ECLI:NL:TADRSGR:2024:47 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-125/DH/RO/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:47 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-03-2024 |
Datum publicatie: | 06-03-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-125/DH/RO/D |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken |
Beslissingen: | 60b |
Inhoudsindicatie: | Verzoek art. 60b toegewezen: schorsing en benoeming waarnemer. Verweerder heeft door medische omstandigheden sinds januari 2024 niet of nauwelijks werkzaamheden verricht en is op dit moment niet in staat zijn praktijk te voeren en zittingen bij te wonen, ook niet die van de raad. Van bezwaren van verweerder tegen de verzochte schorsing en waarneming is de raad bovendien niet gebleken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 maart 2024 in de zaak 24-125/DH/RO/D naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60b van de Advocatenwet van:
mr. P. Hanenberg
in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Rotterdam
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 februari 2024 heeft de deken een verzoek als bedoeld in artikel 60b van
de Advocatenwet ten aanzien van verweerder ingediend.
1.2 Het verzoek is behandeld ter zitting met gesloten deuren van de raad van 26
februari 2024. Daarbij was de deken aanwezig. Verweerder is – met bericht van verhindering
– niet verschenen.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken (met
kenmerk R 2024/19) en de daarbij gevoegde 4 bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het verzoek gaat de raad, gelet op het dossier en de
op de zitting gegeven toelichting, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder is op 31 augustus 1977 beëdigd als advocaat.
2.3 Verweerder voert zelfstandig kantoor onder de naam [naam verweerder] Advocatuur.
Bij het kantoor zijn geen andere advocaten in dienst en – voor zover bekend – ook
geen ander personeel. Verweerder huurt zijn kantoorruimte van [X] Advocaten; met dit
kantoor bestaat geen verdere samenwerking. Verweerder heeft in zijn laatste kantooropgave
CCV (van 2023) aangegeven dat mr. C van [X] Advocaten zijn waarnemer was.
2.4 Op 1 februari 2024 heeft mr. E van [X] advocaten in een e-mail aan verzoeker
geschreven:
“Graag willen wij met u in overleg treden over het volgende. [Verweerder] huurt een
kamer in ons pand waarmee hij onder eigen naam een eigen praktijk voert. Begin december
is [verweerder] op een geplande vakantie gegaan en tijdens zijn vlucht terug heeft
zich een calamiteit voorgedaan die tot een ziekenhuisopname heeft geleid. Daarna hebben
zich verschillende medische en psychologische calamiteiten voorgedaan wat tot op heden
heeft geresulteerd in twee extra ziekenhuisopnames. Inmiddels is hij dus twee maanden
afwezig en geeft hij zelf aan dat hij minimaal nog 4 tot 6 weken afwezig zal zijn.
Tijdens zijn vakantie hebben wij zoals afgesproken zijn post geopend en aan hem doorgestuurd.
Door zijn ziekenhuisopnames na terugkomst van vakantie liep al snel een en ander spaak.
Cliënten vragen waar hij is. Gemaakte afspraken kunnen geen doorgang vinden zonder
dat deze cliënten daarvan op de hoogte gesteld zijn. In zijn post vinden wij eerste
en tweede aanmaningen, blijkt dat proceshandelingen gedaan moeten worden in rechtsgebieden
waar wij niet in thuis zijn en blijken op korte termijn zittingen te zijn in rechtsgebieden
waar wij niet in thuis zijn.
Los van de duidelijke problemen met zijn praktijk en de mogelijke reflectie hiervan
op de advocatuur, zitten wij als kantoor ook met het probleem dat zijn cliënten niet
altijd door hebben dat [verweerder] geen onderdeel is van [X] Advocaten, hetgeen de
nodige frustraties met zich meebrengt.
De communicatie met [verweerder] verloopt moeizaam omdat dit alleen via Whatsapp lukt.
[Verweerder] heeft ons gevraagd om contact op te nemen met [mr. A] voor het waarnemen
van zijn vreemdelingenzaken. Voor zijn overige zaken heeft hij geen vervanger aangewezen.
Wij hebben nog geen contact gehad met [mr. A] maar wij voorzien nu al praktische problemen:
[verweerder] heeft geen digitale administratie en ook geen geordende fysieke administratie.
