ECLI:NL:TADRSGR:2024:96 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-078/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:96 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-05-2024 |
Datum publicatie: | 08-05-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-078/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de eigen advocaat in een artikel 12 Sv-procedure ongegrond. Onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerster onjuist zou hebben geadviseerd of op andere inhoudelijke aspecten tekort zou zijn geschoten. Klaagster heeft uitdrukkelijk akkoord gegeven op de inhoud van het processtuk. Verweerster heeft door het dossier niet met klaagster te delen, in overeenstemming gehandeld met de strikte voorwaarde die het gerechtshof had opgelegd voor het verstrekken van het dossier. Evenmin heeft verweerster het spreekrecht van klaagster ontnomen. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 mei 2024 in de
zaak 24-078/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 juni 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 31 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K117 2023 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 maart 2024. Daarbij
waren klaagster en verweerster aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventaris genoemde bijlagen 03 tot en met 08 (inhoudelijk) en 1 tot en met
19 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klaagster
van 15 februari 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft aangifte gedaan tegen haar behandelende (huis)arts wegens seksueel
misbruik.
2.3 Op 14 februari 2022 heeft de officier van justitie de zaak geseponeerd wegens
gebrek aan bewijs dat de seksuele handelingen tussen klaagster en de arts onvrijwillig
waren. De officier van justitie achtte onvoldoende (wettig en overtuigend) bewijs
aanwezig om de arts met een reële kans op succes te kunnen vervolgen.
2.4 Op 3 april 2022 heeft klaagster zich tot (het kantoor van) verweerster gewend.
2.5 Op 13 mei 2022 is door een kantoorgenoot van verweerster een artikel 12 Sv-beklag
ingediend bij het gerechtshof ’s Hertogenbosch namens klaagster. Daarin wordt verzocht
om kennis te kunnen nemen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, zodat het
beklag kan worden aangevuld en nader kan worden gemotiveerd.
2.6 Op 5 juli 2022 heeft het gerechtshof een kopie van de processtukken aan verweerster
verstrekt. Daarbij vermeldt het gerechtshof:
“Ik verzoek u met bijgaande stukken op vertrouwelijke wijze om te gaan. Daaronder
wordt – conform afspraak met de Balie (zie Bossche Balie Bulletin nr. 28, september
2010, pag. 6) – verstaan dat toezending geschiedt onder de voorwaarde dat u geen afschrift
van de stukken aan uw cliënt ter beschikking stelt. Indien u zich daaraan niet wenst
te houden, dient u de stukken per omgaande in origineel te retourneren aan de griffie
en daarvan dan ook geen kopieën te behouden of deze aan uw cliënt ter beschikking
te stellen. U kunt de stukken desgewenst nog ter griffie komen inzien.”
2.7 Op 13 juli 2022 heeft verweerster aan klaagster medegedeeld de stukken van
het gerechtshof te hebben ontvangen onder de voorwaarde dat deze niet met derden,
waaronder met klaagster, mogen worden gedeeld.
2.8 Op 13 oktober 2022 schreef verweerster aan klaagster:
“Zoals met u afgesproken is het dossier dat wij van het gerechtshof hebben ontvangen
beoordeeld. Uit deze beoordeling is het advies gekomen de artikel 12 procedure door
te zetten. Om die reden wensen wij in aanvulling op het reeds ingediende klaagschrift
bijgaand schrijven naar het gerechtshof toe te zenden. Hierin staat opgetekend waarom
wij vinden dat wel sprake is van ontucht. Het is dan uiteindelijk aan het gerechtshof
hier iets van te vinden. Wij vernemen graag uw visie hierop.”
2.9 Op 2 november heeft verweerster een aangepast conceptklaagschrift voorgelegd
aan klaagster. Klaagster heeft diezelfde dag om 23:08 uur akkoord gegeven op de inhoud
en het verzenden daarvan. Op 3 november 2022 is de aanvulling op het artikel 12 Sv-beklag
verstuurd aan het gerechtshof.
2.10 Op 14 februari 2023 heeft in de artikel 12 Sv-zaak een raadkamerzitting plaatsgevonden,
in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Na de zitting heeft klaagster verweerster
en haar team per e-mail bedankt voor het haar bijstaan in de zaak.
2.11 Op 20 februari 2023 heeft klaagster verweerster verzocht om een kopie van
de spreekaantekeningen die zij ter zitting heeft gebruikt.
2.12 Op 21 februari 2023 heeft verweerster daarop als volgt gereageerd:
“De spreekaantekeningen kan ik helaas niet aan u verstrekken. Dit daar op deze aantekeningen
citaten staan uit het dossier en ik de inhoud van het dossier niet schriftelijk met
u mag delen. Het dossier is immers aan ons verstrekt op voorwaarde dat dit niet met
u gedeeld wordt. Het spijt mij u niet anders te kunnen berichten.”
