ECLI:NL:TADRSHE:2009:YA0160 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch H 177 - 2008 en H 119 - 2009
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2009:YA0160 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-11-2009 |
Datum publicatie: | 25-11-2009 |
Zaaknummer(s): | H 177 - 2008 en H 119 - 2009 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Verweerder sub 1. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat blijft het advocatentuchtrecht voor hem gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handleen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Het kantoor van verweerder had opgetreden voor onderdelen van het concern, waartoe de failliet behoorde. Wegens risico althans schijn van belangenverstrengeling had verweerder curatorschap niet mogen aanvaarden, althans moeten heroverwegen. Gegrond; enkele waarschuwing Verweerder sub 2. Door enerzijds de curator te assisteren en anderzijds namens kantoor verweer te voeren in een kort geding tot opheffing van een beslag heeft verweerder op zijn minst genomen de schijn van belangenverstrengeling gewekt. Gegrond; enkele waarschuwing Verweerder sub 3. Antedateren en wijzigen van tenaamstelling en adressering betaamt een behoor klijk advocaat niet. Een declaratie is een geschrift dat de functie heeft om ook voor derden als bewijs te dienen. Daaraan doe niet af dat de wijzigingen waren ingegeven door nadere specificering van de oorspronkelijke declaraties. Gegrond; enkele waarschuwing |
H177-2008 en H119-2009
BESLISSING
van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch op 21 september 2009 inzake de klacht van
“klagers”
tegen:
“verweerders”
_______________________________________________________________________
Het verloop van de klachtprocedure
Bij schrijven van 18 november 2008 heeft de deken in het arrondissement ’s-Hertogenbosch de stukken in bovengemelde klachtzaak aan de raad doen toekomen, welke stukken vermeld zijn in voormelde brief. De stukken inzake de klacht jegens verweerder sub 3 zijn bij de raad binnengekomen op 8 juni 2009. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 september 2009, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brief van de griffier van 9 juni 2009, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen tot 7 september 2009 ten kantore van de griffier. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.
Ter mondelinge behandeling waren klagers en verweerders aanwezig, alsmede hun beide gemachtigden.
Vaststelling van de feiten voor zover voor de klacht van belang.
Klagers waren eigenaar van X, bestaande uit meerdere vennootschappen. Namens het kantoor van verweerders heeft verweerder sub 3 als advocaat opgetreden voor X vanaf oktober 2005 t/m begin 2006. Het ging hierbij om problemen rond de herfinancieringen van het concern door Y,
Verweerder sub 1 heeft vanaf 24 mei 2006 opgetreden als curator in het faillissement van de venootschappen V en W.. Het kantoor van verweerders heeft ten laste van B, wegens door deze onbetaald gelaten declaraties op 29 mei 2008 conservatoir derdenbeslag gelegd onder notaris X. Vervolgens is door de B een kort geding tot opheffing van het gelegde beslag gestart, in welk kort geding verweerder sub 2 als advocaat van het kantoor van verweerders optrad. Op 29 juli 2008 hebben klagers zich tot de deken gewend en een klacht tegen verweerders ingediend. Deze heeft op 5 november 2008 zijn dekenstandpunt gegeven, waarna klagers bij brief van 10 november 2008 hebben verzocht om de klacht door te leiden naar de raad van discipline.
Inhoud van de klacht
Klacht jegens verweerders sub 1 en 2:
1. verweerder sub 1 had zijn benoeming tot curator nooit mogen aanvaarden gelet op het tegenstrijdig belang tussen de failliete vennootschap en zijn kantoor.
2. door het kantoor van verweerders zijn de oorspronkelijke gezonden facturen vervangen door nieuwe, vervalste en geantedateerde facturen en verweerders hebben daaraan meegewerkt.
3. er is sprake van belangenverstrengeling tussen verweerder sub 1 als curator en verweerder sub 1 als advocaat bij het kantoor van verweerders.
