ECLI:NL:TADRSGR:2024:79 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-703/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:79
Datum uitspraak: 15-04-2024
Datum publicatie: 16-04-2024
Zaaknummer(s): 23-703/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder is zijn toezegging om een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie in te dienen, niet nagekomen waardoor de alimentatie niet al in augustus 2022 is verlaagd, maar pas vanaf september 2022. Verweerder is tekortgeschoten in het nakomen van zijn contractuele verplichting om een bindend adviesprocedure bij de Geschillencommissie Advocatuur mogelijk te maken, zoals in zijn algemene voorwaarden is opgenomen. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 april 2024 in de zaak 23-703/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 mei 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 16 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/67 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 maart 2024. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn broer, en verweerder, bijgestaan door mr. O.P.N.M. Tennebroek aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 36. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 31 oktober 2023 en van 17 februari 2024.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

Echtscheidingsprocedure
2.2 Klager is gehuwd geweest. Begin augustus 2021 is de scheiding geïnitieerd, waarna klager en zijn (inmiddels) ex-partner hebben geprobeerd middels mediation overeenstemming te bereiken over de gevolgen van de echtscheiding.
2.3 Op 10 september 2021 heeft klager zich, na het mislukken van de mediation, tot verweerder gewend voor bijstand.
2.4 Op 7 december 2021 om 13:42 uur heeft verweerder aan klager en zijn broer onder meer geschreven:
“Inmiddels is er overleg geweest tussen mij en de advocaat van de vrouw een en ander om nogmaals meer beweging in de kwestie te krijgen en tot een algehele oplossing te komen.
Naar ik meen ligt nu het beste bod van de vrouw of tafel echter is dit bod beperkt houdbaar nu zij meent geen water meer bij de wijn te willen doen. (…)
Te denken is aan de volgende punten: (…)
- Dit tegen uitruil van de lijfrentepolis tegen een waarde van circa € 20.000,-. Dit is de polis niet waard nu deze bij afkoop 9/10.000,- euro zal uitkeren. (…) De beter optie is die polis in te wisselen zodat de woning rond komt. Deze heeft reeds gelijk een forse overwaarde en zal bij aflossen van de hypotheek in de toekomst een mooi rendement opleveren bij evt. verkoop. (…)
Een en ander leid ertoe dat we spoedigst mogelijk bovengemeld voorstel moeten concretiseren en overbrengen voordat men afhaakt.”
Bij de e-mail is een document genaamd boedelsheet gevoegd met daarin ook een berekening van de voor klager benodigde hypotheek, te weten € 215.858,00.
2.5 De broer van klager heeft diezelfde dag om 14:48 uur aan verweerder laten weten dat klager akkoord is met verweerders conceptvoorstel, met dien verstande dat klager daarmee op een maximale hypotheeklast uitkomt van € 215.000,-.
2.6 Op 7 december 2021 heeft verweerder aan de advocaat van de ex-partner, mr. B, onder meer het volgende geschreven:
“Zoeven heb ik met mijn cliënt een voorstel besproken hetwelk hierbij gaat en cijfermatig in de bijlage wordt weergeven.
Het voorstel is concreet dat de polis van Nationale Nederlanden “as is” wordt toegescheiden aan en op naam wordt gesteld van uw cliënte. (…)
Voorts zal cliënt de vrouw uitkopen voor een bedrag ad € 160.000,- en de woning in eigendom verkrijgen. De partneralimentatie wordt alsdan als afgekocht beschouwd voor de wettelijke duur. (…)
Een harde voorwaarde voor cliënt is dat de totale financiering niet het bedrag van € 215.000,- overstijgt.
Als en indien uw cliënte met dit voorstel wenst in te stemmen verneem ik uiteraard graag van u en zullen partijen overeenstemming hebben over de verdeling en aanstaande afwikkeling.”
Bij de e-mail is een cijfermatig overzicht gevoegd.
2.7 Op 9 december 2021 heeft mr. B per e-mail aan verweerder bericht dat de oplossing akkoord is en dat hij een conceptechtscheidingsconvenant zal opstellen.
2.8 Op 17 december 2021 heeft verweerder het (door mr. B) opgestelde concept-echtscheidingsconvenant en -ouderschapsplan aan klager en zijn broer gezonden. Verweerder schrijft daarbij:
“Ik heb een en ander doorgelezen en heb geen op of aanmerkingen.”
