ECLI:NL:TADRSGR:2024:65 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-474/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:65 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-03-2024 |
Datum publicatie: | 27-03-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-474/DH/DH |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet deels gegrond en deels ongegrond. Klacht ongegrond. Het is de raad niet gebleken dat verweerster met het ondertekenen en versturen van een brief vanuit haar functie bij het Huis voor Klokkenluiders het vertrouwen in de advocatuur heeft geschonden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 maart 2024 in de zaak 23-474/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 27 september 2023 op de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 28 april 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 12 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K119 2022 van de
deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 27 september 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van
de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht voor zover die ziet op de brief van
3 april 2019, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a, van de Advocatenwet,
niet-ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige, met toepassing van artikel
46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond bevonden. Deze beslissing is op 27 september
2023 verzonden aan partijen.
1.4 Op 25 oktober 2023 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 12 februari 2024. Daarbij
waren klager en verweerster aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift van klager.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
- de voorzitter heeft bij de beoordeling een onjuiste maatstaf toegepast en de
klacht voor zover die ziet op de brief van 3 april 2019 ten onrechte niet-
ontvankelijk verklaard;
- de voorzitter heeft de klacht te beperkt opgevat, de klachtonderdelen te beperkt
weergegeven, is uitgegaan van een onjuiste maatstaf dan wel heeft zich gebaseerd op
onjuiste feiten. Dit betekent dat de voorzitter de klacht ten onrechte deels ongegrond
heeft verklaard.
3 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
3.1 Verweerster is op basis van een detachering tevens werkzaam als interim-medewerker
bij de Staf van het Huis voor klokkenluiders.
3.2 Klager is werkzaam geweest bij het Huis voor klokkenluiders. Klager heeft op
enig moment, net als een andere collega, een melding gedaan bij het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: het ministerie) van het vermoeden
van een misstand binnen het Huis voor klokkenluiders.
3.3 Klager heeft, op aanraden van de secretaris-generaal van het ministerie, de
dag voordat de minister de Tweede Kamer over de melding zou informeren, op 18 december
2018 een speciale plenaire bijeenkomst bijeengeroepen met de aanwezige medewerkers,
de interim-directeur en een interim-bestuurslid van de afdeling Advies van het Huis
voor klokkenluiders. Tijdens de bijeenkomst heeft klager mededeling gedaan van de
melding.
3.4 Op hetzelfde moment heeft de secretaris-generaal van het ministerie de voorzitter
van het Huis van klokkenluiders ingelicht over de meldingen.
3.5 De minister heeft de Tweede Kamer bij brief van 19 december 2018 geïnformeerd
(Kamerstukken II 2018/19, 33258, 38).
3.6 Op 12 februari 2019 is een brief van enkele medewerkers van het Huis voor klokkenluiders
gezonden aan de commissie-Biesheuvel, met een afschrift aan de secretaris-generaal
van het ministerie en aan de Nationale Ombudsman. De medewerkers schrijven onder meer:
“[…] Ten eerste zijn wij van mening dat de melders de intentie hebben de benoemingsprocedure
van de voorzitter ter discussie te stellen omdat zij het inhoudelijk niet eens zijn
met de koers van het bestuur. De melders hebben hiermee ook de mogelijkheid gecreëerd
om de vermoedens van de misstanden over het algemeen functioneren van het Huis direct
aanhangig te maken bij de SG van BZK in plaats van deze eerst intern (koninklijke
weg) bij het bestuur van het Huis aan te kaarten.
Ten tweede constateren wij dat het effect van de meldingen op het personeel groot
is. In maatschappelijke zin bedreigen de meldingen het gezag en functioneren van de
voorzitter en van het Huis. Meest verontrustend en pijnlijk is echter dat wij beide
meldingen zien passen in een bedenkelijk patroon dat zich al sinds de oprichting van
het Huis aftekent. Het is een patroon van interne en externe ‘ondermijning’ gericht
op het bewust frustreren van het functioneren van het Huis en zijn bestuur, hetgeen
debet is aan de moeizame start en ontwikkeling van het Huis. […]”
3.7 Op 4 maart 2019 is door medewerkers van het Huis voor klokkenluiders een brief
gestuurd aan de secretaris-generaal. Daarin is onder meer opgenomen:
“[…] Wij hebben als medewerkers de sterke overtuiging dat de meldingen niet gaan over
een maatschappelijke misstand, maar als middel wordt ingezet om een inhoudelijke koerswijziging
van het HvK te bewerkstelligen. De meldingen passen in een patroon van ‘ondermijning’
van het HvK, zoals ook aangegeven in onze brief aan de onderzoekscommissie-Biesheuvel
en aan de Nationale ombudsman. U kreeg van die brief een afschrift.
