ECLI:NL:TADRSGR:2024:46 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-759/DH/RO/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:46 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-03-2024 |
Datum publicatie: | 16-04-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-759/DH/RO/D |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaar. Verweerster is ook na een eerder opgelegde voorwaardelijke schorsing in gebreke gebleven om de deken tijdig te informeren over de voortgang van het opgelegde coachingstraject. Het mocht, gelet op de uitspraak van het hof van discipline, van verweerster worden verwacht dat zij voortvarend aan de slag zou gaan met het coachingstraject en dat zij in ieder geval tijdig zou voldoen aan de verzoeken van de deken. Ook bij het aanleveren van de financiële kengetallen heeft verweerster niet tijdig gereageerd. Illustrerend is ook de (on)bereikbaarheid van verweerster in deze tuchtprocedure geweest. Laatste kans tot verbetering. Voorwaardelijke schorsing van 26 weken met een kantoororganisatiecoach als bijzondere voorwaarde. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 maart 2024 in de zaak 23-759/DH/RO/D naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Rotterdam
de deken
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 november 2023 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerster.
1.2 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 januari 2024. Daarbij
waren de deken en mr. [naam], stafjurist van het Ordebureau, aanwezig. Verweerster
is niet verschenen. De voorzitter heeft daarom telefonisch contact met verweerster
gezocht, hetgeen uiteindelijk is gelukt. Verweerster vertelde dat zij de oproep voor
de zitting niet had gezien en dat ze daarom niet op de zitting aanwezig was. Verweerster
heeft vervolgens telefonisch deelgenomen aan de zitting.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar en het verweerschrift daarop,
dat verweerster op 17 november 2023 heeft ingediend.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Bij beslissing van de raad van 6 april 2021, ECLI:NL:TADRSGR:2021:84, heeft
de raad beslist op een eerder dekenbezwaar tegen verweerster. Daarin is onder meer
overwogen:
“5.2 Dit dossier getuigt er andermaal van dat verweerster onvoldoende voortvarend
en adequaat optreedt in zaken die zij in behandeling heeft genomen. Verweerster laat
cliënten aan hun lot over en benadeelt cliënten daarmee. Dat blijkt niet alleen uit
dit dossier, maar ook uit eerdere zaken waarin de raad vanwege vergelijkbare verwijten
aan verweerster maatregelen heeft opgelegd. Verweerster heeft ook niet gereageerd
op vragen van de deken en niet voldaan aan formele verplichtingen die rusten op een
advocaat. De eerdere klachten hebben echter niet geleid tot verbetering. Het nalaten
van verweerster raakt aan de kernwaarden kwaliteit, integriteit en deskundigheid.
(…)
5.4 Alles overwegend acht de raad de zware maatregel van schorsing in de uitvoering
van de praktijk voor de duur van zesentwintig weken, waarvan dertien voorwaardelijk,
passend.”
2.3 Het hof van discipline heeft op 25 oktober 2021 beslist op het hoger beroep
dat verweerster tegen deze beslissing heeft ingesteld (ECLI:NL:TAHVD:2021:189). Daarin
heeft het hof onder meer overwogen:
“5.7 Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat zij na het lezen van de beslissing
van de raad tot het inzicht is gekomen dat haar handelwijze niet door de beugel kan
en dat dit voor haar een wijze les is geweest. Verweerster heeft verklaard haar handelwijze
te willen verbeteren en haar praktijk weer op adequate wijze te willen hervatten.
Gezien de ernst van de gedragingen acht het hof de maatregel van schorsing voor de
duur van 26 weken, waarvan 20 weken voorwaardelijk, passend. Daarmee wordt het door
de raad opgelegde onvoorwaardelijke deel van de schorsing teruggebracht van 13 weken
naar 6 weken. Het hof ziet wel aanleiding om aan het voorwaardelijk op te leggen deel
van de schorsing de hierna te melden bijzondere voorwaarde van een coachingstraject
te verbinden. Het hof heeft uit de uitlatingen van verweerster ter zitting van het
hof opgemaakt dat bij haar de bereidheid bestaat een dergelijk traject in te gaan.
Het voorwaardelijke deel ziet het hof als een stevige stok achter de deur om te voorkomen
dat verweerster opnieuw in onprofessioneel handelen vervalt.
5.8 Het hof zal de volgende bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke deel van
de schorsing verbinden:
- verweerster dient binnen vier weken na de datum van deze beslissing een plan van
aanpak met betrekking tot het benodigde verbetertraject van een erkende praktijkcoach
aan de deken ter goedkeuring voor te leggen. Uit dat plan van aanpak moet blijken
dat verweerster een coachingstraject doorloopt en op welke wijze verweerster de deken
over het verloop van de coaching en het eindresultaat op de hoogte zal stellen.”
2.4 Op 25 oktober 2021 heeft de deken aan verweerster verzocht om uiterlijk 22
november 2021 een plan van aanpak aan hem te doen toekomen met betrekking tot het
benodigde verbetertraject van een erkende praktijkcoach.
2.5 Op 19 november 2021 heeft verweerster per e-mail aan de deken bericht dat zij
mr. [H] als coach heeft ingeschakeld.
2.6 Op 5 januari 2022 heeft de deken per e-mail verweerster gevraagd uiterlijk
19 januari 2022 het plan van aanpak aan te leveren.
