ECLI:NL:TADRSGR:2024:97 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-805/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:97 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-05-2024 |
Datum publicatie: | 08-05-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-805/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de eigen advocaat in een huurrechtprocedure gegrond. Verweerster heeft haar cliënte langdurig in het ongewisse gelaten over de voortgang van de hogerberoepsprocedure. Zo heeft verweerster diverse uitstelverzoeken gedaan, zonder klaagster daarover te informeren. Ook op het gebied van communicatie en bereikbaarheid is verweerster ernstig tekortgeschoten. Verweerster heeft niet excessief gedeclareerd. Onvoorwaardelijke schorsing van 3 weken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 mei 2024 in de
zaak 23-805/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: [naam]
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 mei 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 8 november 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K109 2023 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 maart 2024. Daarbij
waren de gemachtigde van klaagster en verweerster aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 en 04 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10
(procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van klaagster
van 27 november 2023.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft zich in het voorjaar van 2021 gewend tot verweerster om een
kort geding te voeren ter voorkoming van ontruiming van het door haar gehuurde bedrijfspand.
Klaagster heeft daarbij aan verweerster onder meer verzocht om hoger beroep in te
stellen tegen het ontruimingsvonnis van de kantonrechter.
2.3 Verweerster heeft in de hoger beroepsprocedure diverse keren aan het gerechtshof
om uitstel gevraagd voor het indienen van een memorie van grieven.
2.4 In januari 2022 heeft verweerster stukken opgevraagd bij de gemachtigde van
klaagster, die op dat moment in het buitenland verbleef. Verweerster heeft de memorie
van grieven vervolgens op 17 januari 2022 telefonisch met de gemachtigde van klaagster
doorgenomen.
2.5 Op 23 juni 2022 heeft in het gehuurde pand een overleg plaatsgevonden tussen
de gemachtigde van klaagster en de verhuurder. Verweerster en de advocaat van de verhuurder
waren daarbij aanwezig. De verhuurder heeft een overzicht overgelegd waaruit zou moeten
blijken in welke maanden de horeca open had kunnen zijn, ter onderbouwing van zijn
standpunt dat klaagster, ondanks de coronaperikelen, de volle huur diende te betalen.
Na het overleg hebben de betrokkenen op verzoek van verweerster een rondleiding door
het pand gekregen.
2.6 Klaagster heeft na het overleg haar opmerkingen op het overzicht van de verhuurder
aan verweerster gegeven.
2.7 Na het ontvangen van een factuur op 1 juli 2022 en een betaalherinnering heeft
klaagster niets meer van verweerster vernomen.
2.8 Klaagster en de verhuurder hebben hun geschil nadien onderling opgelost, zonder
betrokkenheid van verweerster.
2.9 Verweerster heeft op 1 mei 2021, 15 maart 2022, 2 juni 2022 en 1 juli 2022
facturen gestuurd aan klaagster. In de urenspecificatie is in totaal 20 uur gerekend
voor het opstellen van de memorie van grieven, en 2,5 uur voor de bespreking van 23
juni 2022.
2.10 Op 6 november 2023 heeft verweerster zich uitgeschreven als advocaat.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft de belangen van klaagster onvoldoende behartigd, door:
1) meerdere malen uitstel te vragen voor het indienen van een memorie van grieven
zonder klaagster hiervan op de hoogte te stellen en uit te leggen wat de reden was
van de uitstelverzoeken;
2) Niets meer van zich te laten horen na het telefonisch bespreken van de concept
memorie van grieven;
3) Niets te doen met de op- en aanmerkingen van klaagster op het op 23 juni 2022
overgelegde overzicht van de wederpartij;
b) Verweerster was niet of bijzonder lastig bereikbaar;
c) Verweerster heeft excessief gedeclareerd.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft, ondanks herhaald rappel, niet gereageerd op de verzoeken
van de deken om te reageren op de klacht. Ter zitting heeft verweerster alsnog verweer
gevoerd tegen de klacht. De raad gaat hierna, waar nodig, op het verweer in.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen als
maatstaf dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede
tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt
geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid
die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en
met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de klacht beoordelen. Daarbij wordt
opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake
is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad
toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk
bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
(vgl. Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klachtonderdeel a)
5.3 Klachtonderdeel a) ziet op de dienstverlening van verweerster aan klaagster.
Dit klachtonderdeel valt uiteen in drie verwijten.
