ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0622 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch M 137-2009

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0622
Datum uitspraak: 12-04-2010
Datum publicatie: 19-05-2010
Zaaknummer(s): M 137-2009
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door te weigeren aan de wedrpartij van zijn client een afschrift te vertrekken van een door dezeaan hem verzonden aangetekendebrief, althans door deze niet te informeren dat hij in de enveloppe geen brief had aangetroffen. Beslag laten leggen zonder enige aankondiging, terwijl de indruk was gewekt dat een betalingsregeling was getroffen, tuchtrechtelijk verwijtbaar.   Klachten gegrond. Berisping.

M137 -2009 Klacht

Raad van Discipline

in het ressort ’s-Hertogenbosch

Beslissing

inzake

de klacht van

klaagster,

tegen

verweerder,

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

1.         Verloop van de procedure

1.1       Bij brief van 9 juli 2009 heeft de deken van de orde van advocaten in het  arrondissement Maastricht de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen        toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.

1.2       De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van op 8 februari 2010, waarvoor             partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 2 december 2009, waarbij aan  hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de             griffier tot 25 januari 2010. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte           gesteld. Bij de mondelinge behandeling is klaagster, vergezeld van haar echtgenoot      verschenen. Verweerder is niet verschenen.

2.         De feiten

2.1       Het volgende is komen vast te staan:

Verweerder is de advocaat van de wederpartij van klaagster. Klaagster is bij vonnis van    de kantonrechter te Sittard-Geleen veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van                   € 1.283,31. Dit vonnis is door de deurwaarder aan klaagster betekend op 15 juli 2008. Klaagster heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met het     deurwaarderskantoor om te trachten een betalingsregeling te treffen. Het deurwaarderskantoor verwees klaagster door naar verweerder, die immers de belangen behartigde van haar wederpartij. Vervolgens heeft klaagster naar haar zeggen een aangetekende brief verzonden aan verweerder, waarin zij aangaf niet in staat te zijn het bedrag ineens te betalen en een betalingsregeling te willen afspreken, inhoudende aflossing in maandelijkse termijnen van € 25,--. Op die brief heeft klaagster van verweerder geen reactie ontvangen. Klaagster nam aan dat de door haar voorgestelde betalingsregeling akkoord was en is de regeling vervolgens nagekomen door op 15 augustus 2008 de eerste en op 15 september 2008 de tweede termijn over te maken naar de derdengeldrekening van verweerder onder vermelding van “klaagster zie aanget brief” respectievelijk “Tweede aflossing klaagster September 2008”. Op 13 oktober 2008 werd aan klaagster een beslagexploit overbetekend waaruit bleek dat haar wederpartij op 9 oktober 2008 executoriaal derdenbeslag had doen leggen op de WAO-uitkering van klaagster. Klaagster heeft aangedrongen op opheffing van het beslag maar verweerder zette de executie voort, terwijl hij ook na oktober 2008 de maandelijkse betalingen van € 25,-- heeft behouden.

            De door klaagster in de arm genomen advocaat heeft verweerder verzocht om hem een     afschrift van de aangetekende brief te verstrekken omdat klaagster van de brief geen           kopie had gemaakt. Bij telefax van 13 maart 2009 schreef verweerder aan de advocaat        van klaagster: “Enig aangetekend schrijven van uw cliënte is mij niet bekend”. Bij         telefax van 16 maart 2009 heeft de advocaat van klaagster aan verweerder een afschrift             gestuurd van het verzendbewijs, waarop verweerder reageerde: “Ik heb geen          aangetekende brief van uw cliënt ontvangen, wel zie ik in het dossier een lege      enveloppe. Wat ik niet heb, kan ik niet afgeven.”

3.         Inhoud van de klacht

3.1       De klacht bestaat uit de navolgende onderdelen:

                  1.         Verweerder handelt klachtwaardig door te weigeren een afschrift te                       verstrekken van de door klaagster aan hem verzonden aangetekende                         brief en van de bijbehorende enveloppe, althans door klaagster niet te                    informeren over het feit dat hij in de hem gezonden enveloppe geen                               brief heeft aangetroffen.

                  2.         Verweerder heeft de betaling van de eerste twee termijn op 15 augustus                             en 15 september 2008 zonder voorbehoud en protest behouden en is                                  vervolgens zonder enige aankondiging overgegaan tot beslaglegging op                            de WAO-uitkering van klaagster.

3.2       Ter toelichting van de klacht is door klaagster het navolgende aangevoerd.

            Klaagster beschikt over een verzendbewijs alsmede over een bevestiging van TPG Post     dat de aan verweerder gerichte brief op 1 augustus 2008 op zijn kantooradres is           uitgereikt. Omdat klaagster geen kopie van de brief had gemaakt heeft de door klaagster     in de arm genomen advocaat verweerder verzocht om hem een afschrift van de           aangetekende brief te verstrekken. Verweerder stelde zich op het – ongeloofwaardige –             standpunt dat hij enkel een lege enveloppe had ontvangen. Navraag bij TPG Post leerde    dat een per aangetekende post verzonden lege enveloppe niet zou zijn uitgereikt. En     indien verweerder werkelijk een lege enveloppe zou hebben ontvangen, had verweerder    contact moeten opnemen met klaagster.