Het is voor ons niet inzichtelijk wie zijn cliënten zijn, welke dossiers actief zijn,
waar deze dossier zich dan zouden bevinden en wat de stand van zaken is in elk dossier.
Gelet op het bovenstaande zullen wij contact opnemen met [mr. A], maar vernemen wij
graag van u wat de mogelijkheden vanuit de Orde zijn om de praktijk van [verweerder]
draaiende te houden.”
2.5 Op 6 februari 2024 heeft mr. E in een e-mail aan verzoeker geschreven:
“Ondanks mijn eerdere email d.d. 1 februari jl. en het telefonisch onderhoud van vanmiddag
mocht ik tot op nog geen reactie van u ontvangen. Als bijlage treft u aan de post
van [verweerder].
Wij zouden met de beste bedoelingen geen zaken binnen onze expertise kunnen waarnemen
aangezien wij niks kunnen vinden en geen communicatie mogelijk is. Naar onze mening
hebben wij nu alles gedaan wat redelijkerwijs van ons verwacht mag worden. Ik ga er
vanuit dat u de kwestie alsnog zo spoedig zult oppakken om verdere problemen te voorkomen.
Voor de goede (orde (griffier)) is het voor ons onbekend of [verweerder] überhaupt
nog terugkomt en zo ja wanneer hij dan terugkomt.”
Bij de e-mail zijn verschillende aan verweerder gerichte poststukken gevoegd, waaronder:
- een nota en (eerste/tweede) aanmaningen voor betaling van griffierecht;
- een verzoek van een gerechtshof om aanvullende stukken bij een beroepschrift,
- een beschikking van de rechtbank waarin verweerders cliënt niet-ontvankelijk
is verklaard in het verzoek, omdat het verzuim niet is hersteld;
- oproepen voor zittingen bij de rechtbank;
- een brief van de IND over een toegekende machtiging tot voorlopig verblijf.
2.6 De deken heeft op 7 februari 2024 in een e-mail aan mr. E onder meer geschreven:
“Uiteraard is de situatie rond [verweerder] zorgwekkend en verdient deze aandacht.
Uit de kantooropgave van [verweerder] zelf is het mij bekend dat uw kantoorgenote
[mr. C] volgens [verweerder] zelf als zijn waarnemer wordt gezien. Hij heeft dit op
26 augustus 2023 in de kantooropgave CCV vermeld en aldus aan mij kenbaar gemaakt.
De reden van dergelijke opgaven is dat ik weet dat in waarneming voorzien is.
Ik begrijp dat de problemen in de afgelopen maanden groter en fundamenteler zijn geworden
en dat van tijdelijke waarneming waarschijnlijk geen sprake meer is. Het is echter
ook de taak van de formele waarnemer om te voorzien in oplossingen als er calamiteiten
optreden. Het kan zijn dat zaken definitief overgenomen moeten worden door de waarnemer
of dat de waarnemer moet zorgen voor het elders onderbrengen van de zaken. Waar nodig
kunnen de kosten van de waarneming verhaald worden op [verweerder].
Als u, dan wel [mr. C], aanloopt tegen concrete dilemma’s over het nemen van bepaalde
stappen dan kan ik daarbij behulpzaam zijn. Als zeker is dat [verweerder] niet meer
zal terugkeren op kantoor, dan wel dat zijn terugkeer zeer onzeker is, zou ik een
schorsing kunnen vragen bij de Raad van Discipline op grond van art. 60b Advocatenwet.
Als het [mr. C] zou helpen, kan ik een formele benoeming vragen van haar tot zaakwaarnemer
- niet in de zin dat zij of het kantoor alle zaken van [verweerder] zelf moet overnemen,
maar wel dat gezorgd wordt voor een deugdelijke overdracht. Mogelijk kan [mr. A] helpen
in het kader van het vreemdelingenrecht.
In het geval er zaken overblijven waar geen andere advocaat voor te vinden is, zou
ik kunnen meedenken over een overdracht aan derden. Het is dus niet zo dat de orde
in dit soort situaties een oplossing kan bieden in de vorm van een rescue team, zoals
u lijkt te suggereren. De verantwoordelijkheid ligt primair bij [verweerder] en als
hij buiten staat is adequaat te handelen, bij de door hem aangewezen waarnemer, voor
zover mij bekend dus [mr. C].”
