ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1197 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch M 146-2010

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1197
Datum uitspraak: 06-12-2010
Datum publicatie: 10-12-2010
Zaaknummer(s): M 146-2010
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Het staat een advocaat niet vrij, zonder instemming van de wederpartij, een brief aan de rechtbank toe testuren, met een andere tekst dan de tekst waarover tussen partijen overeenstemming bestond. (gedeeltelijk) gegrond; enkele waarschuwing

M 146 – 2010

Raad van Discipline

in het ressort ’s Hertogenbosch

Beslissing

inzake

de klacht van

  1. drs. A 

  2. B.V.  B

verder : klagers

tegen

mr. C

verder : verweerder

gemachtigde :

mr. D

_____________________________________________________________________

1. Verloop van de procedure

1.1       Bij brief van 31 juli 2010, door de raad ontvangen op 2 augustus 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Maastricht de door klagers op 19 april 2010 ingediende klacht toegezonden aan de raad, samen met de in de inventarislijst genoemde stukken.

1.3       De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 4 oktober 2010. Ter zitting zijn klager sub 1, mede namens klaagster sub 2, en de gemachtigde van verweerder verschenen.

2. De feiten

2.1       Het volgende is komen vast te staan:

Verweerder trad op als advocaat van de wederpartij van klagers in een geschil.

Ter zitting van 25 januari 2010 heeft verweerder het volgende naar voren gebracht:

 “Onzin”, zal de heer X gaan roepen! Helaas, een van onze getuigen, een zilversmid waar de heer X voor zo’n € 60.000,- - € 70.000,- aan zilverwerk heeft meegenomen, zijnde eveneens fiscaal advies tegen natura, is onlangs overleden.”

2.2.      De advocaat van klagers heeft verweerder bij brief dd. 1 februari 2010 te kennen gegeven dat voormelde stelling door verweerder ten onrechte als feit is gepresenteerd. De advocaat van klager heeft vervolgens aan verweerders geschreven dat klagers verlangden dat hij een brief aan de rechtbank Zwolle zou schrijven met de door de advocaat van klagers weergegeven tekst zonder verdere toevoegingen.

2.3.      Verweerder heeft de advocaat van klagers bij brief dd. 3 februari 2010 het volgende geschreven:

“Een advocaat heeft een grote mate van vrijheid de belangen van zijn cliënt te dienen.

Ik ben echter bereid aan uw verzoek te voldoen onder één voorwaarde. Die voorwaarde is dat indien de rechtbank Y beveelt de stelling nader te bewijzen door middel van het horen van getuigen, ik de bedoelde getuige zal doen oproepen, waarbij ik vrij ben vragen dienaangaande te stellen.

Indien u zich daarin kunt vinden, verzoek ik u vriendelijk mij zo spoedig mogelijk hieromtrent te berichten, in welk geval ik de brief uit laat gaan en u voorzie van een kopie.”

2.4.      De advocaat van klager heeft bij brief dd. 8 februari 2010 aan verweerder het volgende bericht:

“In antwoord op uw brief dd. 3 februari jl. bericht ik u dat uw cliënt uiteraard de vrijheid behoudt de getuigen te horen die zij wenst te horen, indien het tot een bewijsopdracht komt en om alsdan aan de getuigen de vragen te stellen, die u wenst te stellen, (alles uiteraard binnen het kader van het probandum).

Graag verzoek ik u de brief conform de eerder door mij aangegeven tekst te verzenden en ontvang ik een kopie.”

2.5.      Op 8 februari 2010 heeft verweerder de brief met de door de advocaat van klagers aangegeven tekst aan de rechtbank Zwolle toegezonden, waarbij hij het woord mogelijk aan de tekst heeft toegevoegd, zodat de bewuste pasage kwam te luiden: 

“Mij is gebleken dat deze stelling mogelijk onjuist is ……”.

2.6.      De advocaat van klagers heeft verweerder per telefax dd. 19 februari 2010 verzocht de rechtbank te informeren zoals afgesproken. Verweerder heeft de advocaat van klagers bij brief dd. 24 februari 2010 te kennen gegeven dat hij het woord mogelijk aan de tekst had toegevoegd omdat de tekst anders als waarheid was gepresenteerd, welke waarheid verweerder op basis van de hem ter beschikking staande gegevens niet op waarde kon beoordelen.

2.7.      De advocaat van klagers heeft verweerder per telefax dd. 26 februari 2010 bericht dat hij had geconstateerd dat verweerder de gemaakte afspraken had geschonden door niet een brief conform de overeengekomen tekst aan de rechtbank te zenden.

3. De klacht

3.1       De klacht luidt als volgt:

1.         verweerderheeft in een pleidooi voor de rechtbank een apert leugenachtige uitlating over klager sub 1 gedaan;

2.         verweerder heeft een toegezegde rectificatie niet volgens afspraak zonder toevoeging, maar in afgezwakte vorm gedaan.

4. Het verweer

4.1              Een advocaat heeft een grote mate van vrijheid bij het behartigen van de belangen van

zijn cliënt. Daarbij hoeft hij geen rekening te houden met de emotionele gevolgen voor de wederpartij, tenzij er sprake is van een niet toelaatbare overschrijding van de geldende normen. Hiervan is in deze geen sprake.

