ECLI:NL:TADRSGR:2024:78 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-684/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:78 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-04-2024 |
Datum publicatie: | 16-04-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-684/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een huurgeschil. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder de zitting niet goed heeft voorbereid. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen hoger beroep in te stellen tegen het vonnis, omdat klagers uitdrukkelijk hadden laten weten dat verweerder niet meer voor hen mocht optreden. Niet gebleken dat verweerder ondeskundig is in het huurrecht. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 april 2024 in de zaak 23-684/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
en
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 10 april 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 10 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K090 2023 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 maart 2024. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 05 (inhoudelijk) en 1 tot en
met 7 (procedureel).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klagers hebben zich in maart 2020 tot verweerder gewend voor bijstand in hun
belastingzaken. Later heeft verweerder de opdracht aanvaard om klagers bij te staan
in hun geschil met de woningbouwcorporatie. Bij het tonen van foto’s van de woning
van het huis van klagers, heeft verweerder na overleg met een collega geadviseerd
de woningcorporatie aan te spreken op de (ernstige) gebreken aan de huurwoning. Nadien
is de woningcorporatie in kort geding gedagvaard.
2.3 Kort voor de zitting bij de rechtbank heeft de woningcorporatie een aanbod
gedaan om de gebreken aan de huurwoning te herstellen. Verweerder heeft klagers geadviseerd
om in te gaan op het schikkingsaanbod. Klagers hebben het aanbod afgewezen, omdat
zij een andere vervangende woning aangeboden wilden hebben van de woningcorporatie.
2.4 Op 19 oktober 2020 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank. Tijdens
een schorsing van de zitting is geprobeerd om tot een schikking te komen. De schikking
is niet getroffen.
2.5 Bij vonnis in kort geding van 25 februari 2021 zijn klagers in het ongelijk
gesteld.
2.6 Op 13 maart 2021 schreef klager aan verweerder:
“Na met mijn moeder, [klaagster], gesproken te hebben over [ons] gesprek van donderdag.
Mijn moeder heeft na veel overwegingen besloten dat zij u, [verweerder] niet als vertegenwoordiger
van haar zaak wilt. Er zijn veel fouten gemaakt en [er] worden nog steeds veel fouten
gemaakt in haar zaak. Ik, [klager], ben gemachtigde van mijn moeder en heb hier niks
op in te brengen. Gaarne verzoek [ik] hierbij dat het dossier volledig naar mijn postadres
wordt verzonden. […]”
2.7 Op 15 maart 2021 schreef verweerder aan klager:
“[…] Zoals vorige week besproken dient er m.i. er te worden bekeken of het zin heeft
om hoger beroep in te stellen. De rechtbank heeft m.i. ten onrechte de schuld volledig
bij jullie gelegd. Het instellen van appel dient binnen vier weken te gebeuren. Dat
betekent dat uiterlijk 25 maart een appeldagvaarding dient te worden uitgebracht.
[…] Als een nieuwe advocaat de zaak oppakt ben ik dadelijk bereid om met hem te praten
om hem op de snel juridisch op de hoogte te brengen. Tevens kan ik digitaal de stukken
aan hem zenden. […]”
2.8 Op 30 april 2021 schreef verweerder aan klager:
“Jullie hebben mij aangaande de huurzaak een motie van wantrouwen gegeven. Ik kan
op die manier niet verdergaan. Jullie hebben mij enerzijds geïnstrueerd dat ik A moest
doen en toen de zitting kwam was het B. Jullie waren niet bereid tot een compromis
met [de woningbouwcoöperatie] ook al adviseerde ik jullie dat wel te doen.
Ik heb dit al verscheidene malen uitgelegd en met u besproken. Als mensen zeggen dat
ik het verkeerd heb gedaan (wat ik niet zie – ik heb alle informatie in het kort geding
verwerkt en heb het petitum uitdrukkelijk met u doorgenomen; ik heb u ook aangegeven
welk deel van de vordering haalbaar was en welke niet) dan is het aan hen dit verder
op te pakken.
Het werkt niet om mij (ten onrechte) van fouten te beschuldigen en dan te vragen of
ik met de zaak wil verdergaan. Jullie zijn bovendien niet bereid naar mijn aanwijzingen
wat haalbaar is en wat niet te luisteren. Mijn antwoord is met alle respect dan ook
nee.
Mocht iemand anders bereid zijn de zaak verder op te pakken dan kan ik deze natuurlijk
daarbij helpen door met hem te bellen en hem stukken toe te zenden.”
2.9 Klagers hebben geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding
van 25 februari 2021. Evenmin zijn zij een bodemprocedure tegen de woningbouwcoöperatie
begonnen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft de belangen van klagers onvoldoende behartigd. Verweerder was
slordig door niet goed voorbereid te zijn tijdens de zitting en hij kwam niet goed
uit zijn woorden. Ook heeft hij zich onvoldoende ingezet bij de zitting doordat hij
een black-out kreeg. Klager heeft hierdoor de zaak zelf moeten bepleiten;
b) Verweerder is nalatig geweest door geen hoger beroep in te stellen tegen het
vonnis in kort geding van 25 februari 2021;
c) Verweerder heeft een valse belofte gedaan, omdat hij geen huurrechtadvocaat
is.
