ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1193 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch M 49 - 2010

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1193
Datum uitspraak: 15-11-2010
Datum publicatie: 10-12-2010
Zaaknummer(s): M 49 - 2010
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Een afspraak tot betaling ondanks toevoegingmogelijkheid is niet ongeoorloofd. De advocaat mag zijn cliënt niet in die richting beïnvloeden en dient zich ervan te vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft en dat de cliënt bereid is de consequenties te aanvaarden. Ter zake dienen schriftelijke afspraken te worden gemaakt. Indien niet blijkt van schriftelijke afspraken, komt de onzekerheid over wat is afgesproken voor risico van de advocaat. Bij gebreke aan duidelijke afspraken dient de advocaat een verleende toevoeging ter declaratie aan de Raad voor Rechtsbijstand in te dienen en de resultaatsbeoordeling af te wachten alvorens tot declaratie over te gaan. Het is aan de Raad voor de Rechtsbijstand en niet aan de advocaat om te beoordelen of een toevoeging voor intrekking in aanmerking komt. klacht gegrond; enkele waarschuwing

M 49-2010 klacht

Raad van Discipline

in het ressort 's-Hertogenbosch

Beslissing

inzake

de klacht van:

mevrouw X

klaagster

tegen:

Y

verweerder

1. Verloop van de klachtprocedure

1.1 Bij brief van 23 oktober 2009, ingekomen ter griffie op 27 oktober 2009, heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2 Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht door de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Maastricht.

1.3 Bij brief van 10 maart 2010, ingekomen bij de raad op 11 maart 2010, heeft de deken de klacht aan de raad gezonden, met daarbij de stukken welke zijn vermeld in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

1.4 Bij brief van de griffier van 13 juli 2010, zijn partijen opgeroepen te verschijnen op de mondelinge behandeling van 20 september 2010.

1.5 De stukken hebben ter inzage gelegen tot 6 september 2010 ten kantore van de griffier te Breda, hetgeen aan partijen bij voornoemde brief is meegedeeld.

1.6 De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.

1.7 Bij de mondelinge behandeling zijn klaagster en verweerder verschenen.

2. De feiten

2.1 Op grond van de stukken alsmede het verhandelde ter zitting is het volgende is komen vast te staan:

2.2 Verweerder heeft klaagster rechtsbijstand verleend in het kader van een echtscheidings- kwestie. Tijdens het eerste gesprek werd afgesproken dat voor klaagster een toevoeging zou worden aangevraagd omdat de vermogenspositie van klaagster op dat moment nog niet duidelijk was. Bij brief van 19 november 2008 heeft verweerder klaagster gewezen op de mogelijkheid dat de Raad voor Rechtsbijstand een verleende toevoeging achteraf intrekt. Tevens heeft verweerder in die brief medegedeeld dat klaagster in dat geval zelf zijn werkzaamheden zou moeten betalen.

2.3 Op 20 november 2008 heeft verweerder voor klaagster een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Bij overeenkomst van opdracht van 24 november 2008 zijn partijen, conform het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder 5 in verbinding met artikel 4 lid 1 van die overeenkomst, overeengekomen dat verweerder op betalende basis voor klaagster zou optreden indien klaagster niet [meer] in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtshulp. Op 3 december 2008 is aan klaagster door de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging verleend. Partijen hebben zich hangende de voorlopige voorzieningenprocedure verzoend. Bij brief van 8 januari 2009 heeft verweerder aan klaagster, onder verwijzing naar met haar gemaakte afspraken, medegedeeld dat de toevoeging kan komen te vervallen en zij de openstaande kosten ter zake de door hem verleende rechtsbijstand zou voldoen. Daarbij zond verweerder klaagster tevens een declaratie voor door hem verrichte werkzaamheden ten bedrage van € 3.083,29, waarop de door klaagster reeds betaalde eigen bijdrage op de toevoeging in mindering was gebracht. Deze declaratie is door klaagster voldaan. Het inmiddels ingediende verzoekschrift voorlopige voorzieningen is op 9 januari 2009 weer ingetrokken. Verweerder heeft in september 2010 aan de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om de toevoeging, voor zover betrekking hebbend op zijn werkzaamheden, in te trekken.

3. De klacht

3.1 De klacht houdt – zakelijk weergegeven – in:

3.2 Verweerder was niet gerechtigd om klaagster een factuur aan te bieden ter zake door hem verrichte werkzaamheden in een echtscheidingszaak, omdat aan haar door de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging was afgegeven.

3.3 Verweerder heeft klaagster niet duidelijk voorgelicht over het intrekken van de toevoeging en de consequenties daarvan. Pas achteraf is dit haar duidelijk geworden.