Klacht tegen verweerder sub 3:
Verweerder sub 3 heeft op of omstreeks 30 mei 2006 ten onrechte nieuwe, valse facturen opgesteld:
• daarbij werd ten onrechte gesuggereerd dat klagers akkoord zouden gaan met het wijzigen van de tenaamstelling van die declaraties;
• daarbij zat kennelijk de bedoeling voor om aan te tonen dat het kantoor van verweerders nimmer was opgetreden voor de failliete vennootschap V zodat niets een benoeming van verweerder sub 1 in de weg stond.
Standpunt van klagers
Met betrekking tot verweerder sub 1:
De klacht tegen verweerder sub 1. heeft betrekking op het optreden van hem als curator in het faillissement van klagers, meer in het bijzonder het aanvaarden van het curatorschap in het faillissement van V en W en zijn optreden nadien. Het faillissement van V is uitgesproken op 24 mei 2006 en dat van W op 7 juni 2006. Het kantoor van verweerder sub 1 heeft als advocaat opgetreden voor het “X” concern. Van al deze vennootschappen was klager sub 1. bestuurder. Klagers zijn altijd in de veronderstelling geweest dat X, nadien V, cliënt was van het kantoor van verweerder sub 1. Een gedeelte van de declaraties van het kantoor van verweerder sub 1 is ook door X. c.q. V. betaald. Klagers stellen zich op het standpunt dat het optreden van verweerder sub 1 als curator aan het voor advocaten geldende tuchtrecht is onderworpen. Klagers stellen dat verweerder sub 1 nadat hij door de rechtbank op 24 mei 2006 was gebeld met het verzoek om curator te worden in het faillissement van V., hij had moeten verifiëren of het hem c.q. zijn kantoor vrijstond om de benoeming te aanvaarden. In het cliënten- of financiële systeem van het kantoor van verweerder sub 1 moet geregistreerd hebben gestaan dat het “X” cliënt was. De verificatie van deze gegevens uit de administratie van het kantoor van verweerder sub 1 had er direct toe moeten leiden dat verweerder sub 1 de benoeming niet had kunnen en mogen aannemen.
Een advocaat kan geen curator worden in het faillissement van een cliënt van zijn kantoor.
Voorts heeft verweerder sub 1 op 24 mei 2006 een gesprek gehad met klagers, waarbij aan verweerder sub 1 de crediteurenlijst van V is overhandigd. Op deze lijst staat het kantoor van verweerder sub 1 met een vordering van ruim € 86.000,=. Het was verweerder sub 1 dus bekend dat klagers er van uitgingen dat V de opdrachtgever c.q. cliënt van het kantoor van verweerder sub 1 was en dat verweerder sub 1 een vordering had op de failliete vennootschap. Weliswaar hebben klagers aangegeven dat zij geen bezwaren hadden tegen de benoeming van verweerder sub 1 als curator, doch dit was enkel met als achtergrond de goede ervaringen die zij hadden met het kantoor van verweerder. Klagers waren niet bekend met de inhoud van de fax van verweerder sub 1 aan de rechtbank, waarin hij mededeelt dat er geen tegenstrijdig belang bestaat omdat het kantoor van verweerders alleen voor andere concern-vennootschappen (“B”) zou zijn opgetreden en dat dus het kantoor van verweerder geen vordering had op V, de failliete vennootschap. Klagers stellen dat, als een advocaat optreedt voor een moedervennootschap en direct contact heeft met de bestuurders, het dan niet mogelijk is dat een andere advocaat van hetzelfde kantoor, curator wordt in het faillissement van een dochtervennootschap, waarvan dezelfde persoon bestuurder is. Dit is naar de mening van klagers in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt. Er is hiermee afbreuk gedaan aan het vertrouwen dat klagers in de advocatuur behoren te kunnen hebben.
