ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1448 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch H126-2010
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2011:YA1448 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-02-2011 |
Datum publicatie: | 26-03-2011 |
Zaaknummer(s): | H126-2010 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Niet gebleken dat verweerder klager onjuist heeft geadviseerd en dat hij niets heeft gedaan tegen de beslaglegging. Kort geding door vertrouwensbreuk niet meer opgestart. HIervan valt de advocaat geen verwijt te maken. Niet komen vast te staan dat sprake was van een onderonsje tussen verweerder en de deurwaarder. Klacht ongegrond. |
H 126-2010 Klacht
Raad van Discipline
in hetressort ’s-Hertogenbosch
Beslissing
inzake
de klacht van:
X,
klager,
tegen
Y
verweerder,
−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−
1. Verloop van de klachtprocedure.
Bij schrijven van 1 juli 2010 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement ’s-Hertogenbosch de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2011, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 24 december 2010, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 27 december 2010.
Bij de mondelinge behandeling zijn klager en verweerder verschenen.
2. De feiten
2.1 Het volgende is komen vast te staan:
Klager heeft in een flitsscheiding een notarieel contract laten opmaken door de notaris waarin bepalingen zijn opgenomen over zijn (toen nog) minderjarige kinderen. Op 30 januari 2006 is door deurwaarder H. wegens achterstand in de betaling van de kinderalimentatie beslag gelegd op de uitkering van klager. Op het moment van de beslaglegging was het oudste kind van klager nog minderjarig.
2.2 Klager heeft zich gewend tot verweerder die klager heeft geadviseerd bij brief van 29 januari 2009. In die brief schrijft verweerder dat ingevolge artikel 1:395b uitsluitend een kinderalimentatie die door de rechter tijdens de minderjarigheid van de kinderen is vastgesteld, wordt omgezet in een verplichting die voortduurt tijdens de periode van 18 tot 21 jaar. Nu in de zaak van klager door de rechter niets was vastgesteld, was de beslaglegging op dat moment ten onrechte. Verweerder heeft klager geadviseerd om de moeder en de kinderen aan te schrijven dan wel een procedure te starten.
2.3 De deurwaarder heeft verweerder laten weten dat hij niets kon doen omdat hij in het verleden – 2006 – beslag had gelegd maar thans – 2009 - geen taak meer had. Verweerder heeft de ex-partner van klager aangeschreven die echter weigerde het beslag op te (laten) heffen. Bij brief d.d. 31 juli 2009 heeft verweerder klager laten weten dat hij in de derde week van augustus een kort geding dagvaarding zou gereedmaken. Vervolgens heeft klager verweerder bij brief d.d. 31 juli 2009 laten weten dat hij niet veel vertrouwen had in het door hem adequaat behartigen van zijn zaak. Daarna heeft verweerder de behandeling van de zaak neergelegd. Tot het aanhangmaken van een kort geding is het niet gekomen.
3. De klacht
De klacht houdt het volgende in:
1. Verweerder heeft klager onjuist geadviseerd.
2. Verweerder is niet opgetreden tegen een onrechtmatige beslaglegging.
3. Verweerder heeft de kwestie afgedaan in een “onderonsje” tussen hem en de deurwaarder H.
4. Het verweer
Het standpunt van verweerder houdt in:
Zoals uit de eerste brief blijkt heeft verweerder niet onjuist geadviseerd. Verweerder is, ofschoon hij formeel nog geen opdracht daartoe had, wel opgetreden tegen de beslaglegging. Van een onderonsje met de deurwaarder was geen sprake.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder.
5,2, De raad overweegt dat de advocaat voor de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient in dit opzicht te beoordelen of er sprake is van enig handelen of nalaten van de advocaat in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij of zij behartigt of behoort te behartigen.
Uitgangspunt daarbij is dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
De tuchtrechter toetst in volle omvang, maar hij zal bij zijn beoordeling rekeninghouden met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt, alsmede met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Dat kan, bijvoorbeeld, met zich meebrengen dat niet iedere misslag of verzuim aanstonds leidt tot een tuchtrechtelijk verwijt. Ook is van belang hoe de advocaat, kort gezegd, met zijn cliënt heeft gecommuniceerd. Gedragsregel 8 bevat met betrekking tot die communicatie een belangrijke richtlijn. De advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
Klachtonderdeel 1
5.3. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat het beslag in de zaak van klager is gelegd – en kon worden gelegd – toen de kinderen nog minderjarig waren en voorts dat verweerder klager heeft bericht dat ingevolge artikel 1:395b Burgerlijk Wetboek uitsluitend een kinderalimentatie die door de rechter tijdens de minderjarigheid van de kinderen is vastgesteld, wordt omgezet in een verplichting die voortduurt tijdens de periode van 18 tot 21 jaar. Ervan uitgaande dat in de zaak van klager de kinderalimentatie niet door de rechter was vastgesteld, is de raad niet gebleken dat verweerder onjuist heeft geadviseerd dat niet het beslag ten tijde van de minderjarigheid van de kinderen maar enkel de handhaving ervan na hun minderjarigheid ten onrechte geschiedde. Verweerder heeft klager geadviseerd om de moeder en de kinderen aan te schrijven dan wel een procedure te starten. Niet valt in te zien op welk punt verweerder klager onjuist zou hebben geadviseerd, zodat dit klachtonderdeel naar het oordeel van de raad als ongegrond moet worden afgewezen.
Klachtonderdeel 2
5.4. De raad constateert dat verweerder de ex-partner bij brief van 7 juli 2009 heeft verzocht om opheffing van het beslag en dat hij haar bij brief van 14 juli 2009 heeft verzocht hem de verhinderdata te doen toekomen in het verband met het aanhangig te maken kort geding. Bij brief van 31 juli 2009 heeft verweerder klager laten weten dat hij in de derde week van augustus de kort gedingdagvaarding zou opstellen. Zover is het niet gekomen, omdat klager bij brief van 17 augustus 2009 het vertrouwen in verweerder heeft opgezegd, waarna verweerder de behandeling van de zaak heeft neergelegd.
5.5. Uit het bovenstaande blijkt naar het oordeel van de raad dat geenszins gezegd kan worden dat verweerder niet is opgetreden tegen de beslaglegging. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel 3
5.6. Verweerder heeft de stelling van klager dat er tussen de deurwaarder en verweerder sprake was van een „onderonsje“ betwist. Nu voorts uit de stukken op geen enkele wijze is gebleken dat, zoals klager stelt, er sprake is geweest van een onderonsje, is dit onderdeel van de klacht derhalve niet komen vast te staan. De raad verklaart dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond.
5.7. De raad komt tot de slotsom dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.
6. Beslissing
De raad verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. R.P.G. Houterman, voorzitter, en mrs. E.P.C.M. Teeuwen, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel, leden, alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad d.d. 28 februari 2011.
mr. Th.H.G. van de Langenberg, mr. R.P.G. Houterman,
griffier. voorzitter.
Verzondenop: 1 maart 2011.
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per Post.
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging.
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax.
Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.