Vanuit en sinds de betrokkenheid van beide melders bij het wetgevingsproces bij de
totstandkoming van de Wet HvK, constateren wij immers dat zij zich (blijven) verzetten
tegen de invulling en rolopvatting van het HvK. Vanaf de start houden zij vast aan
hun eigen visie over hoe het HvK zou moeten functioneren en zoeken zij de confrontatie
daarover op. […]
Door hun handelen zetten beide melders deze stammenstrijd voort en ondermijnen zij
het functioneren van het HvK en de positie van de voorzitter. Deze ondermijning gebeurt
zowel van binnenuit als van buitenaf. Dit is volgens ons tevens de belangrijkste oorzaak
dat het HvK nog niet optimaal functioneert. Paradoxaal genoeg beklagen melders zich
nu over de situatie waarvan zij zelf de belangrijkste oorzaak zijn. […]
Ook staat het de interne melder vrij om als ‘goed ambtenaar’, een kritische houding
aan te nemen over de eigen organisatie. Daarvoor zijn intern diverse kanalen beschikbaar.
Het is dan aan de lijn om daar adequaat op te reageren. Maar de weg die melders gekozen
hebben – een externe klokkenluidersmelding over een vermeende maatschappelijke misstand
bij het Huis – is oneigenlijk gebruik van recht. Onder het mom van een klokkenluidersmelding
voeren zij nog steeds hun ondermijnende strijd over de taak, de positie en de rol
van het Huis voor Klokkenluiders, zoals ook beschreven in het rapport-Ruys. Ten aanzien
van de interne melder ontstaat dan de vraag in hoeverre deze zich gedraagt als ‘goed
ambtenaar’ en in hoeverre er sprake is van ‘te goeder trouw’. […]
Met onze uitleg hebben wij geprobeerd een ander licht op de meldingen te laten schijnen.
Bovenal hopen we dat onze huidige voorzitter, samen met twee binnenkort aantredende
andere bestuursleden, zonder interne ondermijning de kans krijgt de aanbevelingen
uit het rapport-Ruys echt uit te voeren. Wij zullen daaraan graag meewerken.”
3.8 Op 6 maart 2019 is door medewerkers van het Huis voor klokkenluiders een brief
gestuurd aan de Nationale Ombudsman, die nagenoeg gelijkluidend is aan de brief van
4 maart 2019 aan de secretaris-generaal. De brief is mede ondertekend door verweerster.
3.9 Op 6 maart 2019 is door medewerkers van het Huis voor klokkenluiders een brief
gestuurd aan de commissie-Biesheuvel, met – in de kern – dezelfde boodschap als in
de eerdere brieven.
3.10 Klager heeft op 18 maart, net als op 2 mei 2019, een interne, vertrouwelijke
melding gedaan van vermoedens van misstanden bij de afdeling Onderzoek van het Huis
voor klokkenluiders. Wegens zijn vermoedens van betrokkenheid van de voorzitter, heeft
klager de meldingen gedaan bij de nieuw aangetreden bestuursleden van de afdeling
Advies en afdeling Onderzoek.