Klagers zijn van oordeel dat het daarbij niet van belang is dat de rechtbank de benoeming kennelijk niet als een probleem heeft ervaren. Het gaat om de eigen verantwoordelijkheid van de advocaat c.q. curator. Klagers stellen dat het kantoor van verweerder sub 1 niet alleen heeft opgetreden voor B , maar ook voor de failliete vennootschap V en W, de vennootschap, waar het personeel in zat. Het kantoor heeft voor deze vennootschap een reorganisatie begeleid.
Het moet voor verweerder sub 1 op 30 mei 2006 duidelijk zijn geweest, dat er zich een belangenconflict voordeed, omdat toen duidelijk moest zijn dat zijn kantoor een vordering had op de failliete vennootschap. Hij had zich toen in ieder geval als curator moeten terugtrekken.
Klagers stellen voorts dat verweerder sub 1 betrokken is geweest, althans de wetenschap heeft gehad van het maken van nieuwe declaraties op naam van B. Deze facturen zijn op naam gesteld van B, terwijl deze vennootschap niet de debiteur was. Dit was de debiteur V. Verweerder sub 1 heeft ervoor gezorgd dat de tenaamstelling van de declaraties is veranderd. En dit zijn derhalve nieuwe en onjuist opgemaakte declaraties op naam van B. Deze nieuwe declaraties zijn in mei 2006 opgemaakt. Uit de originele declaraties blijkt echter dat B niet de debiteur was. Dit blijkt volgens klagers ook uit het feit dat verweerder sub 1 in zijn eerste aan de rechtbank gezonden faillissementsverslag het kantoor van verweerder als crediteur vermeldt.
In het kader van een doorstart van “X” heeft verweerder sub 1 als voorwaarde gesteld dat de B (de moedermaatschappij) een hypotheek zou verstrekken aan de failliete vennootschap V voor de vordering die V had op “B”. Deze hypotheek is op 25 augustus 2006 gevestigd. Het was verweerder sub 1 en verweerder sub 2 die hem assisteerde, bekend dat de B.V. B de onroerende zaken had verkocht. Omstreeks 27 mei 2008 is een bedrag van ruim € 125.000,= aan de boedelvennootschap van verweerder sub 1 betaald. Vervolgens heeft het kantoor van verweerder sub 1 op 29 mei 2008 beslag gelegd op de verkoopopbrengst van de onroerende zaken onder de notaris. Hiermee, zo stellen klagers, is duidelijk dat verweerder sub 1 en verweerder sub 2 gebruik c.q. misbruik hebben gemaakt van de informatie die de curator in het faillissement van V had over de verkoop van de onroerende zaken. Deze informatie is doorgespeeld naar het eigen kantoor en vervolgens heeft het kantoor deze informatie gebruikt om beslag te kunnen leggen. Dit geeft de belangenverstrengeling in optima forma weer. Verweerder sub 1 en verweerder sub 2 hebben actief informatie uit het faillissement doorgespeeld naar een crediteur (het eigen kantoor). Daarmee heeft verweerder sub 1 het belang van zijn kantoor laten prevaleren ten koste van het belang van de B (voormalig cliënt van het kantoor). Het doorspelen van informatie ten behoeve van het eigen kantoor en ten kosten van een derde is in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt. Bovendien had verweerder sub 1 zich als curator zich moeten terugtrekken op het moment dat duidelijk was dat zijn kantoor rechtsmaatregelen ging nemen tegen B in verband met de geldvordering. Uiteindelijk is verweerder sub 1 op 22 december 2008 als curator ontslagen.
Met betrekking tot verweerder sub 2.
Verweerder sub 2 heeft verweerder sub 1 geassisteerd bij de behandeling van het faillissement van V. Ook verweerder sub 2 wist van de verkoop van de onroerende zaken. Hij heeft met verschillende petten op gewerkt. Nadat hij informatie over de verkoop van de onroerende zaken van B aan het eigen kantoor had doorgespeeld, is op 29 mei 2008 beslag gelegd onder de notaris. Vervolgens is door B een kort geding tot opheffing van het gelegde beslag gestart, in welk kort geding verweerder sub 2 als advocaat voor het kantoor optrad.