2.13 Bij beschikking van 14 maart 2023 heeft het gerechtshof het artikel 12 Sv-beklag
afgewezen. Het gerechtshof overweegt onder meer:
“[…] In de aanvulling op de klacht is namens klaagster op 3 november 2022 naar voren
gebracht dat sprake is geweest van een afhankelijkheidsrelatie en dat binnen deze
afhankelijkheidsrelatie zich ontuchtige handelingen hebben voorgedaan. Beklaagde was
formeel nog tot 1 september 2012 als waarnemer bij de praktijk betrokken, waarmee
de arts-patiënt relatie ook na de overname van de praktijk op 1 januari 2012 heeft
voortgeduurd. Klaagster stelt dat de afhankelijkheidsrelatie de vriendschappelijke
verstandhouding domineerde.
[…]
In de raadkamer van 14 februari 2023 is door en namens klaagster overeenkomstig het
klaagschrift, de aanvulling daarop en de aangifte het woord gevoerd en is zij gebleven
bij het verzoek de vervolging van beklaagde te gelasten. Naar voren is gebracht dat
de ontucht heeft plaatsgevonden binnen een afhankelijkheidsrelatie, een huisarts-patiënt
relatie, en dat klaagster zich afhankelijk voelde van beklaagde in verband met diens
remedie tegen de mateloze pijn waaronder zij gebukt ging. Voorts is naar voren gebracht
dat volgens de Hoge Raad een functionele afhankelijkheidsrelatie voorop dient te worden
gesteld. Dit is zelfs het geval als het recht op seksuele zelfbeschikking van een
patiënt niet geschonden zou zijn. Hierdoor is, zelfs als vaststaat dat een patiënt
een arts tot seks heeft verleid, gelet op de afhankelijkheidsrelatie, sprake van ontucht.
[…]
Het hof acht […] onvoldoende aanwijzingen aanwezig om tot een succesvolle vervolging
van beklaagde te komen. Met name acht het hof onvoldoende aannemelijk dat de seksuele
handelingen hebben plaatsgevonden in het kader van een afhankelijkheidsrelatie, temeer
nu beklaagde niet de huisarts van klaagster meer was toen de gestelde feiten zouden
hebben plaatsgevonden.”
2.14 Op 15 maart 2023 heeft verweerster de beschikking doorgezonden aan klaagster.
Klaagster heeft op 20 maart 2023 daar onder meer op gereageerd: “Jullie hebben goed
gedaan, Het beklag is ongegrond verklaard gewoon door frauderen. Punt uit . Ik bedank
Jullie nog een keer voor het bijgestaan van mijn zaak .”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft gefraudeerd door een klaagschrift en spreekaantekeningen in
te dienen bij het gerechtshof namens klaagster, maar heeft daarin de wensen van de
beklaagde arts opgenomen en niet de wensen en het juiste verhaal van klaagster;
b) Verweerster is niet voor de belangen van klaagster opgekomen, heeft de (medische)
stukken die klaagster haar heeft toegezonden genegeerd en heeft met opzet verkeerd
advies gegeven omdat zij de beklaagde arts wilde helpen;
c) Verweerster heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd, door het dossier niet
aan klaagster te sturen en te liegen dat zij niet anders kon. Verweerster heeft het
dossier wel met de beklaagde arts gedeeld omdat zij hem wilde verdedigen;
d) Verweerster heeft klaagster geen kopie van de spreekaantekeningen verstrekt,
terwijl klaagster de inhoud van de spreekaantekeningen niet kende.
e) Verweerster heeft misbruik gemaakt van de situatie dat klaagster was vergeten
dat zij een spreekrecht had, waardoor verweerster haar spreekrecht heeft afgepakt
door zelf spreekaantekeningen op te stellen en die te overhandigen aan de rechters.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen als
maatstaf dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede
tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt
geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid
die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en
met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 De raad zal de klacht beoordelen aan de hand van deze maatstaf. Daarbij wordt
opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake
is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad
toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk
bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
(vgl. Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Opmerkingen vooraf
5.3 De raad merkt vooraf op te begrijpen dat klaagster zich ten gevolge van ernstige
medische problemen en ondraaglijke fysieke pijnen genoodzaakt heeft gezien haar toenmalige
huisarts te raadplegen en dat vervolgens gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die
voor klaagster een grote negatieve impact hebben gehad. De raad is er ook van op de
hoogte dat de betrokken arts tegen wie haar aangifte was gericht, door het Regionaal
Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (voor een lange tijd) is geschorst vanwege het
seksuele contact dat hij met klaagster is aangegaan. Belangrijk is echter dat de raad
enkel oordeelt over het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat
van klaagster. De onderliggende aangifte of het handelen van de arts liggen derhalve
niet ter beoordeling aan de raad voor. De raad kijkt dus alleen of verweerster wel
of niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klachtonderdelen a) en b): Kwaliteit van de dienstverlening
5.4 Klachtonderdelen a) en b) komen er – kort samengevat – op neer dat verweerster
klaagster niet goed heeft bijgestaan en alleen de beklaagde arts wilde helpen. De
raad volgt klaagster daar niet in. Verweerster heeft namens klaagster een aanvulling
op het artikel 12 Sv-beklag en spreekaantekeningen ingediend. Uit de samenvatting
van de inhoud van die stukken door het gerechtshof, genoemd onder overweging 2.13,
maakt de raad op dat verweerster daarin het standpunt van klaagster heeft bepleit,
met als doel dat de beklaagde arts strafrechtelijk zou worden vervolgd. Dat verweerster
in haar pleidooi niet alle medische stukken van klaagster heeft meegenomen, is niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerster heeft als dominus litis de vrijheid te bepalen
welke stukken relevant zijn ter onderbouwing van het beklag. De raad betrekt daarbij
dat klaagster ook uitdrukkelijk akkoord heeft gegeven op de inhoud van de aanvulling
en het verzenden daarvan. De raad ziet in wat klaagster aanvoert bovendien onvoldoende
aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerster haar onjuist zou hebben geadviseerd
of op andere juridisch inhoudelijke aspecten tekort zou zijn geschoten, laat staan
dat verweerster dit zou hebben gedaan om de beklaagde arts in bescherming te nemen.