5.4 Ten eerste wordt verweerster verweten dat zij meerdere malen uitstel heeft
gevraagd voor het indienen van een memorie van grieven, zonder dat zij klaagster daarover
heeft geïnformeerd. Ter zitting heeft verweerster dit betwist. Zij stelt klaagster
hiervan voortdurend telefonisch op de hoogte te hebben gehouden. De raad stelt echter
vast dat verweerster die informatie niet schriftelijk heeft vastgelegd, terwijl dat
mede gelet op gedragsregel 16 lid 1 wel op haar weg had gelegen. Het gebrek aan onderbouwing
op dit punt komt dan ook voor risico voor verweerster. Klachtonderdeel a1) is gegrond.
5.5 Ten tweede wordt verweerster verweten dat zij niets meer van zich heeft laten
horen na het bespreken van de concept memorie van grieven. Gelet op de verklaringen
die ter zitting zijn afgelegd, begrijpt de raad dit klachtonderdeel zo dat klaagster
niet op de hoogte is gesteld van het verdere verloop van de hoger beroepsprocedure
en dat klaagster zelfs niet weet of, wanneer en welke versie de memorie van grieven
bij het gerechtshof is ingediend. Klaagster heeft daarvan geen definitieve versie
ontvangen en heeft evenmin iets over een indieningsdatum gehoord. Verweerster heeft
ter zitting verklaard dat zij de definitieve versie over het algemeen tegelijkertijd
met het indienen ter rolle met een begeleidende brief aan cliënten meestuurt. Dat
zij de definitieve memorie van grieven niet zou hebben doorgestuurd aan klaagster
is, aldus verweerster, ‘kolder’. Ook op dit punt ontbreekt echter een schriftelijke
vastlegging waaruit voor de raad is af te leiden dat, wanneer en met welke inhoud
de memorie van grieven is ingediend en dat klaagster hiervan op de hoogte is gebracht.
De raad kan dit ook niet uit de urenspecificatie van verweerster afleiden. Klachtonderdeel
a2) is derhalve eveneens gegrond.
5.6 Ten derde wordt verweerster verweten niets te hebben gedaan met de op- en aanmerkingen
ten aanzien van het overzicht dat de verhuurder tijdens de bespreking van 23 juni
2022 had overgelegd. Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat zij daar wel opvolging
aan heeft gegeven. Zo heeft zij op 28 juni 2022 een uitgebreide e-mail ontvangen van
klaagster met diverse vragen, waarop zij diezelfde dag nog stelt te hebben gereageerd.
De raad stelt vast dat deze stelling overeenkomt met de urenspecificaties van verweerster.
Klaagster heeft ook verklaard dat het ‘best zou kunnen’ dat zij die reactie van verweerster
heeft ontvangen. Klaagster heeft dit klachtonderdeel niet nader onderbouwd, hetgeen
gelet op de gemotiveerde betwisting van het gebeurde door verweerster wel van haar
had mogen worden verlangd. Hoewel ook hier geldt dat verweerster in gebreke is gebleven
met de schriftelijke vastlegging van haar reactie op de in de e-mail van 28 juni 2022
gestelde vragen acht de raad de stelling van klaagster over het geheel uitblijven
van een reactie al met al onvoldoende aannemelijk geworden. Klachtonderdeel a3) is
daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.7 Klaagster verwijt verweerster daarnaast dat zij niet of bijzonder moeilijk
bereikbaar was. Als klaagster haar toch telefonisch te spreken kreeg, ging zij net
in overleg en zou zij klaagster terugbellen. Klaagster werd vervolgens echter niet
teruggebeld.