Met betrekking tot verweerder sub 3.
Verweerder sub 3 heeft in mei 2006 nieuwe declaraties op naam van de B.V. B met oude data en dezelfde omschrijving, maar een nieuwe adressering opgemaakt. Er zijn geen creditnota’s naar V of X gestuurd. De nieuwe declaraties geven de werkelijkheid niet weer. Volgens klagers zijn deze nieuwe declaraties enkel opgemaakt om de stelling te onderbouwen dat het kantoor van verweerders enkel een vordering had op de B.V. B. De stelling dat verweerder sub 3 de facturen nogmaals heeft verzonden op verzoek van klagers is niet juist. Verweerder sub 3 heeft altijd als advocaat opgetreden voor de vennootschap V. voorheen X en W.
Standpunt van verweerders
Verweerder sub 1 heeft bij zijn benoeming tot curator de rechter-commissaris geïnformeerd dat zijn kantoor betrokken is geweest bij werkzaamheden voor onderdelen van het concern, waartoe ook V. behoort. Er zijn geen werkzaamheden verricht door zijn kantoor voor de failliete vennootschap. Dit heeft verweerder sub 1 ook met klagers besproken en zij hebben uitdrukkelijk verklaard geen bezwaar te hebben tegen de benoeming van verweerder sub 1 als curator.
Klagers hebben pas twee jaar na het faillissement bezwaar gemaakt tegen de benoeming van verweerder sub 1, meer in het bijzonder nadat het kantoor van verweerder sub 1 is overgegaan tot incasso van de declaraties op de B.V. B.
Primaire verweer is dat klagers niet ontvankelijk zijn in hun klachten tegen verweerders, omdat klagers geen belanghebbende zijn. Uit niets blijkt dat er geklaagd wordt in de hoedanigheid van bestuurder van de B.V. B of oud-bestuurder van V. De klachten zijn immers ingediend op privé postpapier.
Daarnaast dienen klagers niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun klachten jegens verweerder sub 1, omdat het advocatentuchtrecht niet van toepassing is op de curator. De verwijten die ten aanzien van verweerder sub 1 worden gemaakt, betreffen zijn hoedanigheid van curator en die hoedanigheid valt niet onder de werking van het advocatentuchtrecht.
Verweerder sub 3 heeft werkzaamheden verricht voor in het bijzonder de B.V. B met uitstraling naar D. en T. B.V.. Er zijn geen werkzaamheden door verweerder sub 3 gedaan ten behoeve van V . De declaraties zijn op naam gesteld van X dat was een verzamelnaam voor de diverse vennootschappen van het T concern. Na het faillissement van V heeft verweerder sub 3 de tenaamstelling van de betreffende declaraties nader gepreciseerd en deze op naam gezet van de daadwerkelijke opdrachtgever: B.V. B. Dit heeft nooit bij klagers tot enig bezwaar geleid. Sterker, er is hierover een aantal malen overleg geweest tussen klagers en vertegenwoordigers van het kantoor van verweerders. Ook hier geldt weer dat klagers pas bezwaar hadden tegen de tenaamstelling van de declaraties, nadat het kantoor van verweerders tot incasso van de declaraties was overgegaan, meer in het bijzonder nadat er conservatoir beslag was gelegd.
Er is thans nog een hoofdzaak aanhangig, waarbij het kantoor van verweerders door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld bewijs te leveren dat de B.V. B de expliciete opdrachtgever is geweest van het kantoor van verweerders. Dit is een civielrechtelijk geschil tussen B.V. B enerzijds en het kantoor van verweerders anderzijds. Het tuchtrecht staat daar naar de overtuiging van verweerders buiten. Overigens merkt verweerder sub 3 op dat hij op geen enkele wijze jegens B.V. B en/of klagers in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar heeft gehandeld.
