ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0696 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch B 203-2009

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0696
Datum uitspraak: 12-04-2010
Datum publicatie: 08-06-2010
Zaaknummer(s): B 203-2009
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Mededeling van het waardeoordeel ‘stalking’ niet onnodig grievend. verzet ongegrond  

 B 203 - 2009

Raad van Discipline

in het ressort ’s Hertogenbosch

Beslissing

inzake

het verzet tegen een voorzittersbeslissing

betreffende een klacht van  

 klager/klaagster

tegen

verweerder

1. Verloop van de procedure

1.1       Bij brief van 19 oktober 2009 heeft klager verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van de raad dd. 6 oktober 2009.

1.2       Het verzet is behandeld ter openbare zitting van de raad van 22 februari 2009.

Ter zitting is verweerder verschenen. Klager had de raad bij brief dd. 8 januari 2010 bericht wegens zijn verblijf in Kaapstad niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

2. De feiten

2.1       De raad gaat uit van de feiten zoals in de beslissing van de voorzitter omschreven, nu het verzet daartegen niet is gericht.  

3. De klacht

3.1       De klacht houdt in:

Verweerder heeft aperte onjuistheden over klager geschreven waardoor klagers belangen en reputatie nodeloos en op ontoelaatbare wijze zijn geschaad. Dit klemt temeer, nu verweerder klaarblijkelijk heeft nagelaten een en ander te verifiëren, anders zou hem aanstonds duidelijk zijn geworden dat deze niet op waarheid berusten.

4. Beslissing van de voorzitter

4.1       De voorzitter heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. Het verzet

5.1       Klager heeft in zijn verzet samengevat het volgende aangevoerd:

Het gaat de vrijheid van een advocaat om de belangen van zijn cliënt te behartigen te buiten om onjuistheden over de voormalige belangenbehartiger te debiteren, waarvan hij weet, althans behoort te weten dat deze tot reputatieschade kunnen leiden.

Uit de correspondentie van klager, met name zijn brief dd. 23 maart 2009, blijkt dat de beweerdelijk gestelde redenen van opzegging nooit uit de koker van de cliënt van verweerder kunnen zijn gekomen. Deze zijn hem door verweerder in de mond gelegd als rechtvaardiging (achteraf) van opzegging. Zo kort na het bezoek van klager aan de cliënt van verweerder, kan dit nooit de reden van opzegging zijn geweest. Immers, indien de cliënt van verweerder reeds voor het gesprek met klager over deze – overigens onjuiste- informatie zou hebben beschikt, zou deze nooit de overeenkomst met klager zijn aangegaan.

6. Beoordeling van het verzet

6.1. Een advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van de informatie die zijn cliënt hem verschaft. Een advocaat mag in beginsel afgaan op de juistheid van de informatie die zijn cliënt hem verstrekt, en is slechts in uitzonderingsgevallen –indien hij behoorde te weten dat de informatie onjuist was- gehouden de juistheid ervan te verifiëren.

Verweerder stelt in zijn brief dd. 3 juni 2009 aan klager het standpunt van zijn cliënt te hebben verwoord. Klager stelt daartegen dat verweerder zijn cliënt de redenen van opzegging (achteraf) in de mond heeft gelegd. Klager verwijst ter ondersteuning van zijn stelling naar de inhoud van zijn eigen brief dd. 23 maart 2009, waarin hij, aldus verweerder, de werkelijke reden van opzegging heeft bevestigd.

Vast staat dat de cliënt van verweerder op 18 maart 2009 een gesprek heeft gevoerd met klager en dat hij nog diezelfde dag de opdracht aan klager zonder opgaaf van reden heeft ingetrokken. De cliënt van verweerder heeft vervolgens per brief dd. 19 maart het volgende aan klager geschreven:

“Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van 18-3 j.l waarin ik u al mededeelde dat ik geen beroep op uw diensten doe wil ik u nogmaals laten weten dat ik opdracht voor de letselschadezaak m.b.t. mijn ongeval niet door u laat behandelen.”

De door klager in zijn brief dd. 23 maart 2009 beweerde redenen van opzeggingen zijn uit deze brief niet af te leiden.

Op grond van het bovenstaande is niet komen vast te staan dat het door verweerder in zijn brief dd. 3 juni 2009 verwoorde standpunt van zijn cliënt niet afkomstig kan zijn van de cliënt van verweerder en dus door verweerder in de mond van zijn cliënt is gelegd.

6.2. Het onderzoek in verzet heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de raad zich verenigt

7. Beslissing

De raad wijst het verzet als ongegrond af.

Aldus gegeven door mr. P.M. Knaapen, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken, R.F.L.M. van Dooren, J.F.E. Kikken en J.J.M. Goumans, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Huysmans – van Opstal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2010.

Griffier                                                  voorzitter

Verzonden op:

 13 april 2010.

Ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.