In het bij de e-mail gevoegde echtscheidingsconvenant is onder meer opgenomen dat partijen overeengekomen zijn dat de woning aan klager zal worden toebedeeld, dat klager door de verdeling van de vermogensbestanddelen zal worden overbedeeld en wel met een bedrag gelijk aan € 160.000,- welk bedrag klager aan de ex-partner zal voldoen uiterlijk bij overdracht van de woning aan hem.
2.9 Op 19 december 2021 heeft de broer van klager een document met vragen en opmerkingen over (onder meer) het echtscheidingsconvenant aan verweerder gezonden. Daarin heeft de broer onder meer vragen gesteld over de stijging van de hypotheeklast van € 215.858,- naar € 235.858,-.
2.10 Op 20 december 2021 heeft verweerder schriftelijk gereageerd op de vragen.
2.11 Op 22 december 2021 hebben klager en de ex-partner het echtscheidingsconvenant ondertekend.
2.12 Op 8 februari 2022 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de echtscheidingsbeschikking is op 28 februari 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie
2.13 Op 7 juni 2022 heeft klager via WhatsApp aan verweerder onder meer geschreven: “Ik kom helaas zonder werk. Ook begin ik een behandeltraject bij de GGZ omdat het niet zo goed met mij gaat. Hierdoor is het nu niet mogelijk werk te zoeken. Alles houd in dat mijn inkomen per maand enorm naar beneden gaat. Hierdoor kan in onmogelijk de kinderalimentatie betalen.”
2.14 Op 20 juni 2022 heeft klager een e-mail aan verweerder gestuurd over onder meer de beëindiging van zijn contract per 1 augustus 2022 en het feit dat klager daardoor de kinderalimentatie niet kan voldoen.
2.15 Verweerder heeft daarop op 4 juli 2022 gereageerd en onder meer geschreven:
“Zoals heden (wederom) besproken zal ik op grond van artikel 1:401 BW een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie opstellen en indienen. Geadviseerd is heden dat de wijziging c.q. verlaging van het inkomen reeds zal worden aangekondigd aan de advocaat van de vrouw.”
En in een afzonderlijke e-mail:
“Ik lees hier en daar zaken waarin ik verwijten jegens mij proef. Het moge duidelijk zijn dat ik een andere visie heb op bepaalde zaken. Vanzelfsprekend staat het je vrij om een andere raadsman te raadplegen en/of adviezen in te winnen.
Naar mijn beste weten is dit het beste resultaat wat er in deze kwestie te behalen was zonder in eindeloos procederen te verzanden met alle kosten, stress en risico’s van dien.”
2.16 Op 28 juli 2022 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven:
“Per maandag 1 augustus a.s. zal ik helaas in de WW terecht komen.
Kan je, vanwege het feit dat ik ziek uit dienst treedt bij mijn werkgever, al iets aangeven over mijn vraag over de alimentatie voor [kinderen] vanaf 1 augustus a.s.”
2.17 Verweerder heeft het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie niet ingediend voor klager. Klager heeft zich gewend tot een andere advocaat voor het doen van dit verzoek, waarna de kinderalimentatie per september 2022 is gewijzigd.
Kantoorklachtenregeling
2.18 Op 12 september 2021 heeft verweerder een opdrachtbevestiging en algemene voorwaarden aan klager gezonden. In de algemene voorwaarden is onder meer bepaald:
“[Naam] advocatenkantoor is lid van de Geschillencommissie Advocatuur. De klacht dient binnen 3 maanden na het moment waarop de cliënt kennis neemt of redelijkerwijs kennis kan nemen van het handelen of nalaten dat tot de klacht aanleiding geeft, bij voornoemd kantoor in te dienen. Cliënt ontvangt na indiening van de klacht een exemplaar van de klachtenregeling.”
2.19 Verweerder is per 1 februari 2022 bij een ander advocatenkantoor gaan werken. Bij e-mail van 4 februari 2022 heeft hij klager de nieuwe kantoorgegevens gestuurd. Naar de raad begrijpt, is de in 2021 met klager gesloten overeenkomst van opdracht door verweerder vanuit zijn nieuwe kantoor voortgezet. Verweerders nieuwe kantoor is niet aangesloten bij de Geschillencommissie Advocatuur.