2.7 Mr. E. heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“In tegenstelling tot hetgeen u in uw email veronderstelt is het niet zo dat [verweerder]
kennelijk al twee maanden niet meer kan werken. [Verweerder] is begin december op
een geplande vakantie gegaan. Hij werd in de tweede week van januari terug verwacht.
Hij had aangegeven zijn praktijk op afstand in de gaten te houden. Hij had ons verzocht
zijn post naar hem te mailen.
Op 4 januari vernamen wij van [verweerder] dat hij op de terugvlucht een paniekaanval
had gekregen en dat hij in het ziekenhuis lag. Evenwel ging [verweerder] er vanuit
dat hij binnen enkele dagen vanuit huis weer aan de slag zou gaan.
Op 8 januari is [verweerder] naar huis gegaan. Echter op 12 januari kregen wij het
bericht dat hij weer was opgenomen. Hij verzocht ons zijn post te blijven verzorgen
want wederom ging hij er vanuit dat hij binnen enkele dagen zijn praktijk weer vanuit
huis kon waarnemen.
Na enige tijd niks meer van hem gehoord te hebben - en hem niet hebben kunnen bereiken
- ontvangen wij op 26 januari het bericht dat hij wederom was opgenomen in het ziekenhuis.
In zijn post ontvingen wij de eerste berichten dat proceshandelingen uitgevoerd moesten
worden in rechtsgebieden waarin wij niet thuis zijn. [Verweerder] vroeg ons of wij
hierover contact wilde opnemen met [mr. A]. Dit hebben wij gedaan, [mr. A] had aangegeven
hierover na te willen denken en sindsdien hebben wij niks meer van hem vernomen.
Het was rond deze tijd (2 februari) dat wij geconfronteerd werden met boze cliënten,
aanmaningen en andere signalen dat [verweerder] - in tegenstelling tot wat hij ons
vertelde - klaarblijkelijk niets in zijn praktijk heeft gedaan. Dit is het moment
geweest dat wij bij u aan de bel trokken.
Aanwijzing [mr. C]
Naar onze mening is deze aanwijzing om drie redenen niet mogelijk;
1. [Mr. C] is met uitzondering van familierecht niet thuis in de rechtsgebieden
die [verweerder] behandelt en waarin op korte termijn proceshandelingen moeten worden
uitgevoerd: vreemdelingenrecht, asielrecht en strafrecht;
2. Dat [verweerder] in zijn CCV [mr. C] heeft aangegeven als waarnemer was ons
als werkgever van [mr. C] niet bekend en daar hadden wij gezien het bovenstaande punt
ook nooit mee akkoord gegaan;
3. In theorie zou [mr. C] weliswaar in staat zijn om zijn familierechtpraktijk
waar te nemen maar zij is zelf vanwege ouderschapsverlof sporadisch op kantoor.
4. Daarnaast heeft [verweerder] geen digitaal systeem, noch een lijst met actieve
dossiers. In de kamer die hij huurt liggen papieren los door elkaar. Dossiermappen
met een naam bevatten geen stukken. En van (veel) dossiers is schijnbaar niets meer
aanwezig dan een post-it.
Het laatste punt is het meest problematisch voor wie dan ook wie zijn praktijk moet
waarnemen. (…)
Toen [verweerder] nog werkzaam was bij [advocatenkantoor] waren er al zorgen over
zijn praktijkvoering. Hierover is toen contact geweest met de Deken. Tijdens een kantoorbezoek
van de Deken hebben zij de kamer van [verweerder] bekeken maar is er verder geen actie
ondernomen. Alle advocaten die werkzaam waren bij [advocatenkantoor] kunnen dit bevestigen.
