ECLI:NL:TADRSHE:2009:YA0145 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch B 91 - 2009
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2009:YA0145 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-11-2009 |
Datum publicatie: | 25-11-2009 |
Zaaknummer(s): | B 91 - 2009 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Berisping |
Inhoudsindicatie: | Een advocaat is verplicht om bij de aanvang van de zaak en telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat met zijn cliënt te overleggen of er termen zijn om gefinancierde rechtshulp aan te vragen. Het had op de weg van verweerder gelegen om gelet op de verminderde alimentatiebedragen die door zijn cliënte werden ontvangen te bezien of er aanleiding was alsnog gefinancierde rechtshulp aan te vragen. klacht gedeeltelijk gegrond; berisping |
B91 – 2009
BESLISSING
van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch op 21 september 2009
“klaagster”,
tegen:
“verweerder”.
Het verloop van de klachtprocedure
Bij brief van 7 mei 2009 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Breda de stukken in bovengemelde klacht aan de raad doen toekomen, welke stukken vermeld zijn in voormelde brief.
Klaagster heeft op 8 september 2009 nadere stukken ingediend die aan het klachtdossier zijn toegevoegd na door de griffier in afschrift aan klaagster te zijn verzonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 september 2009 waarvoor partijen werden opgeroepen bij brief van de griffier van 6 juli 2009, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen tot 7 september 2009 ten kantore van de griffier. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.
Vaststelling van de feiten voor zover voor de klacht van belang.
Klaagster is in juli 2005 voor de eerste keer bij verweerder geweest voor een informatief gesprek met betrekking tot de juridische bijstand in een echtscheidingsprocedure.
Gedurende de echtscheidingsprocedure heeft klaagster verweerder gevraagd om een toevoeging voor haar aan te vragen. Op 19 maart 2007 is een toevoeging aangevraagd en afgegeven voor alimentatie en levensonderhoud. In de tussenliggende periode heeft verweerder voor klaagster op betalende basis opgetreden tegen een tarief van € 180,-- per uur exclusief BTW en kantoorkosten. Op 8 november 2007 is vervolgens voor klaagster een toevoeging aangevraagd voor beslaglegging. Op 2 april 2008 is een toevoeging aangevraagd voor de pensioenkwestie. Ook deze zijn afgegeven.
Klaagster heeft bij brief van 18 augustus 2008, met bijlagen, een klacht ingediend tegen verweerder. De deken van de orde van advocaten van het arrondissement Breda heeft op 2 april 2009 schriftelijk zijn dekenstandpunt kenbaar gemaakt: de deken was van oordeel dat verweerder op enkele onderdelen van de klacht in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld. De klachten van klaagster achtte de deken deels gegrond. Bij brief van 22 april 2009 heeft klaagster de deken laten weten dat de kwestie doorgezonden moest worden naar de raad van discipline. Bij brief van 7 mei 2009 heeft de deken laten weten dat de klacht doorgestuurd zal worden aan de raad van discipline.
Inhoud van de klacht.
1. Verweerder heeft klaagster voor zijn diensten laten betalen, hoewel zij in aanmerking kwam voor een toevoeging: in januari 2006 heeft klaagster uitdrukkelijk aan verweerder gevraagd om een toevoeging, hierop heeft hij niet gereageerd. Pas in en na maart 2007 zijn toevoegingen gevraagd en afgegeven, maar ook nadien heeft verweerder klaagster nog laten betalen.
2. Verweerder is weinig voortvarend opgetreden en reageerde traag en slecht: daardoor is klaagster benadeeld.
3. Verweerder is in gebreke gebleven met teruggave van bescheiden, met name de zgn. “ Bangkok map”.
Standpunt van klaagster.
