ECLI:NL:TADRSGR:2024:63 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-680/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:63 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-03-2024 |
Datum publicatie: | 27-03-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-680/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerder is ernstig tekort geschoten in adequate communicatie naar klaagster. Verweerster heeft zich bovendien niet gehouden aan de op haar rustende informatieverplichting. Kernwaarden deskundigheid en integriteit in het geding. De raad constateert – gelet ook op het tuchtrechtelijk verleden – een patroon van onbereikbaarheid en gebrekkige communicatie. Schorsing van 2 weken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 maart 2024 in de zaak 23-680/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 mei 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 6 oktober 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2023/63 edg/mvdw
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 februari 2024. Daarbij
was verweerster aanwezig. Klaagster is behoorlijk opgeroepen maar niet ter zitting
verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een twee familierechtelijke procedures
over onder meer de alimentatie en verdeling.
2.3 Per e-mail van 14 februari 2023 heeft klaagster aan verweerster gevraagd of
de procedure bij de civiele rechter al was gestart. In reactie daarop heeft verweerster
haar per e-mail van 20 februari 2023 laten weten dat de zaak op de rol stond van 15
maart 2023 voor schriftelijk verweer door de wederpartij.
2.4 Per e-mail van 24 maart 2023 heeft verweerster aan klaagster een voor haar
negatieve beslissing van de rechtbank d.d. 10 maart 2023 toegezonden en deze toegelicht.
Daarbij heeft zij aangegeven dat zij mogelijkheden zag voor hoger beroep.
2.5 Klaagster heeft diezelfde dag nog laten weten graag in hoger beroep te willen
gaan.
2.6 Op 4 april 2023 heeft klaagster per e-mail aan verweerster gevraagd of zij
al wat gehoord had van de handelsrechter en of zij het hoger beroep had ingesteld.
2.7 Per e-mail van 24 april 2023 heeft klaagster haar vragen d.d. 4 april 2023
herhaald omdat een reactie uitbleef.
2.8 Per e-mail van 28 april 2023 heeft klaagster opnieuw gemaild met dezelfde vragen.
Ook heeft zij toen bij verweerster geïnformeerd naar de stand van zaken in de civiele
procedure. In reactie op deze e-mail heeft verweerster per e-mail van diezelfde dag
aan klaagster laten weten dat zij nog niets in het roljournaal zag maar dat zij de
daarop volgende donderdag weer zou checken en klaagster op de hoogte zou houden.
2.9 Op 5 en 9 mei 2023 heeft klaagster verweerster gemaild met de strekking dat
het haar frustreert dat zij nog steeds niets heeft gehoord van verweerster. Klaagster
vraagt verweerster met klem om haar te berichten.
2.10 Op 12 mei 2023 heeft klaagster naar verweerster gemaild: ‘’Waarom reageer
je nergens op? Ik vind dit vreselijk om mee te maken. Dit gun ik echt niemand, je
bezorgt mij zoveel stress, zit nu al in een zware burn out. Je neemt niet voor niks
een advocaat, jouw taak is voor mij te zorgen waar ik mee zit. Zo jammer Wollah’’.
2.11 Omdat een nadere reactie van verweerster uitbleef, heeft klaagster op 17 mei
2023 onderhavige klacht tegen verweerster ingediend.
2.12 Naar aanleiding van de klacht heeft verweerster klaagster per e-mail van 12
juni 2023 uitgenodigd voor een gesprek. Klaagster heeft haar in reactie daarop per
e-mail van 13 juni 2023 laten weten geen behoefte te hebben aan een gesprek en verzocht
haar dossier over te dragen aan haar nieuwe advocaat.
2.13 Per e-mail van 22 juni 2023 heeft klaagster wederom aan verweerster verzocht
haar dossier over te dragen aan de opvolgende advocaat.
2.14 Per e-mail van 23 juni 2023 heeft klaagster aan verweerster gevraagd wanneer
ze haar dossier persoonlijk zou kunnen komen ophalen.
2.15 Per e-mail van 30 juni 2023 heeft verweerster het dossier aan klaagster gestuurd.
2.16 In juli 2023 heeft een griffiemedewerkster van het Gerechtshof contact opgenomen
met verweerster omdat bij het inschrijven van de zaak gebleken was dat er tweemaal
hoger beroep was ingesteld. Het hof had geen contact kunnen krijgen met de opvolgende
advocaat en heeft verweerster gevraagd wat er moest gebeuren. Verweerster heeft daarop
aan klaagster laten weten haar beroepschrift te zullen intrekken, zodat het andere
beroepschrift in behandeling kon worden genomen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet te communiceren en geen terugkoppeling te geven;
b) niet tijdig hoger beroep in te dienen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar
hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline
5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32) en omvat onder meer het inschatten van de slagingskans
van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De
cliënt dient door de advocaat gewezen te worden op wat in zijn zaak de proceskansen
zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs
daaraan te stellen eisen.
5.2 Verder geldt dat de tuchtrechter niet gebonden is aan de gedragsregels maar
dat die regels gezien het open karakter van de wettelijke normen in artikel 46 Advocatenwet
ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Met betrekking tot de relatie met
de cliënt is onder meer gedragsregel 16 lid 1 geformuleerd, waaruit volgt dat de advocaat
zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken.
Dit alles moet de advocaat ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil,
schriftelijk aan de cliënt bevestigen.