Zowel verweerder sub 1. als curator van V als het kantoor van verweerders hadden beide een vordering van gelijke rangorde op B.V. B. Om een conflict tussen deze belangen ter zake te voorkomen, heeft verweerder sub 1. met zijn kantoor afgesproken dat de boedel van V eerst haar vordering op de B.V. B veilig zou stellen en zou incasseren en dat pas daarna het kantoor van verweerders tot incassering van de openstaande declaraties zou overgaan. Verweerder sub 1. heeft ter verzekering van de vordering van de boedel op de B.V. B conservatoir beslag gelegd onder de notaris die belast was met het transport van het onroerend goed dat de B.V. B in eigendom had. Op 20 mei 2008 is tussen de boedel en de B.V. B overeenstemming bereikt en vanaf dat moment was het kantoor van verweerders dus vrij om de incasso van haar eigen vorderingen ter hand te nemen. Het kantoor van verweerders heeft haar vordering verzekerd door een conservatoir beslag. Dat beslag is gelegd op 29 mei 2008. Hiermee had verweerder sub 2 geen bemoeienis. De rol van verweerder sub 2 is beperkt tot het voeren van verweer namens het kantoor van verweerders in het kader van het kort geding strekkende tot opheffing van het beslag. Ter zake daarvan kan verweerder sub 2 nauwelijks enig tuchtrechtelijk verwijt gemaakt worden. De stelling dat verweerder sub 2 een conflicterend belang had omdat hij eerder als medewerker van verweerder sub 1 enige werkzaamheden in het kader van de boedel heeft verricht, dient te falen omdat de werkzaamheden ten behoeve van de boedel geen enkele relatie hadden met het voeren van een procedure namens het kantoor van verweerders tegen een geheel andere vennootschap dan de boedelvennootschap.
Ontvankelijkheid van de klacht.
Geen belanghebbende: Verweerders hebben betoogd dat klagers niet ontvankelijk zijn omdat zij geen belanghebbende zijn in de klacht jegens verweerders. Uit niets zou blijken dat klagers klagen in de hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap “B” of als oud-bestuurder van V. De klachten zijn ingediend op privé postpapier, zodat op basis daarvan klagers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
De Advocatenwet heeft het klachtrecht niet in het leven geroepen voor eenieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
Naar het oordeel van de raad kan het enkele feit dat de klacht is ingediend op privé postpapier niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de klacht. Daarenboven is ter zitting uitdrukkelijk aangevoerd dat klager sub 1 in zijn hoedanigheid van bestuurder de klacht heeft ingediend. Mede gelet hierop en het (indirecte) belang dat klagers in de diverse tot het X-concern behorende vennootschappen hebben (gehad) hebben klagers voldoende belang bij hun klachten en kunnen zij als belanghebbenden worden aangemerkt. De raad acht klagers derhalve ontvankelijk.
Advocatentuchtrecht niet van toepassing op curator: verweerders stellen dat klagers niet ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat het advocatentuchtrecht niet van toepassing is op de curator, terwijl jegens verweerder sub 1 in die hoedanigheid verwijten worden gemaakt.
Anders dan verweerder sub 1 heeft aangevoerd blijft, ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, het advocatentuchtrecht voor hem gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (cf. Hof van Discipline d.d. 3 september 2007).
In de onderhavige klacht dient de vraag te worden beantwoord of verweerder sub 1 klachtwaardig handelde door desgevraagd aan de rechtbank te antwoorden dat het hem vrij stond om op te treden als curator in het faillissement van de betrokken vennootschap. De vraag van de rechtbank werd aldus aan verweerder sub 1 gesteld voordat hij zijn curatorschap aanvaardde, en voordat zijn aanstelling tot curator een feit was. De raad is van oordeel dat reeds op die grond het optreden van verweerder sub 1 als advocaat dient te worden getoetst aan de gedragsnormen in de Advocatenwet en dat het advocatentuchtrecht voor hem geldt. De raad acht klagers derhalve ontvankelijk.