3.11 Op 3 april 2019 is door medewerkers van het Huis voor klokkenluiders, onder
wie verweerster, een brief gestuurd aan de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse
Zaken. Daarin is onder meer opgenomen:
“Nu de gedane ‘klokkenluidersmeldingen’ over het Huis voor Klokkenluiders onderwerp
van gesprek en debat zijn in de Tweede Kamer, hebben ook wij de behoefte om onze zienswijze
daarop met u te delen. Het betreft de zienswijze van een brede afvaardiging van de
afdelingen onderzoek, preventie & kennis en de staf. U kunt zich voorstellen dat de
meldingen, versterkt door de daarover opgezochte media-aandacht, een enorme impact
hebben op het dagelijks werk en de werkomstandigheden van ons als medewerker. Te meer
daar wij in de brief van de Nationale ombudsman hebben gelezen dat de klokkenluiders
ons als ‘ongeschikt’ kwalificeren en onze bestuurders ‘incompetent’ verklaren. Dat
raakt ons in onze professionaliteit en beroepseer. […]
Wij hebben als medewerkers de sterke overtuiging dat de meldingen niet gaan over een
maatschappelijke misstand, maar als middel worden ingezet om een inhoudelijke koerswijziging
van het HvK te bewerkstelligen. De meldingen passen in een langdurig patroon van interne
en externe ‘ondermijning’ van het functioneren van het HvK. Als medewerkers bij het
Huis voor Klokkenluiders (HvK) - vanaf het eerste uur- willen wij dit gaarne toelichten.
[…] Tevens zijn wij zeer beducht voor het verwijt van ‘benadeling’, maar nu is de
situatie zo dat wij het gevoel hebben benadeeld te worden en ons gegijzeld voelen
door de ontstane situatie. Wij hopen op uw begrip voor onze precaire situatie, maar
voelen het ook als onze morele plicht om u te informeren. Wij verzoeken ons bestuur
en de minister van BZK om ons (net zoals de klokkenluiders) te beschermen tegen mogelijke
benadeling.
Wij constateren dat de melders zich hardnekkig blijven verzetten tegen de invulling
en rolopvatting van het HvK, zoals vastgesteld door het bestuur dat hierin gesteund
wordt door het overgrote deel van de organisatie. […] Via de meldingen zetten de melders
hun strijd voort en ondermijnen zij het functioneren van het HvK en de positie van
de voorzitter. Dit is volgens ons tevens de belangrijkste oorzaak dat het HvK nog
niet optimaal functioneert. Paradoxaal genoeg beklagen melders zich niet over de situatie
waarvan zij zelf de belangrijkste oorzaak zijn.
In tegenstelling tot de melders hebben wij wel vertrouwen in de aanpak van de huidige
voorzitter. Hij doet wat van hem verwacht mag worden: toont visie, daadkracht en handelt
daar naar. De voorzitter stuit daarbij (net zoals zijn twee voorgangers) eveneens
op de voortdurende oppositie van de melders. Daarnaast blijken, via de Expertgroep
Klokkenluiders uitspraken over het HvK in de media te worde gebracht die het maatschappelijk
vertrouwen, de legitimiteit en de positie van het HvK ondermijnen. Al op 7 september
2018, dus al zeer kort na de benoeming van [dhr. T], werden de meldingen gedaan. Dit
tekent de werkelijke bedoelingen van de melders en belemmert de voorzitter en het
bestuur om de herstelopdracht uit het rapport-Ruys ter hand te nemen. Sterker nog:
de melders houden de situatie zoals beschreven in het rapport-Ruys in stand. […]
De weg die de melders gekozen hebben – een externe klokkenluidersmelding over een
vermeende maatschappelijke misstand bij het Huis – is volgens ons oneigenlijk gebruik
van recht. Onder het mom van een klokkenluidersmelding voeren zij nog steeds hun ondermijnende
strijd over de taak, de positie en de rol van het Huis voor Klokkenluiders, zoals
ook al beschreven in het rapport-Ruys. De aanhoudende situatie van ondermijning heeft
geleid tot het gevoel van onveiligheid, kramp en gespannenheid in de organisatie (met
de daarbij behorende uitval en vertrek van medewerkers) De meldingen komen de collegiale
sfeer en samenwerking niet ten goede waardoor het functioneren van HvK wordt belemmerd.
[…]
We hopen u met het bovenstaande tegengewicht te geven op geluiden en opvattingen die
u ook bereikt hebben. Tot het geven van een toelichting zijn wij uiteraard van harte
bereid.”