2.20 Op 16 december 2022 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven:
“Het is voor mij volstrekt helder en duidelijk dat ik met [mr. B] heb gesproken (per telefoon) en hem heb geïnformeerd over de aanstaande beëindiging van uw dienstverband met uw werkgever. Dit zou betekenen dat u in inkomen achteruit zou gaan en dat er tegen die tijd (1 augustus 2022) noodzakelijkerwijs een aanpassing op de door u te betalen kinderalimentatie geboden zou zijn. Besproken is / afgetast is om dit buiten de rechter om te regelen in bijvoorbeeld een vaststellingsovereenkomst.
Welke datum dit precies is gemeld is niet met zekerheid te zeggen maar het lijkt gelet op mijn oproeplijst dat dit op 28 juni 2022 zal zijn geweest.”
2.21 Op 1 februari 2023 is er telefonisch contact geweest tussen klager en verweerder over klagers klachten.
2.22 Op 28 februari 2023 heeft klager per e-mail bij verweerder een klacht ingediend over het niet behandelen van klagers verzoek om aanpassing van de kinderalimentatie in verband met zijn veranderde inkomen. Diezelfde dag heeft klager per (separate) e-mail een klacht en aansprakelijkstelling bij verweerder ingediend over vermeende nalatigheid in het controleren van de overeengekomen afspraken en het concept echtscheidingsconvenant opgemaakte convenant met als gevolg een hogere hypotheeklast.
2.23 Verweerder heeft de ontvangst van de klachten diezelfde dag bevestigd.
2.24 Klager heeft zijn klachten op 1 mei 2023 gemeld bij de Geschillencommissie. De Geschillencommissie heeft klager bij e-mail van 7 mei 2023 bericht dat gebleken is dat de aanbieder (verweerder) niet aangesloten is bij de Geschillencommissie en dat de klacht van klager daardoor niet in behandeling kan worden genomen.
2.25 Op 11 mei 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder is nalatig geweest in het controleren van het opgestelde echtscheidingsconvenant. De tekst wijkt af van wat partijen zijn overeengekomen, waardoor klager voor € 20.000,- is benadeeld;
b) Verweerder is zijn toezegging tot het indienen van een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie niet nagekomen. Klager lijdt hierdoor schade.
c) Verweerder komt zijn kantoorklachtregeling niet na. Anders dan in zijn algemene voorwaarden is vermeld, is verweerder niet aangesloten bij de Geschillencommissie Advocatuur.
3.2 De raad gaat voorbij aan de aanvullende klachtonderdelen die klager naar voren heeft gebracht in zijn brief van 17 februari 2024. Ter zitting is aan klager voorgehouden dat hangende de procedure bij de raad geen nieuwe klachtonderdelen kunnen worden geformuleerd. Klager heeft daarin berust. De raad gaat dan ook voorbij aan deze nieuwe klachtonderdelen en het daarmee samenhangende verzoek tot schadevergoeding van € 4.670,-.
3.3 Klager verzoekt om een schadevergoeding van € 4.500,- voor ‘extra gemaakte kosten en de geleden emotionele en psychische schade tezamen’, omdat verweerder het verzoek om verlaging van de kinderalimentatie niet juist heeft opgepakt en afgehandeld. Hoeveel de extra kosten bedragen is volgens klager niet exact weer te geven. Tot slot heeft klager ter zitting een verzoek om schadevergoeding gedaan vanwege de verhoogde hypothecaire lening van € 21.000,-, vermeerderd met de rente.

4 VERWEER
Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 van de Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
5.3 Allereerst beklaagt klager zich erover dat verweerder nalatig is geweest in zijn dienstverlening, omdat klager door het echtscheidingsconvenant een hypotheek van € 235.000,- heeft moeten aangaan terwijl hij een maximum van € 215.000,- als harde voorwaarde had gesteld.
5.4 Ter zitting heeft klager hieraan toegevoegd dat verweerder zijn medewerking heeft verleend aan afdreiging. Verweerder heeft namelijk met de advocaat van de wederpartij gesproken en heeft vervolgens klager geïnformeerd dat zijn ex-partner naar de rechter zou stappen om tijdelijk verblijf in de echtelijke woning af te dwingen als geen regeling werd getroffen. Als verweerder klager daar niet over had geïnformeerd, zou klager niet de vrees hebben gehad om dakloos te worden en zou hij nooit het echtscheidingsconvenant hebben ondertekend.