In juli 2005 heeft klaagster voor de eerste keer een gesprek gevoerd met verweerder. Na afloop moest zij een bedrag van € 150,-- betalen. Hiervan was zij voorafgaand aan het gesprek niet op de hoogte gesteld. Tevens heeft verweerder aanvankelijk geen toevoeging voor klaagster aangevraagd terwijl zij daarvoor wel in aanmerking kwam. Op 15 januari 2006 heeft klaagster uitdrukkelijk gevraagd een toevoeging aan te vragen. Hierop heeft verweerder geen enkele reactie gegeven. Pas op 19 maart 2007 is een toevoeging aangevraagd en afgegeven voor “alimentatie en levensonderhoud”. In de tussenliggende periode heeft verweerder voor klaagster op betalende basis opgetreden tegen een tarief van € 180,-- per uur exclusief BTW en kantoorkosten. Ook nadat de toevoeging was afgegeven heeft klaagster deels op uurbasis moeten betalen. Op 8 november 2007 is vervolgens een toevoeging aangevraagd voor “beslaglegging”. In totaal heeft klaagster in 2007/2008 een bedrag van € 7.800,-- betaald aan verweerder. Op basis van het feit dat ten onrechte geen of te laat een toevoeging is aangevraagd wil klaagster dit bedrag terugontvangen.
Inhoudelijk verwijt klaagster verweerder dat hij weinig voortvarend is opgetreden, in het bijzonder dat hij traag en slecht reageert. Het concept convenant is pas opgesteld 6 weken nadat over de inhoud hiervan met de wederpartij een akkoord was bereikt. Doordat het zo lang duurde is er uiteindelijk geen akkoord tot stand gekomen en heeft de rechter de hoogte van de alimentatie vastgesteld op € 1.500,-- per maand terwijl in het convenant € 4.000,-- per maand was afgesproken. Ook de echtscheidingbeschikking is pas na ruim 3 maanden ingeschreven waardoor er een bedrag van € 214,-- is ingehouden op de alimentatie van klaagster. Tevens reageerde verweerder nauwelijks op e-mailberichten of verzoeken om te worden teruggebeld. In de afwikkeling van het pensioen zijn fouten gemaakt, het formulier was door verweerder deels foutief ingevuld en daarnaast werd de wederpartij gevraagd om een handtekening terwijl dat niet nodig is. Uiteindelijk heeft klaagster de afwikkeling van het pensioen zelf geregeld. Voorts verwijt klaagster verweerder dat zij herhaaldelijk heeft moeten verzoeken om afgifte van de verstrekte bescheiden. Daarbij heeft verweerder een ordner met bescheiden, de “Bangkok map”, tot op heden niet aan klaagster afgegeven.
Standpunt van verweerder
Verweerder geeft aan dat klaagster niet in aanmerking kwam voor een toevoeging en dat deze daarom niet is aangevraagd. Klaagster bleek te beschikken over een bankrekening in België waarmee klaagster de nota’s heeft betaald. De betaalde bedragen zijn uiteindelijk in mindering gebracht op de declaraties over de periode dat er nog geen toevoeging was afgegeven. Over de alimentatie merkt verweerder op dat er inderdaad was afgesproken dat er aan klaagster een bedrag van € 4.000,-- alimentatie zou worden betaald. Echter, omdat de wederpartij daarop terugkwam, werd de alimentatie uiteindelijk door de rechter vastgesteld. In de voorlopige voorziening was dat een bedrag van € 1.500,- en in de bodemprocedure werd dat uiteindelijk een bedrag van € 2.240,-. Verweerder betwist uitdrukkelijk dat hij in het bezit is van de zgn. “Bangkok map” en betwijfelt of hij deze ooit heeft ontvangen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat alles wat hij heeft ontvangen, aan klaagster is teruggeven.
Beoordeling van de klacht.
Ten aanzien van klachtonderdeel 1: de raad stelt voorop dat een advocaat verplicht is om met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen, tenzij de advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor de door de overheid gefinancierde rechtshulp. Het systeem van gefinancierde rechtshulp vereist van de advocaten dat zij een grote mate van zorgvuldigheid betrachten bij het onderzoeken van een mogelijkheid van een toevoeging voor een cliënt die zich tot hen wendt. Als de advocaat die mogelijkheid zelf beoordeelt, behoort hij dat te doen aan de hand van de maatstaven die daarvoor door het bureau voor rechtshulp worden gehanteerd.