Klacht ten aanzien van verweerder sub 3 is tardief: Het verweer van verweerder sub 3 dat de klacht te laat is ingediend, faalt naar het oordeel van de raad. In het tuchtrecht bestaan geen algemene termijnen voor verjaring of verval met betrekking tot het indienen van een klacht. Bij de beoordeling van het verweer tot niet tijdig indienen van een klacht moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen: enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden.
Weliswaar hebben klagers lang gewacht met het indienen van een klacht, doch dit was in casu niet dusdanig lang, dat dit naar het oordeel van de raad zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de klacht, te minder daar gesteld noch gebleken is dat verweerder sub 3 door het tijdsverloop is belemmerd in zijn verdediging. Daarbij neemt de raad mede in aanmerking, dat klagers thans nog belang hebben bij hun klacht. De raad acht klagers derhalve ontvankelijk in hun klacht.
Beoordeling van de klacht
• Verweerder sub 1
Met betrekking tot klachtonderdelen 1 en 3: Zoals de raad hiervoor reeds heeft overwogen onder verwijzing naar de aangehaalde uitspraak van het Hof van Discipline blijft, ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, het advocatentuchtrecht voor hem gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat Verweerder sub 1 was er als advocaat vóór en bij het aanvaarden van zijn aanstelling tot curator in het faillissement van de betrokken vennootschap mede bekend dat zijn kantoor optrad of had opgetreden voor onderdelen van het concern, waartoe de failliet behoorde. Door die aanvaarding wekte hij het risico althans de schijn van belangenverstrengeling. Daarmede handelde verweerder sub 1 naar het oordeel van de raad, in strijd met een van de grondnormen van het advocatentuchtrecht. Daardoor wordt het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Verweerder sub 1 had zijn aanstelling tot curator in het onderhavige faillissement niet moeten aanvaarden. Het kantoor van verweerders kon daarenboven gebruik maken van informatie over klagers die verweerder sub 1 in zijn hoedanigheid van curator verkreeg zonder dat deze informatie anders ter beschikking van het kantoor zou staan indien deze vertrouwelijk was. Door de rechtbank mede te delen dat het hem vrijstond om als curator op te treden heeft verweerder sub 1 het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Verweerder sub 1 had een eigen verantwoordelijkheid als advocaat. Naar het oordeel van de raad had verweerder sub 1 deze vraag als advocaat negatief moeten beantwoorden.
Voorts overweegt de raad dat van verweerder sub 1 daarenboven in een later stadium had mogen worden verwacht dat hij de door hem aanvaarde aanstelling tot curator had heroverwogen door te defungeren als curator, en wel toen hem kort na zijn aanvaarding duidelijk was (geworden) dat zijn kantoor aanleiding zag c.q. had gezien de tenaamstelling en adressering van de oorspronkelijke aan X verzonden declaraties te wijzigen, in plaats van met deze heroverweging te wachten tot eind 2008.
Op vorenstaande gronden acht de raad klachtonderdelen 1 en 3 jegens verweerder sub 1 gegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel 2: Ten aanzien van dit klachtonderdeel is de raad van oordeel dat klagers onvoldoende feiten hebben gesteld, waaruit is gebleken dat verweerder sub 1 heeft meegewerkt aan het vervangen van oorspronkelijk gezonden declaraties door nieuwe en antegedateerde declaraties. Klagers hebben hun klachten te dien aanzien onvoldoende met nadere feiten onderbouwd. Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de raad niet gebleken van een klachtwaardig handelen te dier zake door verweerder sub 1. Dit onderdeel van de klacht wordt door de raad als ongegrond afgewezen.
