ECLI:NL:TADRSGR:2024:52 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-519/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:52 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-03-2024 |
Datum publicatie: | 11-03-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-519/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet gegrond. De voorzitter heeft in de voorzittersbeslissing de indruk gewekt dat relevant is dat de vragen door verweerster zijn beantwoord op een moment dat klaagsters geen cliënte meer was, terwijl de geheimhoudingsplicht ook geldt ten aanzien van oud-cliënten. Klacht alsnog ongegrond. Het is de raad niet gebleken dat de door verweerster gegeven antwoorden strijdig zouden zijn met de jegens klaagster door verweerster in acht te nemen geheimhoudingsplicht. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 maart 2024 in de zaak 23-519/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 13 september 2023 op de klacht van:
klaagster
gemachtigde: [dhr. B]
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 maart 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 25 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K057 2023 van de
deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 13 september 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van
de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze
beslissing is diezelfde dag verzonden aan partijen.
1.4 Op 13 oktober 2023 heeft de gemachtigde van klaagster verzet ingesteld tegen
de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 29 januari 2024. Daarbij
was verweerster aanwezig. De gemachtigde van klaagster heeft via een videoverbinding
aan de zitting deelgenomen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich
met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.
Daartoe is onder meer het volgende aangevoerd:
2.2 De voorzitter is in 4.1 van de beslissing uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting
omtrent de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht van art. 11a Advocatenwet, nu de
voorzitter kennelijk relevant heeft geacht dat verweerster de betreffende vragen heeft
beantwoord op een moment dat klaagster geen cliënte meer van verweerster was. Dat
verweerster antwoord heeft gegeven op feitelijke vragen en haar persoonlijke mening
heeft gegeven, maakt niet dat de geheimhoudingsplicht niet is geschonden. De advocaat
is ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als
zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. Klaagster meent dat de beslissing
van de voorzitter op dit punt onvoldoende inzichtelijk is gemotiveerd.
2.3 Overweging 4.2 van de bestreden beslissing berust op een onjuiste uitleg van
de verplichting van een advocaat om correspondentie die betrekking heeft op de zaak
van zijn cliënt aan laatstgenoemde door te zenden. Die verplichting eindigt niet (zonder
meer) als de rechtsbijstand is beëindigd. Het is evident dat het voor klaagster relevant
was om kennis te nemen van de e-mail van 27 februari 2023.
2.4 Ten aanzien van de door verweerster beantwoorde vragen stelt klaagster dat
de antwoorden steeds onder de geheimhoudingsplicht vallen. Zij heeft daartoe aangevoerd:
- Ten aanzien van de eerste vraag: het gaat een derde niet aan of en wanneer een
cliënt aan zijn advocaat heeft gevraagd zijn dossier over te dragen aan een andere
advocaat en hoe de advocaat met die vraag is omgegaan. Evenmin gaat het een derde
aan of er een voorstel voor overleg is gedaan en of dat overleg al dan niet heeft
plaatsgevonden.
- Ten aanzien van de tweede vraag: het antwoord ziet onmiskenbaar op wat tussen
cliënt en advocaat onderling (al dan niet) is besproken. In het antwoord ligt besloten
dat verweerster geen objectiveerbare feiten in haar dossier heeft aangetroffen die
de persoonlijke opvatting van klaagster ondersteunen. Daarmee geeft zij impliciet
inzage, hoe beperkt ook, in haar dossier van de zaak.
- Ten aanzien van de derde vraag: het antwoord zegt iets over de juridische analyse
van verweerster omtrent de zaak en die analyse valt onmiskenbaar onder de geheimhoudingsplicht.
- Ten aanzien van de vierde vraag: dit betreft de samenwerking met een advocaat
wederpartij zoals verweerster die in de zaak van klaagster heeft ervaren. Dat gaat
een derde niets aan.
2.5 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het
klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten:
3.2 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Op 9
januari 2023 heeft verweerster namens klaagster een conclusie van antwoord ingediend
bij de rechtbank. De conclusie van antwoord maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
3.3 Op enig moment heeft verweerster zich onttrokken van de zaak.
3.4 Verweerster is nadien op 27 februari 2023 benaderd door de advocaat van de
ex-partner van klaagster, met het verzoek enkele vragen te beantwoorden in verband
met tegen deze advocaat ingediende klachten:
“Omdat het maar dóór blijft gaan in deze zaak, wil ik toch graag een beroep doen op
uw hulp – uiteraard met inachtneming van de beperkingen die u heeft naar uw oud-cliënte.
Mijn vragen zijn als volgt:
Heeft [de nieuwe advocaat van klaagster] contact met u gezocht over deze zaak?