5.5 De raad stelt vast dat verweerder de door klager gestelde ‘harde’ voorwaarde dat de totale financiering van de woning niet het bedrag van € 215.000 zou overstijgen, bekend heeft gemaakt aan de advocaat van de wederpartij. Vervolgens heeft de advocaat van de wederpartij een conceptechtscheidingsconvenant opgesteld. Op basis van dat concept zou klager een hypotheek van € 235.000,- nodig hebben. Daarmee was klager bekend, gelet op de vragen die zijn broer op 19 december 2021 aan verweerder heeft voorgelegd. Desalniettemin heeft klager het echtscheidingsconvenant goedgekeurd en ondertekend. Als klager niet wilde instemmen met het echtscheidingsconvenant, had het op zijn weg gelegen om het convenant niet te aanvaarden en niet te ondertekenen. De omstandigheid dat zijn ex-partner naar de rechter zou stappen als klager niet zou tekenen, is iets waar verweerder niet verantwoordelijk voor kan worden gehouden. Bovendien moet verweerder zijn cliënt ook waarschuwen voor dergelijke risico’s, zelfs als dat voor klager voelt als een dreigement van de wederpartij. De raad volgt het vergaande verwijt van klager dat sprake is van medewerking aan afdreiging dan ook niet.
5.6 Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.7 Het tweede klachtonderdeel richt zich op het niet nakomen van de toezegging om een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie in te dienen.
5.8 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij voor het indienen van een verzoek tot verlaging van de alimentatie afhankelijk was van de door klager te verstrekken financiële onderbouwing van het verlies van inkomen. Zonder die onderbouwing kon hij het verzoek niet indienen. Die onderbouwing heeft hij van klager niet ontvangen. Na 4 juli 2022 heeft verweerder pas weer op 16 december 2022 iets vernomen van klager.
5.9 De raad is van oordeel dat verweerder onder de gegeven omstandigheden tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zijn toezegging om het verzoek tot verlaging van de alimentatie in te dienen, niet na te komen. Verweerder wordt geacht ermee bekend te zijn dat het moment van indienen van het verzoek tot wijziging van kinderalimentatie van belang is voor de ingangsdatum van die wijziging; in beginsel wordt de alimentatie niet met terugwerkende kracht gewijzigd. Klager zou per 1 augustus 2022 zonder baan komen te zitten, zodat het in klagers belang was dat het verzoek tot wijziging ook uiterlijk op 1 augustus 2022 zou worden ingediend. Verweerder is zijn toezegging om dit verzoek in te dienen, niet nagekomen. Als gevolg hiervan is de alimentatie pas gewijzigd per september 2022, toen een andere advocaat namens klager een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan. Klager heeft zodoende naar alle waarschijnlijkheid over de maand augustus 2022 meer kinderalimentatie moeten betalen dan wanneer dit wijzigingsverzoek eerder zou zijn ingediend.
5.10 Dat klager geen financiële onderbouwing heeft aangeleverd voor het verzoek, ontslaat verweerder niet van de toezegging die hij heeft gedaan. Het had dan op de weg van verweerder gelegen om het verzoek toch in te dienen, met de mededeling dat de financiële onderbouwing zou volgen. Dat er vanwege het ontslag bij klager sprake was van een inkomensachteruitgang stond als zodanig vast. Dat verweerder na 4 juli 2022 ook niets meer van klager heeft vernomen, maakt dit ook niet anders. Uit de correspondentie die verweerder heeft overgelegd, blijkt de raad niet dat verweerder zelf pogingen heeft gedaan om contact met klager te krijgen. Dat had verweerder wel moeten doen, gelet op het belang van het tijdig indienen van het wijzigingsverzoek. Dat klager zelf niets van zich heeft laten weten, doet niet af aan de verantwoordelijkheid die verweerder heeft bij het behartigen van de belangen van zijn cliënt.
5.11 Klachtonderdeel b) is gegrond.

Klachtonderdeel c)
5.12 Het laatste klachtonderdeel ziet erop dat verweerder zijn kantoorklachtregeling niet nakomt, doordat zijn nieuwe kantoor niet is aangesloten bij de Geschillencommissie Advocatuur terwijl dit wel in de algemene voorwaarden van zijn oude kantoor is vermeld.