• Verweerder sub 2
Met betrekking tot klachtonderdelen 1 en 3: Gebleken is dat verweerder sub 2 betrokken is geweest bij de afwikkeling van het faillissement, waarin verweeder sub 1 curator was. Gelet hierop had het naar het oordeel van de raad op de weg van verweerder sub 2 gelegen zich afzijdig te houden van de behartiging van de belangen van het kantoor van verweerders naar aanleiding van het door het kantoor gelegde conservatoire beslag onder de notaris ten laste van een tot het X-concern behorende vennootschap en het daartegen door deze vennootschap tegen het kantoor gevoerde kort geding tot opheffing van dat beslag. Door enerzijds de curator te assisteren en anderzijds namens kantoor verweer te voeren in het kortgeding tot opherffing van het beslag heeft verweerder sub 2 op zijn minst genomen de schijn van belangenverstrengeling jegens klagers gewekt. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder sub 2 daardoor het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De raad komt dan ook tot het oordeel dat verweerder sub 2 ter zake niet als een betamelijk advocaat heeft gehandeld. De raad acht deze klachtonderdelen dan ook gegrond.
Met betrekking tot klachtonderdeel 2: Ten aanzien van dit klachtonderdeel is de raad van oordeel dat klagers onvoldoende feiten hebben gesteld, waaruit is gebleken dat verweerder sub 2 heeft meegewerkt aan het vervangen van oorspronkelijk gezonden declaraties door nieuwe en geantedateerde declaraties. Klagers hebben hun klachten te dien aanzien onvoldoende met nadere feiten onderbouwd. Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de raad niet gebleken van een klachtwaardig handelen ter zake. Dit onderdeel van de klacht wordt door de raad als ongegrond afgewezen.
• Verweerder sub 3
Uit het dossier en ter zitting is gebleken dat verweerder sub 3 de declaraties heeft doen antedateren, wijzigen qua tenaamstelling en adressering en verzenden zonder dat verweerder sub 3 hierover afdoende tekst en uitleg heeft gegeven, noch intern noch in het dossier noch aan klagers. Hierdoor heeft verweerder sub 3 in strijd met de feiten voor derden de illusie geschapen dat de declaraties op een eerdere datum en met een andere adressering zouden zijn gezonden. Een declaratie is een geschrift dat de functie heeft om ook voor derden als bewijs te dienen. De facto zijn het echter nieuwe declaraties geworden zonder dat verweerder sub 3 dit hierin heeft vermeld c.q. doen vermelden. Daaraan doet niet af dat, zoals verweerder sub 3 heeft aangevoerd, het daarbij ging om een nadere precisering van zijn oorspronkelijke declaraties. Daargelaten dat het op de weg van verweerder sub 3 als behandelend advocaat had gelegen om bij de aanname van de zaak vast te leggen voor wie hij optrad en welke vennootschap uiteindelijk de declaraties zou betalen, stond het hem niet vrij om de reeds verzonden declaraties opnieuw op te (doen) stellen zonder daarin tevens te vermelden dat het om op een latere datum gewijzigde declaraties ging. Voor de oorspronkelijke declaraties zijn ook geen creditnota’s gemaakt en verzonden.
Nu verweerder sub 3 een en ander heeft nagelaten, zal de raad deze klacht in al haar onderdelen gegrond verklaren.
Voor zover de raad de klachten jegens verweerders sub 1, 2 en 3 gegrond heeft verklaard acht hij na te melden maatregelen een passende sanctie.
Beslissing
De raad verklaart klachtonderdelen 1 en 3 jegens verweerders sub 1 en 2 gegrond en legt ter zake aan verweerders sub 1 en 2 de maatregel van enkele waarschuwing op.
De raad verklaart de klacht jegens verweerder sub 3 gegrond en legt ter zake aan verweerder sub 3 de maatregel van enkele waarschuwing op.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door: mr. R.P.G. Houterman, voorzitter, mrs. Chr. M.J. Peeters, E.J.P.J.M. Kneepkens, E.P.C.M. Teeuwen, L.W.M. Caudri, leden, op 16 november 2009.
Mr. P. Beens, plaatsvervangend griffier R.P.G. Houterman, voorzitter
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post.
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging.
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax.
Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.