Zo ja, heeft u bevestigd dat mijn cliënt zich schuldig zou hebben gemaakt aan ‘agressief
en destructief gedrag’?
Beschouwt u de door mij aangespannen procedure ‘kort geding omgang’ onnodig, gelet
op het standpunt van de vrouw in dezen?
Kunt u mij aangeven, in algemene bewoordingen, hoe onze samenwerking verliep in deze
zaak?”
3.5 Verweerster heeft diezelfde dag de vragen beantwoord:
“In antwoord op onderstaande mail kan ik u melden:
Ad 1. Omdat mijn voormalig cliënte [klaagster] mij vroeg haar dossier over te dragen
aan “[de nieuwe advocaat van klaagster]” heb ik uitgezocht wie dit was en hem per
mail gevraagd mij te bevestigen dat hij inderdaad de belangen van [klaagster] behartigt.
Hij heeft dat per mail bevestigd en overleg voorgesteld maar dat heeft nog niet plaats
gevonden.
Ad 2. Ik heb nooit bevestigd dat uw cliënt zich schuldig zou hebben gemaakt aan “agressief
of destructief gedrag”. Dat zal mogelijk de persoonlijke mening van [klaagster] zijn
die zij wil uitdragen maar ik kan dat uiteraard niet zelf bevestigen.
Ad 3. In de korte periode waarin ik [klaagster] bijstond heb ik het door u aangespannen
kort geding omgang niet als onnodig beschouwd. Wel heb ik kenbaar gemaakt deze problematiek
liever in mediation te willen oplossen en daarin zijn u en uw cliënt direct mee gegaan.
Ad 4. Ik heb onze samenwerking als verrassend positief ervaren.”
3.6 De nieuwe advocaat van klaagster heeft verweerster verzocht haar antwoorden
in te trekken. Verweerster heeft dit verzoek geweigerd.
3.7 Het dossier bevat verder een (ongedateerde) e-mail van de mediator aan onder
meer verweerster, waarbij de mediator haar reactie op een bericht van de partner van
klaagster doorstuurt.
3.8 De nieuwe advocaat van klaagster heeft in een e-mail van 9 maart 2023 aan verweerster
onder meer geschreven:
“Ik zie dat de mediator een mail van de partner van cliënte aan u doorzend. Maar er
blijkt dat u die mail nooit aan cliënte heeft doorgezonden. Waarom niet?”
3.9 Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Als u doelt op een mail van confrère [B] als partner van/namens [klaagster] aan de
mediator kan ik melden dat ik ervan uit ben gegaan dat deze mail met haar medeweten
en instemming was gestuurd. Was dat een verkeerde veronderstelling en heeft confrère
[B] deze mail zonder medeweten/akkoord van [klaagster] verstuurd?”
3.10 Na reactie van de nieuwe advocaat van klaagster heeft verweerster diezelfde
dag in een e-mail aan de nieuwe advocaat nog geschreven:
“Wat betreft de mail van de mediator hebt u strikt formeel gelijk. Ik heb de mail
gezien als informatie over de ontvangst van de mail van confrère [B] en ben er vanuit
gegaan dat de mail van confrère [B] bij [klaagster] bekend was. Ik heb nagelaten haar
te melden dat ik deze mail van confrère [B] van de mediator heb ontvangen. Ik weet
niet wat het belang van [klaagster] was om dit te weten maar regel is dat alles aan
cliënten wordt doorgestuurd. Mijn excuses hiervoor.”
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende:
a) verweerster heeft zonder medeweten en instemming van klaagster de vragen van
27 februari 2023 beantwoord. Daardoor heeft verweerster haar geheimhoudingsplicht
geschonden. Ook de gegeven antwoorden vallen onder haar geheimhoudingsplicht, omdat
deze zien op de inhoud van de procedure. Verweerster heeft klaagster hierdoor opzettelijk
in diskrediet gebracht;
b) verweerster heeft een e-mail van de mediator niet aan klaagster doorgestuurd
en wil niet aangeven of zij die e-mail inhoudelijk heeft aangepast of dat een ander
dit heeft gedaan.
5 BEOORDELING
Verzet gegrond
5.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
5.2 De raad constateert dat in overweging 4.1 en 4.2 van de voorzittersbeslissing
de indruk wordt gewekt dat relevant is dat de vragen door verweerster zijn beantwoord
op een moment dat klaagster geen cliënte meer was. De geheimhoudingsplicht geldt echter
ook ten aanzien van oud-cliënten. De raad is van oordeel dat hierdoor twijfel bestaat
over de door de voorzitter gehanteerde toetsingsnorm. Het verzet is daarom gegrond
en de raad zal de klacht daarom opnieuw inhoudelijk beoordelen.