3.12 Op 8 mei 2019 hebben medewerkers van het Huis voor klokkenluiders, onder wie
verweerster, een brief gestuurd aan het bestuur en de directeur van het Huis voor
klokkenluiders. Daarin is onder meer opgenomen:
“Na twee ‘klokkenluidersmeldingen’ bij de SG, de diskwalificaties die ons ten deel
zijn gevallen, het debat in de Tweede Kamer over het Huis en alle commotie die dat
met zich meebracht, waren we afgelopen woensdag verbijsterd te horen dat er opnieuw
een melding is gedaan, ditmaal bij de nieuwe bestuurders onderzoek en advies. Dit
maakt dat wij de behoefte hebben om onze gevoelens en zienswijze waarop met u te delen.
Moedeloos en verontrust hebben we kennis genomen van deze nieuwe melding. Waar wij
als medewerkers dachten het dieptepunt in de organisatie bereikt te hebben, blijkt
het telkens dieper te kunnen en is de bodem van de put, na bijna drie jaar van gemodder,
nog steeds niet in zicht. Het houdt niet op. De meldingen en (media)acties blijven
maar doorgaan en raken ons telkens weer. We zien gewaarde collega’s uitvallen en vertrekken,
wetende dat de onrust daar een zeer belangrijke rol in speelt. Het lijkt uitzichtloos
en we zijn moe.
De meldingen gedaan bij de SG, de onderzoeken die vervolgens door de minister zijn
aangekondigd, de brief van de medewerkers van de afdeling advies, alle media-aandacht
en het AO in de Tweede kamer: het heeft een enorme impact op het dagelijks werk en
de werkomstandigheden van ons als medewerkers. Zeker als we in de brief van de Nationale
ombudsman, én in de brief van de adviseurs, én in de media lezen dat de klokkenluiders
en adviseurs ons als ‘ongeschikt’ en ‘ongemotiveerd’ kwalificeren en u als bestuurders
‘incompetent’ verklaren. Dat raakt ons in onze professionaliteit en beroepseer. […]
Met deze nieuwe interne melding laait de onrust weer op en wordt de aandacht wederom
afgeleid van het werk waarvoor we hier zijn. Het is nu onmogelijk geworden om samen
te werken met de bekende interne melder maar ook met de medewerkers van de afdeling
advies die niet meer willen werken bij het Huis en de andere collega’s openlijk diskwalificeren.
Bovendien maakt het feit dat er ook een intern onbekende melder is ons gespannen nu
wij niet weten welke informatie we met wie kunnen delen zonder dat dit tegen ons wordt
gebruikt.
We steunen het bestuur in de koers die het wil varen, maar voor ons is de huidige
situatie onwerkbaar en onhoudbaar, al helemaal omdat we niet weten hoe lang deze onzekerheid
en onwerkbare situatie voortduurt.
Daarom vragen we u om ons signaal serieus te nemen, nu snel daadwerkelijk stappen
te gaan zetten tegen degenen die het Huis ondermijnen, zich niet kunnen scharen achter
de koers van het Huis of hebben aangegeven niet langer te willen werken bij het Huis.
Alleen dan wordt het mogelijk dat het Huis slaagt in de belangrijke opdracht die het
heeft gekregen.“
3.13 Klager heeft op 8 mei 2019 diverse medewerkers van het Huis voor klokkenluiders
uitgenodigd voor een gesprek. Verweerster heeft op 13 mei 2019 bericht dat zij het
gelet op alle omstandigheden niet opportuun acht om in te gaan op de uitnodiging tot
een gesprek.
3.14 Op 20 mei 2019 zijn diverse medewerkers van het Huis voor klokkenluiders opnieuw
aangeschreven met een uitnodiging om in gesprek te gaan. Daarin schrijft klager, voor
zover relevant:
“Sinds 4 april hebben wij jullie meermaals verzocht jullie brief aan ons te verstrekken.
[…] Op mijn verzoek van 8 april 2019, onder verwijzing naar de op dat moment bekendgemaakte
inhoud en strekking van de brief, is zelfs in het geheel niet gereageerd.”
3.15 Op 20 mei 2019 heeft verweerster aan de andere aangeschreven medewerkers gestuurd:
“Onderstaand de mail van [klager] waar wij deze nieuwe werkweek mee mogen openen.
Het is mij niet bekend op welke wijze [klager] de brief heeft weten te bemachtigen
(als dat inderdaad waar is), maar feit is wel dat hij deze enkel op oneigenlijke wijze
kan hebben verkregen. De brief is vertrouwelijk en niet voor hem bestemd, noch is
het aan hem om deze vervolgens ook te delen met de andere adviseurs. Omdat de brief
niet voor hem bestemd was en bovendien onze ‘zienswijze’ weergeeft, is er wat mij
betreft geen reden dat wij met hem hierover verder in gesprek gaan.