5.8 Uit het dossier en met name de urenspecificaties bij de facturen van 1 mei
2021, 15 maart 2022, 2 juni 2022 en 1 juli 2022 volgt dat er contactmomenten zijn
geweest tussen klaagster en verweerster (zowel telefonisch als per e-mail) op:
- 3 juni 2021;
- 16 juni 2021;
- 1 juli 2021;
- 12 oktober 2021;
- 17 januari 2022;
- 20 januari 2022;
- 4 mei 2022;
- 3 juni 2022;
- 13 juni 2022;
- 23 juni 2022;
- 27 juni 2022; en
- 28 juni 2022.
5.9 De raad stelt vast dat er herhaalde periodes zijn geweest waarin verweerster
maandenlang geen contact heeft gehad met klaagster. Hoewel daarvoor verklaringen mogelijk
zijn, bijvoorbeeld wanneer een zaak stilligt in afwachting van een zitting, heeft
verweerster die verklaringen niet of onvoldoende gegeven. Volgens klaagster was verweerster
niet bereikbaar of belde zij ondanks daarover gedane toezeggingen nooit terug als
klaagster haar wel eindelijk – vlak voordat verweerster een overleg stelde te hebben
– kort te spreken kreeg. Ook heeft zij van verweerster langdurig niets gehoord nadat
de concept memorie van grieven telefonisch was besproken en is verweerster na juni
2022 geheel uit beeld geraakt. Verweerster heeft dit gebrek in de communicatie naar
het oordeel van de raad niet (voldoende) betwist. Ter zitting is verweerster uitvoerig
ingegaan op de werkzaamheden die zij wél voor klaagster zou hebben gedaan en dat zij
wachtte op de financiële gegevens van klaagster, maar daarmee is – los van het feit
dat verweerster ook die stellingen niet heeft onderbouwd met een schriftelijke vastlegging
– nog niet weersproken dat verweerster onvoldoende bereikbaar is geweest voor klaagster
en telkenmale in gebreke bleef met terugbellen conform haar beloftes. Aldus tastte
klaagster voortdurend in het duister over de voortgang van haar zaak. Mede gelet op
het bepaalde in gedragsregel 16 lid 1 acht de raad klachtonderdeel b) daarom gegrond.
Klachtonderdeel c)
5.10 Klaagster stelt tot slot dat verweerster bijzonder fors heeft gedeclareerd.
Daarbij wijst zij op de 11 uren die zijn gemaakt voor het bestuderen van processtukken
en het opstellen van een concept memorie van grieven, gevolgd door 9 uur voor het
afmaken daarvan. Verweerster kende het dossier immers al van het kort geding. Ook
heeft zij aangedrongen op een voor de kwestie zelve niet relevante rondleiding door
het pand op 23 juni 2022, hetgeen zij volgens klaagster enkel deed voor het kunnen
schrijven van extra uren.
5.11 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter niet oordeelt over declaratiegeschillen,
maar wel kan oordelen of in het licht van artikel 46 Advocatenwet en gedragsregel
17, lid 1 excessief is gedeclareerd. Daarvan kan in het onderhavige geval echter niet
zonder meer worden uitgegaan. Hoewel klaagster verweerster terecht verwijt niet te
zijn geïnformeerd over de beweerdelijk door verweerster ingediende memorie van grieven
is de raad onvoldoende gebleken dat de daarvoor in rekening gebrachte tijd buitensporig
is in verband met de aard of omvang van de hoger beroepsprocedure. Dat verweerster
de (proces)stukken al eens had gelezen ter voorbereiding van het kort geding in eerste
aanleg, is daarvoor onvoldoende. Vanwege het tijdsverloop tussen het kort geding en
het opstellen van de memorie van grieven is het niet ongebruikelijk dat een advocaat
zich opnieuw moet inlezen. Ook de uren voor de rondleiding zijn niet als excessief
te bestempelen. Verweerster heeft op dat punt ter zitting toegelicht dat zij het van
belang vond om de verhuurder te wijzen op de verschillen tussen klaagsters horecaonderneming
bedoeld voor grote groepen en de ‘reguliere’ horeca ten tijde van de corona-maatregelen.