Wij hebben in de afgelopen jaren hem er steeds op gewezen orde te scheppen in zijn
praktijk. Afgelopen zomer nog is hij naar een andere kamer verhuist waardoor het voor
hem noodzakelijk was om te downsizen. Hij heeft toen 6 rolcontainers losse papieren
afgevoerd. Het restant is nu in een kamer van 2 bij 3 meter gepropt. De enige realistische
wijze om zijn praktijk waar te nemen is dat iemand alle losse blaadjes stuk voor stuk
doorneemt, ordent en scant. Daarvoor hebben wij noch de mankracht noch de tijd.”
2.8 Op 12 februari 2024 heeft de deken, vergezeld van twee leden van de raad van
de orde, [X] advocaten bezocht, waarbij hen toegang is verleend tot de door verweerder
gehuurde kantoorruimte. De deken schrijft daarover in zijn verzoek als volgt:
“Er bleek geen sprake te zijn van een geordende administratie. Dossiers lagen door
elkaar, voor een deel in open stalen dossierkasten, zonder hangmap-systeem. Tussen
dossiers waarin relatief recent gewerkt is, bevonden zich stapels met dossiers waarin
de laatste handelingen jaren geleden zijn verricht. Op het bureau lagen enkele nieuwe
dossiers en vele losse, niet direct aan zaken te relateren stukken. In een dossierkast
bleken zich twee gevulde en op alfabet gesorteerde laden te bevinden. De dossieradministratie
en de correspondentie zijn niet opgenomen in een digitaal systeem. Ook e-mail wordt
niet aan een specifiek dossier gelinkt, maar uitsluitend op datum bewaard.”
Verweerder heeft de advocatenpas van verweerder met de cardreader meegenomen, omdat
de bijbehorende pincode werd aangetroffen.
2.9 Verweerder heeft via ‘mijn rechtspraak’ en de overzichten van de Raad voor
Rechtsbijstand een inventarisatie gemaakt van verweerders lopende zaken. Hieruit ontstond
een beeld van een praktijk van ongeveer 50 zaken op de rechtsgebieden strafrecht,
personen- en familierecht, insolventierecht en vreemdelingenrecht. Sinds het bezoek
aan het kantoor op 12 februari 2024 zijn evenwel enkele beschikkingen en een datumbepaling
voor een zitting ontvangen in zaken die niet op de voorgaande overzichten te vinden
zijn.
2.10 De deken heeft zowel per e-mail, als telefonisch en via Sms geprobeerd contact
te krijgen met verweerder, maar heeft hem niet weten te bereiken. E-mailberichten
zijn geweigerd, de telefoon werd niet beantwoord en op Sms-berichten is geen reactie
ontvangen.
2.11 Na indiening van dit verzoekschrift is er (telefonisch) contact geweest tussen
verweerder en de deken.
3 VERZOEK
3.1 De deken verzoekt de raad om verweerder op grond van artikel 60b van de Advocatenwet
voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk te schorsen. De deken stelt
dat verweerder momenteel niet in staat is de praktijk naar behoren uit te oefenen.
3.2 De deken heeft in zijn verzoek toegelicht dat urgente actie aanvankelijk niet
nodig leek, omdat er van uit werd gegaan dat de afwezigheid van verweerder slechts
een korte (herstel)periode zou bestrijken en mr. C in die periode de waarneming ter
hand kon nemen. Naar aanleiding van de e-mail van mr. E van 7 februari 2024 heeft
de deken besloten polshoogte te nemen. Op 12 februari 2024 heeft de deken het kantoor
bezocht. Zijn bevindingen zijn hiervoor bij de feiten weergegeven. De deken heeft
tijdens het bezoek afspraken gemaakt met [X] Advocaten over onder meer verweerders
post. De deken heeft vervolgens geprobeerd contact te krijgen met verweerder, maar
dit is niet gelukt. Ook [X] Advocaten heeft geen contact met verweerder kunnen krijgen.
De deken heeft geprobeerd een inventarisatie van verweerders lopende zaken te maken,
maar uit verweerders post blijkt dat deze inventarisatie niet compleet is. De deken
concludeert dat verweerders praktijk dus volstrekt niet eenvoudig over te nemen of
voort te zetten is vanuit de huidige locatie. De deken kan ook niet steeds individuele
cliënten gaan verwijzen of [X} Advocaten verplichten om zaken over te nemen, temeer
niet nu [X] Advocaten zegt niet voldoende ingevoerd te zijn in en/of mankracht beschikbaar
te hebben voor de rechtsgebieden waarop verweerder zich in zijn praktijk beweegt.