Evenals de deken is de raad van oordeel dat verweerder, afgaande op de gegevens die hij had bij aanvang van de zaak, geenszins redenen had om uit te sluiten dat een toevoeging zou worden verleend indien deze zou zijn aangevraagd. Niet gebleken is dat klaagster afstand heeft gedaan van haar rechten op een toevoeging. Klaagster heeft immers in januari 2006 tot tweemaal toe verzocht om een toevoeging aan te vragen. Daartoe is bewijs overgelegd. Pas in maart 2007 heeft verweerder de toevoegingsaanvraag ingediend. Verweerder heeft, ondanks verzoek daartoe, niet verklaard waarom hij ruim één jaar heeft gewacht na het verzoek klaagster met de aanvraag van de toevoeging. Door niet te reageren op het verzoek van klaagster om een toevoeging aan te vragen en zonder daarvoor goede redenen te geven, heeft verweerder gedragsregel 24 geschonden.
Uit het dossier en ter zitting is evenmin gebleken dat verweerder enig initiatief heeft genomen om naar aanleiding van de gewijzigde alimentatiebedragen tussentijds de financiële situatie van klaagster te beoordelen. Het had op de weg van verweerder gelegen om dit wel te doen en om aldus te bezien of er inmiddels toch reden was om gefinancierde rechtsbijstand voor klaagster aan te vragen. Ook door dit na te laten heeft verweerder gedragsregel 24 geschonden.
Niet gebleken is dat verweerder tijdig heeft gecontroleerd of klaagster in aanmerking had kunnen komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Door dit na te laten handelde verweerder in strijd met gedragsregel 24, en is de raad op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerder zich tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen. De raad acht dit onderdeel van de klacht dan ook gegrond.
Het is overigens niet aan de raad om te toetsen of klaagster daadwerkelijk voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking zou zijn gekomen.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2: dit onderdeel van de klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de werkzaamheden van verweerder. Toetsing aan de norm van artikel 46 Advocatenwet brengt mee dat de tuchtrechter onderzoekt of de advocaat heeft gehandeld in strijd met de zorg die zijn advocaat behoort te betrachten tegenover degene wiens belangen hij behartigt. Dit houdt in dat de tuchtrechter de door de advocaat verrichte werkzaamheden inhoudelijk kan beoordelen. Wel is daarbij terughoudendheid geboden ter vermijding van toetsing op basis van wijsheid achteraf. Niet beoordeeld wordt of de handelwijze van de advocaat inhoudelijk juist was maar of hij in redelijkheid kon komen tot het handelen zoals hij deed en er geen sprake was van een kennelijk onjuiste behartiging van de belangen van zijn cliënt. De raad merkt hierbij op dat aan de advocaat voor het in overleg met zijn cliënt te voeren beleid een ruime mate van vrijheid toekomt. In het licht van dit uitgangspunt zal de raad de klacht in de onderhavige zaak beoordelen.
Uit het dossier en ter zitting is gebleken dat verweerder vijf weken met het opstellen van het echtscheidingsconvenant heeft gewacht. Hoewel de raad met klaagster van oordeel is dat verweerder ter zake voortvarender had kunnen handelen, is deze termijn van vijf weken niet dusdanig traag en weinig voortvarend dat kan worden gezegd dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.
De raad oordeelt dit klachtonderdeel dan ook niet gegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel 3: ter zake staan de standpunten van klaagster en verweerder lijnrecht tegenover elkaar zonder dat kan worden gezegd wie daarin gelijk heeft. Daarmede is de feitelijke grondslag van dit onderdeel van de klacht niet komen vast te staan. De raad zal dit onderdeel van de klacht daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad verklaart klachtonderdeel 1 gegrond en legt verweerder ter zake de maatregel op van berisping.
De raad wijst onderdelen 2 en 3 van de klacht tegen verweerder als ongegrond af.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door:
mr. R.P.G. Houterman, voorzitter, mrs. Chr. M.J. Peeters, E.J.P.J.M. Kneepkens, E.P.C.M. Teeuwen, L.W.M. Caudri, leden, op 16 november 2009.
________________ _______________
mr. P. Beens. griffier mr. R.P.G. Houterman, voorzitter
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post.
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging.
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax.
Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.