ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1042 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch R31-2010

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA1042
Datum uitspraak: 20-09-2010
Datum publicatie: 05-10-2010
Zaaknummer(s): R31-2010
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verzet. Niet gebleken dat verweerder zich in zijn hoedanigheid van deken zo heeft misdragen, dat hij geacht  moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Ongegrond.

R31-2010 Verzet

Raad van Discipline

in het ressort ’s-Hertogenbosch

Beslissing

inzake

de klacht van:

mevrouw A,

klaagster,

tegen

de heer mr. B,

deken der Orde van Advocaten in het Arrondissement C,

verweerder,

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

1.         Verloop van de verzetprocedure.

Bij brief d.d. 29 maart 2010 heeft klager verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van 5 maart 2010, welke beslissing aan klager, verweerder en de deken werd toegezonden op 8 maart 2010.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter openbare zitting van de raad van 12 juli 2010, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 1 juni 2010. Daarbij werd hun medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 28 juni 2010. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.

Bij de mondelinge behandeling zijn klaagster en verweerder verschenen.

2.         De feiten

2.1.      Het volgende is komen vast te staan:

2.2.1         Verweerder is in oktober 2007 aangetreden als deken. Op dat moment was mr. X als advocaat van klaagster door de voorganger van verweerder aangewezen. Mr. X stond klaagster bij in een procedure voor het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Deze procedure had betrekking op de aansprakelijkheid van een voorgaande advocaat van klaagster ten gevolge van een door deze gemaakte beroepsfout.

2.2.2        Klaagster had tegen mr. X een klacht ingediend, omdat zij het niet eens was met de door verweerder ingediende memorie van grieven. De raad van discipline heeft bij beslissing d.d. 19 mei 2008 de klacht als ongegrond afgewezen. Naar het oordeel van de raad was niet gebleken dat mr. X het gerechtshof had misleid.

2.3  Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van deken bemoeienis gehad met (het  ontbreken van) de communicatie tussen klaagster en mr. X. Verweerder heeft diverse gesprekken met klaagster gevoerd, soms in aanwezigheid van mr. X.

3.         De klacht

3.1.      De klacht bestaat uit de navolgende onderdelen:

  1. Verweerder heeft zijn plicht verzuimd door verwijtbaar en vermijdbaar nalatig te handelen o.a. in het uitvoeren van artikel 46 advocatenwet;
  2. Verweerder heeft de raad van discipline te ’s-Hertogenbosch en het Hof van Discipline onvolledig en onjuist geïnformeerd;
  3. Verweerder heeft misleiding van rechters toegelaten;
  4. Verweerder heeft de rechtsgang van klaagster belemmerd.

4.         Beslissing van de voorzitter

4.1.      De voorzitter heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen omdat naar zijn oordeel uit hetgeen door klaagster is aangedragen niet geconcludeerd kan worden dat  verweerder zich in zijn hoedanigheid van deken zo heeft misdragen, dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan het handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.         Het verzet

5.1.      Het verzet houdt het volgende in:

            De inhoud van het verzet blijkt uit de brief van klaagster d.d. 20 maart 2010 met de daarbij gevoegde     

            bijlagen waaruit blijkt dat klaagster nu ook klaagt over wat er na juli 2009 wel of niet is gebeurd.

6.         Beoordeling van het verzet

6.1.            De raad overweegt dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

6.2.            Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager instemt met de klachtomschrijving door de voorzitter zoals opgenomen in de voorzittersbeslissing. De raad overweegt dat, indien en voor zover uit het verzetschrift en de overgelegde stukken een nieuwe klacht moet  worden gedestilleerd, de raad daarover niet kan oordelen omdat die klacht niet door de deken is geïnstrueerd.

6.3.            De raad is van oordeel dat uit overgelegde stukken op geen enkele wijze is gebleken dat verweerder zich bij de vervulling van zijn taak in zijn hoedanigheid van deken zodanig heeft gedragen (i.e. misdragen) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd.

6.4.            De raad is dan ook van oordeel dat de gronden van het verzet niet tot vernietiging van de beslissing van de voorzitter kunnen leiden. Het verzet zal derhalve als ongegrond worden afgewezen.

7.         Beslissing

De raad verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. R.P.G. Houterman, voorzitter, en mrs. L.R.G.M. Spronken, E.J.P.J.M. Kneepkens, A.L.W.G. Houtakkers, J.J.M. Goumans, leden,alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad d.d. 20 september 2010.

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                                         mr. R.P.G. Houterman,

griffier.                                                                                    voorzitter.

Verzonden op: 21 september 2010.

Ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.