevestigd dat klager haar te kennen had gegeven geen gebruik meer te willen maken van de toevoeging en dat zij “betalend” voor klager zou optreden.

2.3.      Bij brief dd. 6 september 2006 heeft de voormalig kantoorgenote van verweerder onder meer het volgende aan klager geschreven:

“………Hierbij laat ik u weten dat ik tot op heden nog geen bericht van de Rechtbank heb ontvangen over een zittingsdatum. In juni jl. heb ik nog verzocht de zitting te plannen vóór 1 oktober a.s. in verband met mijn verlof per 1 oktober. De kans acht ik thans reëel dat de zitting derhalve na 1 oktober zal worden gepland zodat u alsdan verder bijgestaan dient te worden door mijn vervanger………

Voorts heeft de afdeling boekhouding de declaratie opgemaakt voor de periode vanaf juni jl. Deze declaratie treft u ingesloten aan (bijlage). Zoals besproken zal deze declaratie worden verrekend met het door u voldane voorschot. Wij bespraken reeds dat ik voor u betalend optreed. Ik heb uit serviceoverweging slechts mijn werkzaamheden vanaf medio juni jl. op “betalend”gezet. De toevoeging is per die datum stopgezet. Reeds in maart heeft u aangegeven geen gebruik meer te willen maken van de ambtshalve afgegeven toevoeging. In dat verband had u reeds een voorschot betaald. ………”

Bij voormelde brief heeft de voormalig kantoorgenote van verweerster klager een factuur toegezonden (ad € 662,24), welke factuur met het door klager in maart 2006 betaalde voorschot is verrekend. Deze declaratie had betrekking op werkzaamheden van de voormalig kantoorgenote van verweerder in de periode van 16 juni 2006 tot 6 september 2006.

2.4.      Klager antwoordde hierop per e-mail dd 13 september 2006 als volgt:

“………Graag laat ik me vertegenwoordigen/bijstaan door u, niet alleen vanwege dossierkennis maar voornamelijk vanwege mijn vertrouwen in u als Raadsvrouwe.

Omdat de rechtbank, ondanks uw verzoek, geen zittingsdatum heeft willen plannen voor 1 oktober stel ik voor om de zitting te laten plaatsvinden na uw zwangerschapsverlof. Dit is niet onze keuze maar simpelweg het gevolg van “het beleid”van de Rechtbank. Ik neem aan dat dit tot de mogelijkheden behoort.

Fijn dat u tot medio juni de kosten hebt kunnen laten vallen onder de ambtshalve gegeven toevoeging!”

2.5.      Op 4 oktober 2006 is in de strafzaak bij klager nog een bedrag ad € 132,45 in rekening gebracht, welke factuur met het betaalde voorschot is verrekend.  Bij brief dd. 9 maart 2007 heeft de voormalige kantoorgenote van verweerder aan klager een declaratie ad € 491,95 toegezonden. Deze declaratie had betrekking op door verweerder tijdens de afwezigheid van zijn voormalige kantoorgenote in de strafzaak verrichte werkzaamheden. Deze declaratie is verrekeend met het door klager betaalde voorschot.

2.5.              Bij brief dd. 20 december 2007 heeft de voormalige kantoorgenote van verweerder

klager bericht haar werkzaamheden per 1 januari 2008 voort te zullen zetten bij een nieuw kantoor te Breda. Verweerster berichtte klager bij brief dd. 28 december 2008 dat zij op verzoek van klager haar werkzaamheden betalend voor klager zou voortzetten. Zij berichtte voorts dat haar voormalige kantoor klager per brief zou informeren over de financiële afwikkeling per 31 december 2007.

2.6.              Verweerder schreef bij brief dd. 2 januari 2008 aan klager onder meer het volgende:

 “In totaal staan opgeboekt in uw strafzaak 34.58 declarabele uren.

Tot 22 maart 2006 heeft mevrouw mr. (...)12.52 uur op toevoegingbasis gewerkt. De kosten daarvoor zijn bij de overheid gedeclareerd. Resteert vervolgen door u te betalen 22.06 uren, waarvan 5.40 uur eerder aan u in rekening is gebracht en verrekend met het voorschot. Per saldo resteert door u te voldoen 17.06 declarabele uren. ………”.

2.7.      Klager heeft verweerder bij brief dd. 27 januari 2008 bericht niet in te kunnen stemmen met de eindafrekening. Verweerder heeft hierop bij brief dd. 12 maart 2008 gereageerd en klager bericht dat geen sprake was van dubbele facturering.