[Klager] trekt zich duidelijk niets aan van het eerdere dringende verzoek van [de
voorzitter] om rust te betrachten en te stoppen met het mailen van collega’s hierover.
Dit is storend en afleidend en persoonlijk vind ik zijn wijze van communiceren bovendien
zeer onprettig en intimiderend. De situatie in het Huis wordt hierdoor steeds minder
werkbaar, mede omdat hij ook de anders adviseurs hierbij betrekt en een goede samenwerking
met de afdeling Advies verder bemoeilijkt.
Het lijkt me goed dat we eenmalig samen op zijn mail reageren, ofwel rechtstreeks
danwel via jullie. Ik hoor graag wat jullie adviseren om hiermee te doen.”
3.16 Klager is op 21 mei 2019 door de voorzitter van het Huis voor klokkenluiders
geschorst. De voorzitter van het Huis voor klokkenluiders heeft op 3 juli 2019 het
voornemen kenbaar gemaakt klager te ontslaan. Klager is op 26 juli 2019 ontslagen
met ingang van 1 november 2019.
3.17 Op 28 april 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
3.18 Verweerster heeft op 21 juni 2022 gereageerd op de tuchtklacht, waarin zij
onder meer aangeeft:
“Ik spreek de hoop uit dat u, als deken, klager wilt uitleggen wat de tuchtrechtelijke
maatstaf voor het handelen van advocaten in een nevenfunctie is en aan de hand daarvan
hem ertoe kunt bewegen om de klacht in te trekken.
Mocht deze klacht toch de raad van discipline bereiken dan doe ik alvast het verzoek
om de klacht bij voorzittersbeslissing af te doen. In dit kader verwijs ik op recente
voorzittersbeslissingen waarin klachten over niet-advocatuurlijk handelen kennelijk
ongegrond zijn verklaard: […]“
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
dat zij, door het versturen van de zes brieven aan onder meer de commissie-Biesheuvel,
de secretaris-generaal van het ministerie, de Tweede Kamer, de Nationale Ombudsman,
de media en aan het bestuur en de directeur van het Huis voor klokkenluiders, tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelt door het volgende:
a) verweerster heeft vertrouwelijke informatie gedeeld over het (beweerdelijk)
handelen van klager en zijn functioneren als adviseur en medewerker bij het Huis voor
Klokkenluiders en als ambtenaar en melder, wat in strijd is met artikel 3i van de
Wet Huis voor klokkenluiders, artikel 125a lid 3 van de Ambtenarenwet en artikel 2:5
lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht;
b) verweerster schendt met de brieven klagers recht op eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer en van zijn persoonlijkheidsrecht, onder verwijzing naar artikel 8 lid
1 en 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 20
december 2017, ECLI:EU:C:2017:994 (Nowak), en artikel 4 lid 12 en artikel 6 lid 1
van de Algemene Verordening Gegevensbescherming;
c) verweerster heeft voor deze inbreuk op de persoonsgegevens van klager geen melding
gedaan aan de Autoriteit Persoonsgegevens en aan klager zelf, wat in strijd is met
artikel 33 en artikel 34 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming;
d) verweerster draagt er geen zorg voor dat de verwerkte persoonsgegevens juist
zijn en om onjuiste gegevens onverwijld te wissen of te rectificeren, waardoor zij
in strijd met artikel 5 lid 1, aanhef en onder d, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming
handelt;
e) verweerster diskwalificeert klagers melding en brengt hem in diskrediet, terwijl
dat onterecht en niet-onderbouwd is door verweerster;
f) verweerster maakt zich schuldig aan vergelding en onheuse bejegening vanwege
klagers uitoefening van zijn recht op vrijheid van meningsuiting, zoals dat volgt
uit artikel 10 van het EVRM;
g) verweerster pleegt een onrechtmatige daad op grond van artikel 6:162 van het
Burgerlijk Wetboek jegens klager;
2.2 Klager verwijt verweerster verder het volgende:
h) verweerster handelt in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt door de
deken te verzoeken klager ertoe te bewegen de tuchtklacht in te trekken en door de
valide tuchtklacht niet serieus te nemen.