Klachtonderdelen a) en b) zijn ongegrond.
Klachtonderdelen c) en d): Verstrekken van het dossier en de spreekaantekeningen
5.5 Verder beklaagt klaagster zich erover dat zij geen inzage heeft gekregen in
het dossier en de spreekaantekeningen.
5.6 Niet in geschil is dat verweerster de inhoud van het artikel 12 Sv-dossier
niet met klaagster heeft gedeeld. Verweerster heeft daarmee naar het oordeel van de
raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Zij heeft het dossier immers van
het gerechtshof ontvangen onder de strikte voorwaarde dat zij geen afschriften daarvan
aan haar cliënt zou geven. Dat verweerster klaagster vervolgens geen inzicht heeft
gegeven in het dossier acht de raad in overeenstemming met de ratio van de voorwaarde
van het gerechtshof dat de inhoud van het dossier vertrouwelijk blijft. Verweerster
is bovendien in haar e-mail aan klaagster van 13 juli 2022 transparant geweest over
het niet kunnen verstrekken van het dossier. Dat verweerster het dossier wel met de
beklaagde arts zou hebben gedeeld, blijkt nergens uit. Klachtonderdeel c) is ongegrond.
5.7 Verweerster heeft in haar verweer verder benadrukt dat klaagster bekend was
met de inhoud van de spreekaantekeningen, die aan haar is voorgehouden. De spreekaantekeningen
waren een extract van het klaagschrift, waar klaagster haar akkoord al op had gegeven.
Dit is door klaagster niet betwist. Verweerster stelt de spreekaantekeningen niet
met klaagster te hebben kunnen delen, omdat daarin passages uit het dossier waren
geciteerd. Dat dossier mocht zij van het gerechtshof niet delen. Hoewel verweerster
een kopie van de spreekaantekeningen zou hebben kunnen delen waarin de vertrouwelijke
citaten waren zwartgelakt, acht de raad het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster
dit niet heeft gedaan. De raad neemt daarbij in aanmerking dat de spreekaantekeningen
een extract waren van het klaagschrift waarvan klaagster de inhoud al kende, en dat
klaagster ook zelf ter zitting aanwezig is geweest en de inhoud ervan dus in ieder
geval heeft kunnen horen. Klachtonderdeel d) is daarom eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel e): Spreekrecht van klaagster
5.8 Evenmin ziet de raad aanknopingspunten voor de stelling dat verweerster klaagster
het spreekrecht zou hebben ontnomen. Klaagster wijst er in dat verband op dat zij
een wensenformulier heeft ingediend bij het Openbaar Ministerie waarop zij, op de
vraag of zij gebruik wil maken van haar spreekrecht, heeft aangevinkt graag een brief
te willen schrijven. Verweerster stelt in dat verband terecht dat het in dit wensenformulier
bedoelde spreekrecht niet geldt voor het artikel 12 Sv-beklag, maar pas aan de orde
komt als tot strafrechtelijke vervolging zou worden bevolen. De raad stelt daarnaast
vast dat het gerechtshof heeft overwogen dat “door en namens klaagster” het woord
is gevoerd op de zitting van 14 februari 2023. Klaagster heeft dus kennelijk ook zelf
iets kunnen zeggen. Bovendien behoort het tot de taak van een advocaat om een zaak
die op zitting wordt behandeld zelf daadwerkelijk ook te bepleiten, los van het eventuele
eigen verhaal van de cliënt(e). Klachtonderdeel e) is ongegrond.
Conclusie
5.9 Op grond van het voorgaande verklaart de raad de vijf voornoemde klachtonderdelen
ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. W.R. Arema, P.O.M.
van Boven-de Groot, A.N. Kampherbeek en A. Schaberg, leden, bijgestaan door mr. M.A.A.
Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 mei 2024.