5.13 De raad staat allereerst voor de vraag of klager ontvankelijk is in dit klachtonderdeel. De raad is van oordeel dat dit het geval is. Klager wil een schadevergoeding van klager vorderen. De Geschillencommissie is daartoe bevoegd, tot een bedrag van € 25.000,-. Die bindend adviesprocedure bij de Geschillencommissie is goedkoper, laagdrempeliger en met minder risico’s voor klager ten opzichte van een procedure bij de civiele rechter of kantonrechter, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van een proceskostenveroordeling. De raad is om die reden van oordeel dat klager in zijn belang wordt geraakt doordat verweerder, anders dan in zijn algemene voorwaarden is vermeld, niet langer is aangesloten bij de Geschillencommissie.
5.14 Vervolgens moet worden geoordeeld of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Vaststaat dat verweerder in de bij het tot stand komen van de overeenkomst van opdracht toepasselijke algemene voorwaarden heeft vermeld dat hij (althans zijn voormalige eenmanszaak) aangesloten is bij de Geschillencommissie Advocatuur. Niet gebleken is dat verweerder (in overleg met klager) deze algemene voorwaarden heeft gewijzigd, of andere voorwaarden is overeengekomen, bij de overstap naar zijn nieuwe maatschap. Klager kon vanaf dat moment zijn klacht echter niet meer voorleggen aan de Geschillencommissie, omdat verweerders nieuwe kantoor daar niet bij is aangesloten. Dat de automatische aansluiting van de gehele advocatuur bij de Geschillencommissie is geëindigd, omdat de NOvA het contract niet heeft verlengd, zoals verweerder stelt, doet daar niet aan af. Klager wijst er in dat verband op dat het nog steeds mogelijk is om als advocatenkantoor op individuele basis aan te sluiten bij de Geschillencommissie. De raad is daarom van oordeel dat verweerder tekort is geschoten in het nakomen van zijn contractuele verplichting om een bindend adviesprocedure mogelijk te maken, waarin klager zijn klachten (laagdrempelig) kan voorleggen. Hoewel niet iedere niet-nakoming van een contractuele verplichting direct leidt tot de conclusie dat een tuchtrechtelijke norm is geschonden, is de raad onder deze omstandigheid – die zich volledig afspeelt in de (opdracht)relatie advocaat-cliënt – van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
5.15 Klachtonderdeel c) is gegrond.
Verzoek om schadevergoeding
5.16 Zoals in overweging 3.3 reeds is weergegeven, verzoekt klager om een schadevergoeding van € 4.500,- voor extra gemaakte kosten en een immateriële schadevergoeding. De raad wijst dat verzoek af, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. Klager heeft op dat punt ook erkend dat de extra gemaakte kosten niet exact zijn weer te geven. Ook komt de raad niet tot een toewijzing van de verzochte immateriële schadevergoeding. Hoewel de raad uit het dossier afleidt dat de echtscheidingsprocedure voor klager heftig was, is dat op zichzelf nog onvoldoende om te oordelen dat sprake is van een immateriële schade die te wijten is aan verweerder.
5.17 Tot slot wijst de raad ook het verzoek om schadevergoeding van € 21.000,- vermeerderd met rente af. De raad verklaart klachtonderdeel a), dat ziet op de hogere hypotheek, ongegrond zodat ook geen aanleiding bestaat om een schadevergoeding toe te wijzen. Uit de stellingen van klager blijkt overigens geenszins dat klager schade heeft geleden ten gevolge van handelen of nalaten van verweerder. Bovendien is de raad slechts bevoegd tot toewijzing van een schadevergoeding van € 5.000,-.
Conclusie
5.18 Op grond van het voorgaande zullen klachtonderdelen b) en c) gegrond worden verklaard. Klachtonderdeel a) is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerder is zijn toezegging om een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie in te dienen, niet nagekomen. Als mogelijk gevolg hiervan is de alimentatie niet al in augustus 2022 verlaagd, maar is dat pas vanaf september 2022 gebeurd nadat een andere advocaat dit verzoek namens klager heeft ingediend. Verweerder is op dat punt tekort geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening. Ook kan klager zijn klacht niet voorleggen aan de Geschillencommissie Advocatuur, terwijl dat op basis van de algemene voorwaarden van verweerder wel moet kunnen. De raad acht gelet op deze omstandigheden het opleggen van de maatregel van een waarschuwing passend.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.


BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen b) en c) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.


Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. E.A.L. van Emden, M.G. van den Boogerd, A. Schaberg, A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.