4.2.      Verweerder is afgegaan op de door zijn cliënt aan hem verstrekte informatie. Verweerder had niet behoeven in te gaan op de brief van de advocaat van klagers dd. 1 februari 2010. Hij heeft dit in overleg met zijn cliënt wel gedaan, aangezien van de inhoud van het pleidooi ten aanzien van dit standpunt uiteindelijk weinig toegevoegde waarde was te verwachten, mede gelet op de voorzichtige uitlatingen van de rechter. Verweerder heeft hieraan wel de voorwaarde verbonden dat zijn cliënt, mocht dat nodig zijn, zijn stellingen nader zou mogen onderbouwen door middel van getuigen of anderszins. De advocaat van klagers is hiermee akkoord gegaan. De instemming van deze is door verweerder zo uitgelegd dat het voorbehoud van verweerder expliciet werd geaccepteerd. Hierdoor kon verweerder de tekst, zoals deze door verweerder gedicteerd was, niet letterlijk overnemen. Indien het woord mogelijk’ niet was toegevoegd, zou de brief van verweerder een waarheid gaan bevatten, die bij een eventueel later getuigenverhoor cq ander middel van bewijsvoering niet meer weerlegd zou kunnen worden. Verweerder heeft zich niet in een dergelijke onmogelijke positie laten dwingen. Het was voor klagers en hun advocaat duidelijk dat dit voorbehoud door verweerder namens zijn cliënt was gemaakt. Als verweerder het woord “mogelijk”niet had mogen gebruiken, zou hij in het geheel geen brief aan de rechtbank hebben gestuurd. Overigens heeft verweerder aan de rechtbank geschreven dat de gehele passage buiten beschouwing mocht worden gelaten. Dit was niet anders geweest als het woord “mogelijk” niet was toegevoegd. Verweerder zou dan alleen de bewijspositie van zijn cliënt hebben ondermijnd.

5. Beoordeling van de klacht

5.1              De klacht heeft betrekking op een passage in de pleitnota van verweerder, welke door

klager sub 1 als smaad is ervaren. Dat de uitlating van verweerder apert -  dus voor iedereen duidelijk- onjuist was is niet gebleken Voor het overige mocht verweerder afgaan op de informatie die hij van zijn cliënt had gekregen.

Het eerste onderdeel van de klacht zal als ongegrond worden afgewezen.

5.2.      De advocaat van klagers heeft verweerder ervan in kennis gesteld dat zijn uitlating in zijn pleitnota onjuist was en dat deze door klager sub 1 als smaad werd ervaren. Hij berichtte verweerder voorts dat klagers van hem verlangden dat verweerder een brief met de door hem geredigeerde tekst aan de rechtbank zou verzenden.

5.3.      Verweerder heeft in reactie hierop een voorwaarde verbonden aan zijn bereidheid

om deze brief aan de rechtbank te verzenden, maar heeft niet aan de advocaat van klagers medegedeeld dat hij het woord “mogelijk”aan de brief wenste toe te voegen. Waar verweerder enkel heeft gesteld dat hij de brief zou verzenden, indien met de door hem gestelde voorwaarde zou worden ingestemd, heeft hij de indruk gewekt dat de brief zou worden verzonden met de door de advocaat van klagers geredigeerde tekst. 

5.4.      Wat er ook zij van de door verweerder aangevoerde argumenten ten aanzien van de

toevoeging van het woord “mogelijk”, verweerder heeft zich in zijn brief dd. 8 oktober 2010 akkoord verklaard met verzending van de brief, waarover hij eerder door de advocaat van klagers was aangeschreven. In deze omstandigheden stond het verweerder niet vrij, om de tekst van de brief aan te passen, zonder dat de advocaat van klagers hiertoe uitdrukkelijk toestemming had verleend. Het had op de weg van verweerder gelegen hierover duidelijke afspraken te maken met de advocaat van klagers, temeer waar door de toevoeging van het woord “mogelijk”de strekking van de brief ingrijpend werd veranderd. Verweerder heeft zich aldus niet gehouden aan de afspraak met de wederpartij om de brief met de door de advocaat van de wederpartij opgestelde tekst te versturen. Verweerder heeft bovendien een brief aan de rechtbank gestuurd, waarover geen instemming bestond, terwijl hij de rechtbank heeft doen voorkomen dat deze brief met toestemming van de raadsman van de wederpartij was verzonden. Hiervan valt verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het tweede onderdeel van de klacht zal gegrond worden verklaard.

5.5. De raad acht na te melden maatregel passend.

6. Beslissing

De raad wijst onderdeel 1 van de klacht als ongegrond af.

De raad verklaart onderdeel 2 van de klacht gegrond en legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gegeven door  mr. P.M. Knaapen , voorzitter en mrs. I.E.M. Sutorius, Chr.M.J. Peeters, M.B.Ph. Geeraedts en L.R.G.M. Spronken, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2010.

Griffier                                                            voorzitter

Verzonden op: 6 december 2010.

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

  1. Per post.

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

  1. Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

  1. Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.