De deken meent dat verweerder er dan ook blijk van geeft dat hij momenteel de praktijk
niet meer naar behoren kan uitoefenen. Het is verder volstrekt onduidelijk wanneer
hij daar wellicht wel weer toe in staat zal zijn. Een schorsing voor onbepaalde tijd
is daarom aangewezen en die schorsing dient op korte termijn in te gaan.
3.3 De deken heeft daarbij overwogen dat van belang is dat verweerders praktijk
op een deugdelijke wijze zal worden voortgezet en adequaat voor hem wordt waargenomen,
dan wel dat cliënten worden ondergebracht bij andere advocaten. De deken heeft verzocht
mr. [D], advocaat te Rotterdam, aan te stellen als waarnemer, zodat de benodigde maatregelen
genomen kunnen worden. Dit in eerste instantie voor een periode van zes maanden.
3.4 Ter zitting heeft de deken nog toegelicht dat hij telefonisch contact heeft
gehad met verweerder en dat verweerder instemt met het feit dat zaken uit handen worden
gegeven.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen het verzoek tot schorsing noch tegen de voorgestelde
waarneming door mr. [D] verweer gevoerd.
5 BEOORDELING
5.1 Op grond van artikel 60b lid 1 van de Advocatenwet kan de raad op verzoek van
de deken een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk
uit te oefenen, voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk schorsen. De
raad kan tegelijkertijd met het opleggen van een schorsing een voorziening treffen.
5.2 De raad is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven feiten en de door de
deken gegeven toelichting blijkt dat verweerder op dit moment zijn praktijk niet behoorlijk
kan uitoefenen. Verweerder heeft door medische omstandigheden sinds januari 2024 niet
of nauwelijks werkzaamheden verricht en is op dit moment niet in staat zijn praktijk
te voeren en zittingen bij te wonen, ook niet die van de raad. Van bezwaren van verweerder
tegen de verzochte schorsing en waarneming is de raad bovendien niet gebleken. De
raad wijst het verzoek van de deken dan ook toe en schorst verweerder in de uitoefening
van zijn praktijk. De raad heeft een schorsing voor bepaalde tijd overwogen, maar
heeft daarvan afgezien omdat geen enkel zicht bestaat op de termijn die verweerder
nodig heeft om te herstellen. Een schorsing voor onbepaalde tijd biedt verweerder
voorts de mogelijkheid om op een door hem zelf gekozen moment aan te geven wanneer
hij zich weer in staat acht zijn praktijk uit te oefenen en een verzoek tot opheffing
van de schorsing in te dienen.
5.3 Nu verweerder wordt geschorst, moet zijn praktijk worden waargenomen. De raad
zal de gevraagde voorziening dan ook toewijzen, te weten dat mr. [D] wordt aangewezen
als waarnemer van verweerders praktijk gedurende een periode van maximaal zes maanden
zoals verzocht.
BESLISSING
De raad van discipline:
- wijst het verzoek van de deken toe en schorst verweerder ex artikel 60b van de Advocatenwet
met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk;
- bepaalt bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 60b lid 1 van de Advocatenwet
dat mr. [D], advocaat te Rotterdam, wordt aangewezen als waarnemer van de praktijk
van verweerder voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij verweerder (althans/voor
zover nodig de advocaten van [X] Advocaten) verplicht zijn mr. [D] toegang te verschaffen
tot de ruimte waarin de praktijk van verweerder wordt gevoerd, teneinde in het belang
van de cliënten van verweerder al die maatregelen te nemen waartoe verweerder als
advocaat zelf bevoegd zou zijn, en waarbij de dossiers in overleg met de cliënten
van verweerder kunnen worden ondergebracht bij andere advocaten of rechtsbijstandsverleners
en mr. [D] gemachtigde is alle voorzieningen te treffen die hij nodig acht, zo nodig
in overleg met de deken, met het oog op de behartiging van de belangen van de cliënten
van verweerder.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. M.A.M. Wagemakers en F.G.L. van Ardenne, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.