            Ofschoon klaagster de door haar voorgestelde betalingsregeling stipt is nagekomen heeft verweerder toch beslag gelegd ten laste van klaagster. Ook daarna heeft hij de          maandelijkse termijnen van € 25,-- behouden en tegelijkertijd is elke maand (het voor beslag vatbare deel van) de WAO-uitkering geïncasseerd uit hoofde van het executoriale     derdenbeslag. Klaagster heeft talloze malen aangedrongen op opheffing van het beslag,    maar verweerder zette de executie voort.

4.         Verweer

4.1       Het standpunt van verweerder houdt in:

1.        Een aangetekende brief heeft verweerder van klaagster niet ontvangen.

2.        Een betalingsregeling is niet met klaagster getroffen.

4.2       Ter toelichting van het verweer is door verweerder het navolgende aangevoerd.

            Verweerder heeft geen aangetekende brief van klaagster ontvangen.Klaagster heeft          verweerder gebeld en verweerder heeft haar toen medegedeeld dat de aangeboden      betalingsregeling van € 25,-- per maand niet acceptabel is. Verweerder heeft het aanbod  van klaagster niet stilzwijgend geaccepteerd. In deze omstandigheden geldt niet: “wie           zwijgt, stemt toe”. Sinds 15 augustus 2008 betaalt klaagster € 25,-- per maand op de             derdengeldrekening van verweerder. Klaagster betaalt niet onverschuldigd. Zij is  veroordeeld tot betaling.

            Verweerder heeft tot slot naar voren gebracht dat klaagster niet ontvankelijk is in haar       klacht omdat  hij zijn praktijk als advocaat inmiddels heeft beëindigd en van het tableau       is afgevoerd.

5.         Beoordeling van de klacht.

5.1       Het verweer van verweerder dat klaagster niet ontvankelijk is in haar klacht treft geen       doel. Een advocaat blijft immers ook na schrapping verantwoordelijk voor zijn handelen           als advocaat. Klaagster kan derhalve in haar klacht worden ontvangen.

5.2       De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling    van een dergelijke klacht behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een            grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een             wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij        worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden             geschaad. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

            Klachtonderdeel 1

5.3        Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder over de ontvangst van de aangetekende brief die klaagster stelt aan hem te        hebben verzonden tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Bij brief d.d. 13 maart 2009           heeft verweerder immers gezegd dat hij nooit een aangetekende brief van klaagster heeft          ontvangen, terwijl hij, nadat de advocaat van klaagster het bewijs van aangetekende verzending aan hem had gestuurd, bij brief d.d. 23 maart 2009 heeft aangegeven dat hij wel een aangetekende enveloppe heeft ontvangen, waarin zich echter geen brief bevond.

5.4       De raad is, gelet op de wisselende verklaringen van verweerder, van oordeel dat de           stelling van verweerder dat hij nooit een aangetekende brief van klaagster heeft            ontvangen, ongeloofwaardig is. Voorts had het naar het oordeel van de raad op de weg        van verweerder gelegen om, indien hij daadwerkelijk een lege aangetekende enveloppe van klaagster zou hebben ontvangen, contact op te nemen met klaagster en haar te informeren       over het feit dat hij in de enveloppe geen brief had aangetroffen. Indien verweerder,         zoals klaagster stelt, de aangetekende brief wel heeft ontvangen heeft hij tuchtrechtelijk             verwijtbaar gehandeld door ondanks de herhaalde verzoeken van de advocaat van             klaagster te weigeren daarvan een afschrift te verstrekken. Indien verweerder, zoals hij       stelt, slechts een lege aangetekende enveloppe heeft ontvangen heeft hij tuchtrechtelijk             verwijtbaar gehandeld door na te laten daarover contact op te nemen met klaagster. Dit             onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

            Klachtonderdeel 2

5.5       De raad is met klaagster van oordeel dat verweerder, door niet te reageren op de door       klaagster verrichte betalingen, bij klaagster de indruk heeft doen ontstaan dat sprake was        van een (stilzwijgende) instemming met de door haar voorgestelde betalingsregeling.             Verweerder heeft vervolgens zonder enige aankondiging beslag doen leggen op de       WAO-uitkering van klaagster. Daarmee heeft verweerder de grenzen van de in zijn             hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid overschreden en        derhalve niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt.

5.6       De raad verklaart de klacht op beide onderdelen derhalve gegrond. De raad acht in deze  een berisping een passende sanctie.

6.         Beslissing

De raad verklaart de klacht gegrond en legt ter zake aan verweerder op een berisping.

Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. R.P.G. Houterman, voorzitter, en mrs. E.J.P.J.M. Kneepkens, H.C.M. Schaeken, Th. Kremers, L.J.G. de Haas, leden,alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad d.d. 12 april 2010.

mr. Th.H.G. van de Langenberg,                                                        mr. R.P.G. Houterman,

griffier.                                                                                                voorzitter.

Verzonden op: 13 april 2010.

Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.

De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.   Per Post.

     Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b.   Bezorging.

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.   Per fax.

Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.

Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.