5 VERWEER
5.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
6 BEOORDELING
6.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
6.2 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klacht niet te beperkt
opgevat. Uit de beslissing blijkt dat het volledige klachtdossier in het bezit was
van de voorzitter en de zakelijke weergave van de klachtonderdelen in de voorzittersbeslissing
dient in samenhang te worden gelezen met de uitvoerige feitenweergave. Dat de voorzitter
specifieke aspecten van de klacht niet bij de beoordeling heeft betrokken en waarom
dit tot een andere beoordeling zou hebben geleid wanneer die wel bij de beoordeling
waren betrokken, is de raad uit het verzet niet gebleken.
6.3 Ten aanzien van de door de voorzitter inhoudelijk beoordeelde klachtonderdelen
heeft de voorzitter bovendien de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met
alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. In zoverre is het verzet dus
ongegrond.
6.4 Dat is anders wat betreft het verzet ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring
van de klacht over de brief van 3 april 2019. De voorzitter heeft in haar beslissing
overwogen dat klager op 4 april 2019 bekend is geraakt met de bewuste brief. Dat is
weliswaar juist, maar - zoals klager in zijn verzet terecht aanvoert - toepassing
van de juiste maatstaf betekent dat van belang is op welk moment klager bekend werd
met de betrokkenheid van verweerster bij de brief van 3 april 2019. Uit de voorzittersbeslissing
blijkt niet dat de voorzitter deze maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling. Het
verzet is op dat punt dan ook gegrond en de raad zal opnieuw beoordelen of de klacht
over de tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster met betrekking tot deze
specifieke brief ontvankelijk is.
6.5 Vast staat dat de naam van verweerster niet onder de brief van 3 april 2019
staat. De klacht is op 28 april 2022 ingediend. Uit het verhandelde ter zitting is
de raad gebleken dat klager in ieder geval niet vóór 28 april 2019 op de hoogte was
van de betrokkenheid van verweerster bij deze brief. Klager heeft dus binnen de in
de Advocatenwet gestelde termijn van drie jaar de klacht ingediend. De voorzitter
heeft daarmee klager ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wat betreft de tegen
de brief van 3 april 2019 gerichte klacht. Klager is ontvankelijk.
6.6 Het voorgaande betekent dat de raad (alsnog) toekomt aan een inhoudelijke beoordeling
van de klacht voor zover deze ziet op de brief van 3 april 2019. Deze brief is mede
door verweerster verzonden en was gericht aan de vaste commissie van BiZa van de Tweede
Kamer. De raad zal beoordelen of verweerster, door het ondertekenen en (mede) versturen
van deze brief vanuit haar functie bij het Huis voor Klokkenluiders, het vertrouwen
in de advocatuur heeft geschonden.
6.7 Het is de raad niet gebleken dat daar sprake van is geweest. Het enkele feit
dat verweerster als medewerker van het Huis voor Klokkenluiders in de brief haar zienswijze
gaf op de mede door klager gedane meldingen en dat deze zienswijze niet strookt met
de beleving van klager, is daartoe onvoldoende. Dat verweerster klagers melding onterecht
vindt en van mening is dat klager de melding gebruikt voor andere doeleinden, mag
zij vinden en mocht zij ook op deze wijze uitdragen. Dat verweerster zou hebben uitgedragen
dat klager geen kennis mocht nemen van de brief maakt - als hier al sprake van is
geweest - ook niet zij daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschonden. Het
is tot slot niet gebleken dat verweerster, zoals klager stelt, deze brief naar de
media heeft verstuurd en wereldkundig heeft gemaakt dat klager de melder is geweest.
6.8 Het voorgaande leidt ertoe dat het verzet deels ongegrond en deels gegrond
wordt verklaard en dat de klacht voor zover die ziet op de brief van 3 april 2019
ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet deels ongegrond en deels gegrond;
- verklaart de klacht voor zover die ziet op de brief van 3 april 2019, met toepassing
van artikel 46g, lid 1 onder a, van de Advocatenwet, ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. D.G.M. van den Hoogen, D. de Knijff, M.G. van den Boogerd en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024.