4. Het verweer

4.1 Het verweer houdt -zakelijk weergegeven- het volgende in:

4.2 Met klaagster is op 8 januari 2009 telefonisch de afspraak gemaakt dat de toevoeging zou worden ingetrokken, dat zij de openstaande declaratie zou betalen en dat aan haar daarvoor een factuur zou worden toegezonden. Het besluit de toevoeging in te trekken was gebaseerd op deze afspraak en op de eerdere mededeling van klaagster dat partijen samen meer spaargeld hadden dan € 20.000,=, althans voor het deel dat haar toekwam € 15.100,=. Deze afspraken zijn bevestigd bij brief van 8 januari 2009. Tijdens het intakegesprek heeft verweerder cliënte er op gewezen dat de mogelijkheid bestond dat zij voor zijn werkzaamheden zou moeten betalen. Dat heeft hij tijdens meerdere besprekingen met haar herhaald, zo ook op 13 december 2008.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Uit het dossier blijkt dat verweerder inzake de echtscheiding met nevenvorderingen een toevoeging heeft aangevraagd en dat deze op 3 december 2008 aan klaagster is verleend. Reden van de aanvraag van deze toevoeging was dat de vermogenspositie op dat moment nog niet duidelijk was. Gelet op de brief van verweerder aan klaagster d.d. 19 november 2008 is eveneens komen vast te staan dat verweerder klaagster heeft gewezen op de mogelijkheid dat de verleende toevoeging alsnog zou kunnen worden ingetrokken en dat zij in dat geval zelf de kosten ter zake de werkzaamheden van verweerder zou dienen te voldoen.

5.2 Klaagster betwist dat er op voorhand duidelijkheid bestond over de omvang van haar vermogen na de echtscheiding en dat zij vooruitlopend daarop met verweerder heeft afgesproken zijn kosten zelf te betalen. Klaagster betwist eveneens dat zij telefonisch met verweerder heeft afgesproken dat de toevoeging zou worden ingetrokken en dat zij verweerder voor diens werkzaamheden zou betalen, althans stelt zij dat verweerder haar niet deugdelijk heeft voorgelicht over intrekking van de toevoeging.

5.3 De raad stelt vast dat de lezing van partijen met betrekking tot de afspraken die werden gemaakt over intrekking van de toevoeging en het betalen van de werkzaamheden uiteenloopt. Uit de schriftelijke correspondentie in het dossier blijkt niet dat verweerder klaagster voorafgaand aan het verzenden van zijn declaratie heeft geïnformeerd over de voorwaarden waaronder de Raad voor Rechtsbijstand tot intrekking over kan en zal gaan en waarom dat in haar geval ook te verwachten zou zijn. In zijn brief van 19 november 2008 heeft verweerder slechts gewezen op de mogelijkheid van intrekking door de Raad voor Rechtsbijstand, terwijl de overeenkomst tussen partijen van 24 november 2008 evenmin duidelijkheid schept over de vraag wanneer zulks aan de orde is. In de brief van verweerder van 8 januari 2009 wordt slechts verwezen naar “afspraken van destijds” zonder dat duidelijk wordt wat de inhoud van die afspraken is geweest.

5.4 De raad overweegt dat een afspraak over betaling op zichzelf niet ongeoorloofd is als de cliënt ondanks de mogelijkheid van een toevoeging wenst te betalen. De advocaat mag een cliënt echter niet in die richting beïnvloeden en moet zich er deugdelijk van vergewissen dat cliënt weet en begrijpt welk recht hij of zij prijsgeeft, dat hij of zij dit werkelijk wil en bereid is de consequenties daarvan te aanvaarden. Bovendien zullen in dat geval, mede om misbruik van het stelsel van gefinancierde rechtshulp te voorkomen, niet voor misverstand vatbare schriftelijke afspraken moeten worden gemaakt. Nu een en ander niet blijkt uit schriftelijke vastlegging door verweerder dient de onzekerheid over hetgeen ter zake is afgesproken voor diens rekening te komen.

5.5 De raad overweegt voorts dat bij gebreke aan duidelijke afspraken omtrent de betaling en de voorwaarden waaronder, verweerder bovendien verplicht was om de verleende toevoeging ter declaratie bij de raad in te dienen en de resultaatsbeoordeling af te wachten alvorens tot declaratie van zijn werkzaamheden over te gaan. Het is immers niet aan verweerder maar aan de Raad voor Rechtsbijstand om aan de hand van het resultaat van de procedure te beoordelen of de toevoeging voor intrekking in aanmerking komt.

5.6 Nu dit niet is geschied, acht de raad de handelwijze van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad acht de maatregel van enkele waarschuwing passend.

6. Beslissing

6.1 De raad verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. R.P.G. Houterman, voorzitter, en

mr. L.J.G. de Haas, mr. Th. Kremers, mr. R.G.A.M. Theunissen, mr. E.J.P.J.M. Kneepkens, leden, alsmede mr. A.M.T.A. Verhagen, plaatsvervangend griffier, ter openbare zitting van de raad d.d. 15 november 2010.

___________________ ______________________

mr. A.M.T.A. Verhagen, mr. R.P.G. Houterman

plaatsvervangend griffier voorzitter

Verzonden op:19 november 2010

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline. De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post. Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132,

4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging. De griffie is gevestigd aan het adres:

Markt 44,

4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax. Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076-5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van nadere informatie:

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is: 076-5484607.