3.2 Klagers verzoeken verder om een vergoeding van de materiële en immateriële
schade die zij (als gevolg van de staat van de huurwoning) over de afgelopen 29 jaar
hebben geleden en over de jaren die nog zullen volgen. Ook verzoeken klagers dat het
kort geding omtrent het huurgeschil opnieuw wordt gevoerd en om daartoe aan hen een
advocaat toe te wijzen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De raad hanteert bij de beoordeling van de klacht als maatstaf dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar
hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk HvD 5 februari
2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 Aan de hand van deze maatstaf zal de raad de klacht beoordelen. Daarbij wordt
opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake
is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad
toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk
bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
(vergelijk HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klachtonderdeel a) – optreden ter zitting
5.3 Klagers stellen – samengevat – dat verweerder de zitting niet goed had voorbereid,
een black-out had en geen woord kon uitbrengen. Daarom moest klager de zaak zelf bepleiten.
Verweerder betwist dat dit zo is gegaan. Gelet op de betwisting van verweerder en
het ontbreken van enige onderbouwing van dit klachtonderdeel, zoals een proces-verbaal
van de zitting of een stelling wat verweerder dan precies niet zou hebben aangevoerd,
kan de raad niet vaststellen of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Dat klager zich op de zitting niet gesteund voelde door verweerder, zoals klager dat
op de zitting bij de raad heeft toegelicht, is onvoldoende om tot een gegrond tuchtrechtelijk
verwijt te komen. De raad merkt daarbij nog op, dat het feit dat de kortgedingrechter
tijdens de zitting vragen over de feitelijke kant van de zaak aan klager – in plaats
van aan verweerder als zijn toenmalig advocaat - heeft gesteld, niet ongebruikelijk
is. Zulke vragen zijn in het algemeen beter door i.c. de bewoner te beantwoorden.
Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b) – niet instellen van hoger beroep
5.4 De raad stelt vast dat klagers voor het verstrijken van de hogerberoepstermijn
hebben besloten, en dit ook aan verweerder hebben laten weten, dat verweerder klaagster
niet langer mocht vertegenwoordigen. Verweerder heeft de beëindiging van de opdracht
daarop aan klagers bevestigd, waarbij hij hen nog heeft gewezen op de beroepstermijn.
Tijdens de zitting bij de raad heeft klager toegelicht dat het vonnis zo evident fout
was dat klagers geen vertrouwen meer hadden in verweerder toen hij eerst nog wilde
nadenken over het instellen van hoger beroep. Klagers kunnen dan niet achteraf beklag
doen dat verweerder geen hoger beroep voor hen heeft ingesteld. Klagers wilden immers
dat hij geen werkzaamheden meer voor hen zou verrichten. Dat de advocaat eerst enige
bedenktijd nam om te onderzoeken of een hoger beroep zinvol is, ook al vinden klagers
dat het vonnis evident onjuist is, is juist zorgvuldig. Klachtonderdeel b) is ongegrond.
Klachtonderdeel c) – valse belofte over het zijn van huurrechtadvocaat
5.5 Klagers stellen tot slot dat verweerder valse beloftes zou hebben gedaan dat
hij een huurrechtadvocaat is. Het is de raad echter niet gebleken dat verweerder een
dergelijke belofte heeft gedaan. Bovendien heeft verweerder onweersproken aangegeven
dat hij al sinds 2017 huurrechtzaken doet, het huurrecht in het rechtsgebiedenregister
heeft geregistreerd en een specialisatie voor huurrecht heeft gekregen bij de Raad
voor Rechtsbijstand. De omstandigheid dat klagers geen gelijk hebben gekregen in het
kort geding, maakt niet dat verweerder daarom niet deskundig is. Klachtonderdeel c)
is ongegrond.
Afsluitende opmerkingen en conclusie
5.6 Klagers verzoeken tot slot nog een schadevergoeding, dat het kort geding omtrent
het huurgeschil opnieuw wordt gevoerd en willen daartoe een advocaat toegewezen krijgen.
De tuchtrechter oordeelt echter alleen over het handelen van advocaten. Alleen al
omdat de klacht ongegrond is, gaat de raad voorbij aan het verzoek om schadevergoeding.
Overigens is de mogelijkheid tot toekenning van schadevergoeding in het tuchtrecht
in zijn algemeenheid beperkt. De raad kan evenmin het kort geding laten overdoen.
Verweerder heeft bovendien in zijn antwoord op de klacht uitgelegd aan klagers op
welke wijze zij hun zaak opnieuw aan de rechter kunnen voorleggen. Als klagers een
advocaat nodig hebben, dan kunnen zij zich wenden tot het Juridisch Loket of, als
het voor hen onmogelijk is om een advocaat te vinden, tot de Haagse deken. Deze zaken
doen in het kader van de beoordeling van de tuchtklacht echter niet ter zake.
5.7 Op grond van het voorgaande, zal de raad de klacht ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. E.A.L. van Emden, M.G. van
den Boogerd, A. Schaberg, A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis
als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.