ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1078 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch H 7 - 2010
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1078 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-09-2010 |
Datum publicatie: | 20-10-2010 |
Zaaknummer(s): | H 7 - 2010 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Vertrouwen in de advocatuur geschaad door feitelijk mee te werken aan het onttrekken van de minderjarige zoon van klaagster aan het ouderlijk gezag van klaagster en door klaagster, die een eigen advocaat had, rechtstreeks te benaderen. Overige onderdelen van de klacht niet komen vast te staan. Klacht gedeeltelijk gegrond; enkele waarschuwing |
H7-2010 Klacht
Raad van Discipline
In het ressort ’s-Hertogenbosch
Beslissing
inzake
de klacht van:
klaagster,
gemachtigde
tegen
advocaat,
verweerster,
−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−
1. Verloop van de klachtprocedure.
Bij schrijven van 15 januari 2010 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement ‘s-Hertogenbosch de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2010, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 21 mei 2010, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 21 juni 2010.
Bij de mondelinge behandeling zijn de gemachtigde van klaagster en verweerster, vergezeld van haar kantoorgenoot mr. X. verschenen.
2. De feiten
2.1 Het volgende is komen vast te staan:
Verweerster heeft de ex-partner van klaagster bijgestaan in een geschil over de verblijfplaats van de zoon. Klaagster en haar ex-partner hebben gezamenlijk het gezag over deze 13-jarige zoon. Verweerster heeft op 4 september 2009 een brief gestuurd aan klaagster waarin zij haar verzocht om mee te werken aan de wijziging van de verblijfplaats van de zoon. De advocaat van klaagster heeft bij brief d.d. 17 september 2009 laten weten dat klaagster het geen goed idee zou vinden als de zoon bij zijn vader zou gaan wonen. Als reactie op deze brief heeft verweerster de advocaat van klaagster gevraagd de verhinderdata op te geven voor een nog te entameren kort geding.
2.2. Vervolgens heeft verweerster zich op zondag 11 oktober 2009 met de zoon naar de woning van klaagster begeven teneinde de zoon in de gelegenheid te stellen enkele spullen op te halen en hem vervolgens naar de woning van zijn vader te brengen.
3. De klacht
3.1 De klacht houdt het volgende in:
1. Verweerster heeft het vertrouwen in de advocatuur geschaad door feitelijk mee te werken aan het onttrekken van de zoon van klaagster aan klaagsters gezag.
2. Verweerster heeft een persoonlijke relatie met haar cliënt waardoor haar onafhankelijkheid in de uitoefening van haar beroep in gevaar komt.
3. Verweerster heeft klaagster rechtstreeks benaderd, terwijl zij wist dat klaagster een eigen advocaat had.
4. Verweerster heeft aan klaagster in strijd met de waarheid meegedeeld dat zij bij de politie aangifte tegen klaagster had gedaan.
4. Het verweer
4.1 Het standpunt van verweerster houdt in:
Van onttrekking aan het gezag is geen sprake geweest. De cliënt van verweerster heeft haar gevraagd hem te helpen bij het doen van aangifte tegen zijn ex-echtgenote wegens mishandeling van hun zoon, waarop verweerster met haar cliënt naar het politiebureau is gegaan, alwaar de aangifte niet in behandeling werd genomen. Vervolgens heeft verweerster de zoon naar de woning van klaagster gebracht, zodat de zoon daar wat spullen kon ophalen. Bij de woning aangekomen is verweerster achter de zoon aangelopen om hem tot de deur te begeleiden, omdat de zoon bang was. Toen klaagster verweerster zag reageerde klaagster heftig. Verweerster heeft alleen gezegd dat zij zojuist met haar cliënt op het politiebureau was geweest alwaar hen werd mede gedeeld dat de situatie in onderling overleg geregeld moest worden. Klaagster begon te schreeuwen en pakte de zoon bij zijn kraag vast. De zoon liep de woning in om zijn tas te pakken maar verweerster heeft hier niet op aan gestuurd. Verweerster is ook niet met de zoon mee naar binnen gegaan. Nadat de zoon zijn tas had gepakt zijn verweerster en de zoon in de auto gestapt en vertrokken. Verweerster heeft de behandeling van de zaak vervolgens in overleg met haar patroon neergelegd.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
5.2 Ad klachtonderdeel 1:
Als niet althans onvoldoende weersproken is komen vast te staan dat verweerster, nadat zij een kort geding aangaande de wijziging van de verblijfplaats van de zoon van partijen had aangekondigd, zich met de zoon naar de woning van klaagster heeft begeven, alwaar zij aan klaagster heeft medegedeeld dat zij met haar cliënt en de zoon naar het politiebureau was gegaan met het doel aangifte te doen van mishandeling. Voorts staat vast dat verweerster vervolgens met de zoon in de auto is gestapt en is weggereden.
5.3. De raad is van oordeel dat verweerster zich aldus niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. Zeker gelet op het feit dat de rechter zich nog niet over de kwestie had gebogen stond het verweerster niet vrij haar medewerking te verlenen aan de vervulling van de wens van de zoon om bij haar cliënt te gaan wonen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid overschreden. Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.
Ad klachtonderdeel 2
5.4. Klaagster heeft haar stelling dat verweerster een persoonlijke relatie met haar cliënt zou onderhouden, hetgeen door verweerster wordt betwist, naar het oordeel van de raad onvoldoende met feiten onderbouwd, zodat dit onderdeel van de klacht niet is komen vast te staan en als ongegrond moet worden afgewezen.
Klachtonderdeel 3
5.5. Door zich met de zoon naar de woning van klaagster te begeven en de zoon tot de voordeur te begeleiden heeft verweerster een situatie gecreëerd waarin rechtstreeks contact tussen haar en klaagster zou plaatsvinden. Gelet op het feit dat verweerster wist dat klaagster werd bijgestaan door een advocaat was dit haar naar het oordeel van de raad niet toegestaan. Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.
Klachtonderdeel 4
5.6. Klaagster stelt dat verweerster haar heeft medegedeeld dat zij aangifte bij de politie had gedaan terwijl dat niet het geval was. Verweerster stelt dat zij enkel aan klaagster heeft medegedeeld dat zij naar het politiebureau is gegaan om aangifte te doen, maar dat de politie vervolgens heeft aangegeven dat partijen het geschil in onderling overleg moesten oplossen. Nu verweerster de stelling van klaagster betwist en klaagster geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die de juistheid van haar stelling ondersteunen is de gegrondheid van dit onderdeel van de klacht naar het oordeel van de raad niet
komen vast te staan.
5.7. De raad komt dan ook tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond en de klachtonderdelen 2 en 4 ongegrond moeten worden verklaard. De raad is van oordeel dat in deze, gelet op de korte praktijkervaring van verweerster, een enkele waarschuwing passend is.
6. Beslissing
De raad verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond en de klachtonderdelen 2 en 4 ongegrond en legt ter zake aan verweerster op een enkele waarschuwing.
H7-2010
Aldus gegeven door W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter en mrs. drs. P.A.M. van Hoef, L.W.M. Caudri, Chr.M.J. Peeters, L.J.G. de Haas, leden,alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2010.
mr. Th.H.G. van de Langenberg, mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans,
griffier. voorzitter.
Verzonden op: 7 september 2010.
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per Post.
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging.
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax.
Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.