Beoordeling klachtonderdeel a)
5.3 De advocaat is op grond van de wet (artikel 11a van de Advocatenwet) verplicht
tot geheimhouding: hij dient te zwijgen over bijzonderheden van de door hem behandelde
zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. Dit is
ook neergelegd in regel 3 van de Gedragsregels. De plicht tot geheimhouding behoort
tot de kernwaarden van de advocatuur.
5.4 Het uitgangspunt is de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat
en cliënt, aldus de toelichting op die gedragsregel. In dergelijke situaties is het
bepalend of het in dit geval gaat om informatie die hem is ‘toevertrouwd in zijn hoedanigheid
van advocaat’.
5.5 Dit verwijt ziet op de door verweerster gegeven (en niet aan klaagster doorgestuurde)
antwoorden op vragen van de advocaat van de wederpartij in het kader van een (door
klaagster) tegen deze advocaat ingediende tuchtklacht. De raad acht relevant dat het
hier niet gaat om vragen van een willekeurige derde, maar om die van de advocaat van
de wederpartij, die op de hoogte is van het dossier en die aan verweerster vragen
voorlegt om zich tegen een tuchtklacht te kunnen verweren. De door verweerster verstrekte
antwoorden kunnen hiervan niet los worden gezien. Advocaten dienen in het algemeen
immers te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen
(regel 24 Gedragsregels). Tegen deze achtergrond zal de raad per gegeven antwoord
beoordelen of sprake is van strijd met de geheimhoudingsplicht.
5.6 In het antwoord op de eerste vraag ziet de raad niet dat verweerster informatie
verstrekt die onder haar geheimhouding valt. Binnen het kader van gedragsregel 24
is het niet ongepast, en zelfs gewenst, dat een advocaat die zich aan de zaak heeft
onttrokken aan de advocaat van de wederpartij laat weten door welke advocaat hij of
zij in de zaak is opgevolgd.
5.7 In het antwoord op de tweede vraag ziet de raad evenmin dat verweerster informatie
verstrekt die onder haar geheimhouding valt. In het eerste deel van haar antwoord
stelt verweerster slechts iets niet te hebben gezegd; dat betreft dus reeds daarom
geen (geheim te houden) informatie over de zaak. Het tweede deel van het antwoord
betreft alleen een door verweerster geopperde mogelijkheid en dat kan dus evenmin
worden gekwalificeerd als informatie over de zaak of over de persoon van de cliënt
die valt onder de geheimhoudingsplicht.
5.8 Het antwoord op de derde vraag betreft deels een persoonlijke opvatting van
verweerster en deels informatie die al bij partijen bekend was. Verweerster vermeldt
slechts een bij de (advocaat van de) wederpartij waargenomen bereidwilligheid, waarvan
niet valt in te zien waarom dat zou vallen onder de jegens haar eigen cliënte in acht
te nemen geheimhouding.
5.9 Het antwoord op de vierde vraag betreft alleen de persoonlijke ervaring met
betrekking tot de confraternele samenwerking en valt daarom niet onder de geheimhouding.
5.10 Het is de raad dan ook niet gebleken dat de gegeven antwoorden naar hun inhoud
strijdig zouden zijn met de jegens klaagster door verweerster in acht te nemen geheimhoudingsplicht.
Ook de omstandigheid dat verweerster tot beantwoording is overgegaan zonder medeweten
en instemming van klaagster is in dit geval niet tuchtrechtelijk laakbaar te noemen.
De vragen kwamen immers voort uit een tuchtklacht die was ingediend tegen de advocaat
van de wederpartij en verweerster diende daarop vanuit confraterneel oogpunt te reageren.
Dat de zaak zelf, de persoon van klaagster of de aard en omvang van haar belangen
daarbij in gedrang zijn gekomen blijkt niet. Ook van het opzettelijk in diskrediet
brengen van klaagster is de raad niet gebleken. De klacht is daarom ongegrond.
Beoordeling klachtonderdeel b)
5.11 Dit klachtonderdeel is noch in de klachtbrief van 14 maart 2023, noch in latere
stukken nader onderbouwd. Ook in het verzetschrift is (de gemachtigde van) klaagster
niet opgekomen tegen hetgeen over dit klachtonderdeel onder 4.3 van de voorzittersbeslissing
is overwogen. In haar repliek vermeldt klaagster: “Hetgeen over de mediator wordt
aangegeven is onjuist, maar daar gaat de klacht niet over dus daar schrijf ik verder
niets over.“ Ten slotte heeft de rechtskundig adviseur/gemachtigde van klaagster,
desgevraagd, ter zitting bevestigd dat de klacht uitsluitend ziet op de schending
van de geheimhoudingsplicht. De raad gaat er dan ook van uit dat klaagster dit klachtonderdeel
niet langer handhaaft.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. M.A.M. Wagemakers en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2024.