5.3 De raad zal de klacht aan de hand van bovenstaande uitgangspunten beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.4 Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting
van de raad blijkt dat verweerster nauwelijks heeft gereageerd op berichten en verzoeken
van klaagster en ook geen uitsluitsel heeft gegeven op de vraag van klaagster of zij
tijdig beroep had ingesteld en of zij de civiele procedure aanhangig had gemaakt.
Verweerster stelt weliswaar dat zij (ook) telefonisch en persoonlijk op de vragen
en verzoeken van klaagster heeft gereageerd, maar bij gebreke van een schriftelijke
vastlegging daarvan kan de raad de juistheid van deze stelling niet vaststellen. Daarnaast
wijst de inhoud van de door klaagster aan verweerster gestuurde e-mails op het tegendeel.
5.5 Verweerster is door dit nalaten ernstig tekort geschoten in adequate communicatie
naar klaagster. Verweerster heeft zich bovendien niet gehouden aan de op haar rustende
informatieverplichting om klaagster van belangrijke zaken – zoals het instellen van
hoger beroep en het aanhangig maken van een procedure – schriftelijk op de hoogte
te brengen. Hiermee zijn de kernwaarden deskundigheid en integriteit in het geding.
Klaagster wist niet waar zij aan toe was en heeft, zo valt uit de e-mails van klaagster
aan verweerster ook op te maken, hier erg onder geleden. Ook is klaagsters vertrouwen
in de advocatuur beschaamd. Dat rekent de raad verweerster aan.
5.6 Klachtonderdeel a) is gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.7 Ter zitting heeft verweerster aangegeven het hoger beroep tijdig te hebben
ingesteld en zij heeft ter onderbouwing van die stelling aan de raad een e-mail getoond
waaruit blijkt dat zij het beroepschrift op 12 juni 2023 aan het Gerechtshof gezonden
heeft. De beroepstermijn verstreek op zaterdag 10 juni 2023 en werd op grond van de
Algemene termijnenwet verlengd tot de daarop volgende maandag (12 juni 2023). De raad
concludeert derhalve dat het beroep tijdig is ingesteld. Dat betekent dat dit klachtonderdeel
niet gegrond is.
Conclusie
5.8 Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht deels gegrond en deels ongegrond wordt
verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Ter zitting heeft de raad aandacht besteed aan het tuchtrechtelijk verleden
van verweerster. Hieruit blijkt dat verweerster eerder tuchtrechtelijke maatregelen
opgelegd heeft gekregen, waaronder bij beslissing van het hof van discipline van 25
oktober 2021.
6.2 Deze beslissing zag op een over klaagster ingediend dekenbezwaar. In deze beslissing
heeft het hof overwogen dat sprake is van een verontrustend patroon van gebrekkige
communicatie en onbereikbaarheid. Het hof achtte het zorgelijk dat eerdere klachten
uit 2019 en 2020 over haar bereikbaarheid en twee eerdere veroordelingen die de raad
aan verweerster heeft opgelegd vanwege haar gebrekkige communicatie en onbereikbaarheid
verweerster er niet toe hebben aangezet alsnog maatregelen te treffen om herhaling
te voorkomen. Evenzeer achtte het hof zorgelijk dat verweerster in de procedure in
eerste aanleg bij de raad in het geheel niet op het dekenbezwaar had gereageerd en
evenmin op de zitting van de raad was verschenen. Het hof heeft verweerster geschorst
voor 26 weken, waarvan 20 voorwaardelijk (met een proeftijd van twee jaar). Aan het
voorwaardelijke deel is als bijzondere voorwaarde verbonden: het volgen van een coachingstraject.
Verweerster heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dit coachingstraject doorlopen
te hebben en van mening te zijn dat het mede hierdoor inmiddels beter met haar gaat.
Tegelijk heeft zij verteld het (nog steeds) spannend te vinden om mails van de deken
en de raad te openen, wat er toe leidt dat zij dat vaak niet doet. De raad signaleert
dat dit ook speelt in onderhavige zaak. Immers de raad had verweerster voorafgaand
aan de zitting verzocht om een bewijsstuk te sturen, waaruit blijkt dat er hoger beroep
is ingesteld. Op dit verzoek van de raad heeft verweerster in het geheel niet gereageerd.
Desgevraagd heeft zij het bewijsstuk vervolgens pas ter zitting in haar laptop opgezocht
en aan de raad getoond.
6.3 Bij beslissingen van 3 januari 2022 en 3 oktober 2022 heeft de raad aan verweerster
twee voorwaardelijke schorsingen opgelegd. De raad heeft bij het motiveren van die
maatregel overwogen dat zij het eerder opgelegde coachingstraject niet wil doorkruisen.
Ook in deze zaken ging het om onbereikbaarheid en ontoereikende bijstand.
6.4 Het baart de raad zorgen dat verweerster in onderhavige zaak het door het hof
gesignaleerde patroon van onbereikbaarheid en gebrekkige communicatie -ondanks het
inmiddels doorlopen coachingstraject- kennelijk niet heeft weten te doorbreken. Ook
de in 2022 door de raad opgelegde voorwaardelijke schorsingen hebben niet het gewenste
effect gehad. Gelet hierop acht de raad de maatregel van (onvoorwaardelijke) schorsing
voor de duur van twee weken passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a
en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op;
- bepaalt dat deze schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van
deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden
schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd
maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd
dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. D.G.M. van den Hoogen, D. de Knijff, M.G. van den Boogerd en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024.