3. De klacht

3.1.      De klacht luidt als volgt:

1.         Verweerder is in de strafzaak tekortgeschoten omdat:

a. hij dubbel heeft gefactureerd, namelijk zowel aan de Staat als aan klager;

b. hij niet verrichte en/of niet relevante werkzaamheden heeft gefactureerd.

2.         Verweerder is in de alimentatiezaak tekortgeschoten omdat:

                        a. hij niet verrichte en/of niet relevante werkzaamheden heeft gefactureerd;

b. hij klager onvoldoende heeft geïnformeerd inzake verwachte uitkomsten van      

    de procedure.

3.2.      Klager voert ter toelichting op zijn klacht het volgende aan:

Verweerder heeft de uren van 13 februari 2006 tot en met 16 juni 2006 ook in rekening gebracht terwijl door de voormalige kantoorgenote van verweerder was gecommuniceerd dat deze onder de toevoeging zouden vallen. Verweerder heeft werkzaamheden in de strafzaak

-bestudering van het eind proces-verbaal- in rekening gebracht, terwijl klager nadrukkelijk had aangegeven dat hij geen vervanging wenste in de strafzaak. Het eind proces-verbaal was bovendien al in mei 2006 door de voormalige kantoorgenote van verweerder aan klager verzonden en er was geen zitting gepland. Niet valt in te zien waarom dit proces-verbaal door verweerder bestudeerd moest worden.

Volgens verweerder is er geen tegoed meer terwijl door de voormalige kantoorgenote van verweerder steeds tussentijds was gedeclareerd en alle uren al in rekening waren gebracht. Het is onbegrijpelijk dat het depot leeg is, terwijl er nog een groot bedrag in depot zou moeten staan. Verweerder wijst de klachten van klager over de declaratie ten onrechte van de hand.

Ook in de alimentatiezaak is onnodige tijd besteed. Verweerder heeft klager ten onrechte geadviseerd zich te verweren tegen het verzoek tot kinderalimentatie, wat geen resultaat heeft opgeleverd. Na eenvoudige berekening had moeten blijken dat klager over voldoende draagkracht beschikte om aan het alimentatieverzoek te voldoen.

4. Het verweer.

4.1.            Verweerder heeft in de strafzaak geen inhoudelijke bemoeienis met de zaak gehad. De

enige feitelijke bemoeienis die verweerder in de strafzaak heeft gehad betrof het eenmalig doorzenden van een proces-verbaal en het ondertekenen van een brief annex factuur voor de verrichte werkzaamheden conform de gemaakte partijafspraken tussen zijn voormalige kantoorgenote en klager. Niets meer en niets minder.

In de alimentatiezaak is de bemoeienis van verweerder beperkt gebleven tot een incidentele tussenkomst bij de comparitie van partijen bij afwezigheid van de voormalige kantoorgenote van verweerder.

4.2.            Verweerder heeft de werkzaamheden van de voormalige kantoorgenote vanaf het

moment dat de betalingsafspraak is gemaakt (22 maart 2006) niet meer bij de overheid in rekening gebracht  maar bij klager en verrekend met het betaalde voorschot. Dat dubbel is gefactureerd is een misvatting van klager.

4.3.      Verweerder heeft klager enkel ter comparitie van partijen bij afwezigheid van zijn voormalige kantoorgenote bijgestaan. Klager is accountant en had zicht op zijn financiën. Klager wist hoe deze moesten worden gepresenteerd en toegelicht. Dat klager onkundig is gehouden en gebleven is alleen al om die reden onjuist.

5. Beoordeling van de klacht

Klachtonderdeel 1a.

5.1.            Gebleken is dat in de strafzaak in eerste instantie een toevoeging was afgegeven, maar

dat klager desondanks met de voormalige kantoorgenote van verweerder heeft afgesproken dat deze betalend voor hem zou optreden. De voormalige kantoorgenote heeft bij brief dd. 6 september 2006 aan klager te kennen gegeven dat de werkzaamheden tot 16 juni 2006 onder het bereik van de toevoeging vielen en dat klager de werkzaamheden vanaf 16 juni 2006 conform de tussen klager en de voormalige kantoorgenote van verweerder gemaakte betalingsafspraak diende te betalen. De werkzaamheden vanaf 16 juni 2006 zijn op 6 september en 4 oktober 2006, (in totaal € 794,69) bij klager in rekening gebracht, zodat van het zijdens klager betaalde voorschot een bedrag van € 5155,31 resteerde.