Met die uitleg is het helder waarom verweerster een rondleiding gewenst achtte en
daar ook uren voor heeft gedeclareerd. Naar het oordeel van de raad kan verweerster
in dit opzicht dan ook niet worden verweten tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.
Klachtonderdeel c) is ongegrond.
Conclusie
5.12 Op grond van het voorgaande zal de raad klachtonderdelen a1), a2) en b) gegrond
verklaren. Klachtonderdeel a3) en c) zijn ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft klaagster langdurig in het ongewisse gelaten over de voortgang
van haar hoger beroepsprocedure. Zo heeft verweerster diverse uitstelverzoeken gedaan,
zonder klaagster daarover te informeren. Ook op het gebied van communicatie en bereikbaarheid
is verweerster ernstig tekortgeschoten. Met dat handelen heeft verweerster het vertrouwen
dat klaagster moet kunnen hebben in de advocatuur geschaad.
6.2 De raad weegt daarin mee dat verweerster een lange tijd ook niets van zich
heeft laten horen in reactie op de klacht, ondanks herhaalde verzoeken van de deken.
Zelfs de doorzending van de klacht gaf verweerster geen aanleiding om toch met een
reactie of schriftelijke stukken te komen, dan wel de deken te informeren over de
reden dat niet meteen kon worden gereageerd. Pas ter zitting van de raad heeft verweerster
een reactie op de klacht gegeven. Daarbij heeft verweerster weliswaar verklaard dat
het uitblijven van een reactie kwam doordat zij langere tijd ernstig ziek is geweest,
maar dit kan niet wegnemen dat verweerster haar cliënt geïnformeerd moet houden. Het
telkenmale verwijzen naar haar medische situatie bevestigt voor de raad –hoe ernstig
verweersters medische situatie ook was – het beeld dat verweerster onvoldoende is
doordrongen van het belang van communicatie en transparantie, zoals ook klaagster
dat heeft ervaren gedurende de tijd dat zij door verweerster werd bijgestaan. Zo heeft
verweerster geen waarnemer ingeschakeld, terwijl een waarnemer juist in geval van
ziekte van de behandelend advocaat ervoor kan zorgen dat de belangen van de cliënten
niet worden geschaad en cliënten ook op de hoogte blijven van de voortgang van hun
zaak. Daarnaast weegt de raad nog mee dat verweerster er geen blijk van heeft gegeven
het laakbare van haar handelen in te zien.
6.3 Aan verweerster is eerder bij beslissing van 12 maart 2018 (ECLI:NL:TADRAMS:2018:52)
een voorwaardelijke schorsing van drie weken opgelegd omdat zij onvoldoende communiceerde
(richting de deken). Eenzelfde probleem in de communicatie speelt in de zaak van klaagster.
Verweerster lijkt dan ook geen lering te hebben getrokken uit de eerdere disciplinaire
maatregel. Hoewel verweerster momenteel is uitgeschreven als advocaat, acht de raad
het noodzakelijk om desalniettemin een maatregel op te leggen voor het geval dat verweerster
zich opnieuw zou willen laten inschrijven op het tableau. Vanwege de ernst van de
nalatigheid van verweerster, het gebrek aan zelfinzicht en omdat sprake is van ‘recidive’
in het tekortschieten in de communicatie, is de raad van oordeel dat niet meer kan
worden volstaan met de maatregel van berisping. De raad acht het al met al noodzakelijk
om een onvoorwaardelijke schorsing van drie weken op te leggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van (de gemachtigde van) klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a1), a2) en b) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a3) en c) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel op van een onvoorwaardelijke schorsing voor
de duur van drie weken;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze
beslissing, met dien verstande dat:
• de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden
schorsingen,
• verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd
maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
• de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd
dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.4;
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. W.R. Arema, P.O.M.
van Boven-de Groot, A.N. Kampherbeek en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. M.A.A.
Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 mei 2024.