5.2.      Verweerder is vervolgens bij de eindafrekening van de strafzaak in verband met het vertrek van zijn voormalige kantoorgenote uitgegaan van een betalingsafspraak dd. 22 maart 2006, terwijl zijn voormalige kantoorgenote aan klager bij brief dd. 6 september 2006 had bericht dat hij gehouden was tot betaling van de door haar vanaf 16 juni 2006 verrichte werkzaamheden. Ook verweerder was aan deze afspraak gebonden.

5.2.            De toevoeging in de strafzaak is medio juni 2006 gedeclareerd. Niet gebleken is dat

verweerder werkzaamheden over de periode maart tot medio 2006 dubbel heeft gedeclareerd c.q. dubbel uitbetaald heeft gekregen. Uitbetaling van een toevoeging is aan een maximum aantal uren gebonden, welk maximum op 22 maart 2006 reeds was bereikt. Voor zover de voormalige kantoorgenote van verweerder aanspraak had willen maken op uitbetaling van extra uren op basis van een toevoeging had zij ter zake een aanvullende toevoeging moeten vragen, hetgeen zij niet heeft gedaan.

Verweerder heeft, door de door de voormalige kantoorgenote van verweerder verrichte werkzaamheden in de periode 22 maart – 16 juni 2006 bij klager in rekening te brengen, wel onjuist gedeclareerd. Het had op de weg van verweerder gelegen zich te informeren over de door zijn voormalige kantoorgenote en klager gemaakte betalingsafspraken en de zaak conform deze afspraken financieel af te wikkelen. Door vast (te blijven) houden aan de inhoud van de brief dd. 22 maart 2006, ook nadat verweerder gewezen is op het bestaan van de brief dd. 6 september 2006, heeft verweerder onjuist gehandeld waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Onderdeel 1a van de klacht zal door de raad gegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 1b.

5.4.      Niet valt in te zien op grond waarvan toezending en bestudering van het eind proces

verbaal in oktober 2006 noodzakelijk was, nu dit proces-verbaal reeds in mei 2006 door de voormalige kantoorgenote van verweerder aan klager was toegezonden, klager te kennen had gegeven dat hij niet wenste dat in de strafzaak vervangende werkzaamheden zouden worden verricht en, conform het verzoek van de voormalige kantoorgenote van verweerder aan de rechtbank, nog geen zitting was gepland. Bovendien is niet gebleken dat de zijdens verweerder gedeclareerde bespreking van het proces-verbaal heeft plaatsgevonden. Klager ontkent met verweerder een bespreking te hebben gevoerd en verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat, indien de conferentie is gedeclareerd deze moet hebben plaatsgevonden, maar dat hij geen herinneringen meer heeft aan een gesprek. Bovendien heeft verweerder in zijn verweer aan de deken bericht behoudens het doorzenden van het eind proces-verbaal geen werkzaamheden te hebben verricht in de strafzaak.

Verweerder heeft aldus zijn voormalige kantoorgenote bij terugkeer van haar zwangerschap ten onrechte op 9 maart 2007 door hem verrichte werkzaamheden in de strafzaak doen declareren.

Onderdeel 1a van de klacht zal door de raad gegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 2.

5.5.      Niet gebleken is dat verweerder ten onrechte werkzaamheden in rekening heeft

gebracht in de alimentatiezaak. Verweerder heeft zijn voormalige kantoorgenote tijdens de comparitie van partijen in de alimentatiezaak vervangen. Uit de aan de raad overgelegde stukken is niet gebleken dat verweerder kennelijk onjuist heeft gehandeld dan wel kennelijk onjuist heeft geadviseerd. Niet gebleken is dat verweerder de belangen van klager ten tijde van de comparitie niet naar behoren heeft behartigd. Dat tijdens de alimentatieprocedure klaarblijkelijk een wijziging in de financiële situatie van klager heeft plaatsgevonden valt verweerder niet te verwijten.

Klachtonderdeel 2 zal door de raad in beide onderdelen als ongegrond worden afgewezen.

6. Beslissing

De raad verklaart de onderdelen 1a en 1b van de klacht gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel enkele waarschuwing op.

De raad wijst de onderdelen 2a en 2b van de klacht als ongegrond af.

Aldus gegeven door mrs. P.M. Knaapen, voorzitter, P. van Hoef, L. Caudri,E.J.P.J.M. Kneepkens enR.G.A.M. Theunissen, leden, in tegenwoordigheid van mr I.J.M. Huysmans- van Opstal en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2011.

Griffier                                                            voorzitter

Verzonden op:

  8 februari 2011.

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

  1. Per post.

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

  1. Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

  1. Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.