2.7 Op 17 januari 2022 heeft mr. [H] de deken geïnformeerd over het verloop van
het coachingstraject tot dat moment.
2.8 Op 10 februari 2022 heeft verweerster het plan van aanpak naar de deken gestuurd.
In het plan van aanpak heeft verweerster aangegeven dat zij de deken maandelijks over
de voortgang wil rapporteren, waarop de deken heeft gereageerd dat hij dat voor in
ieder geval een half jaar een goed idee vond.
2.9 De Raad voor Rechtsbijstand heeft nadien een steekproef gehouden op het kantoor
van verweerster. Daaruit is een foutpercentage van 9,9% gekomen over de periode 1
februari 2022 tot 1 augustus 2022. Verweerster en de Raad voor Rechtsbijstand hebben
een gesprek gehad en hebben afspraken gemaakt. De deken heeft verweerster verzocht
daar ook op terug te komen in haar coachingsverslag.
2.10 Op 5 april 2022 heeft verweerster de deken een e-mail gestuurd, waarin zij
is ingegaan op het gesprek met de coach op 29 maart 2022.
2.11 Op 25 mei 2022 heeft de deken een gesprek met verweerster en de coach gevoerd.
Verweerster heeft tijdens dit gesprek aangegeven het coachingstraject te zullen laten
doorlopen gedurende de proeftijd en daarbij één keer per maand overleg met de coach
te zullen hebben. Ook zijn de gemaakte afspraken met de Raad voor Rechtsbijstand besproken.
2.12 Op 24 juni 2022 heeft verweerster een plan van aanpak naar de deken gestuurd.
De deken heeft verweerster daarop verzocht uiterlijk 8 oktober 2022 met een follow
up te komen.
2.13 Op 8 november 2022 heeft de deken een herinnering gestuurd, omdat verweerster
niet tijdig had gereageerd. Verweerster heeft op 30 november 2022 een aanvulling op
het plan van aanpak naar de deken gestuurd.
2.14 De deken heeft verweerster daarop verzocht hem uiterlijk 3 maart 2023 nader
te berichten.
2.15 Op 23 maart 2023 heeft verweerster een update naar de deken gestuurd.
2.16 Op 27 maart 2023 heeft de deken een last onder dwangsom opgelegd aan verweerster,
omdat zij haar financiële kengetallen over 2021 niet tijdig heeft aangeleverd.
2.17 Op 5 april 2023 heeft de deken aan verweerster gevraagd om binnen twee maanden
weer met een follow up te komen. Ook heeft de deken verweerster erop gewezen dat het
hem zorgen baarde dat zij haar financiële kengetallen over 2021 nog niet had ingediend,
waarvoor de deken een besluit tot last onder dwangsom aan verweerster heeft doen uitgaan.
De deken heeft verweerster verzocht uiterlijk 17 april 2023 alsnog de kengetallen
aan te leveren.
2.18 Op 17 april 2023 heeft verweerster de financiële kengetallen over 2021 aangeleverd.
Er is geen dwangsom verbeurd.
2.19 Op 17 mei 2023 is tegen verweerster een klacht bij de deken ingediend onder
kenmerk A 2023/069, omdat verweerster een cliënte onvoldoende op de hoogte zou hebben
gehouden van de lopende procedures.
2.20 Op 7 juni 2023 heeft de deken een rappel gestuurd omdat verweerster niet tijdig
een update had gestuurd. Op 28 juni 2023 en 13 juli 2023 heeft de deken verweerster
opnieuw gerappelleerd.
2.21 Op 1 augustus 2023 heeft de deken verweerster medegedeeld een dekenbezwaar
in te gaan dienen als zij niet uiterlijk 8 augustus 2023 zou reageren.
2.22 Op 1 september 2023 heeft verweerster de update met betrekking tot haar coachingstraject
gestuurd. Ook heeft zij gevraagd om telefonisch met de deken te overleggen. De stafjurist
heeft verweerster daarop niet kunnen bereiken.
2.23 Op 4 september 2023 heeft de stafjurist aan verweerster gevraagd wanneer zij
bereikbaar zou zijn. Daarop heeft verweerster niet gereageerd.
2.24 Op 15 september 2023 heeft de deken zijn visie gegeven op de klacht van 17
mei 2023. De deken heeft in zijn dekenvisie aangegeven dat verweerster tekort is geschoten
in haar informatieplicht richting de cliënte.
2.25 Op 3 november 2023 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De deken verwijt verweerster
dat zij onvoldoende verbetering laat zien en dat zij slecht of niet bereikbaar is
voor de deken, cliënten en ketenpartners.
3.2 De deken heeft toegelicht dat hij bewust heeft gewacht tot de in 2.3 genoemde
proeftijd was verlopen, ook al heeft verweerster zich volgens de deken onvoldoende
gehouden aan de opgelegde bijzondere voorwaarden. De deken heeft in dat verband toegelicht
dat hij beoogt dat de raad een nieuwe weging van alle relevante feiten en omstandigheden
kan maken.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Zij heeft toegelicht dat
zij in de periode van juni tot en met augustus 2023 weer een terugval heeft gehad,
omdat er een klacht tegen haar is ingediend. Die klacht heeft zij op 22 juni 2023
met haar coach besproken. Er ontstond bij verweerster weer paniek en stress na het
ontvangen van e-mails vanuit het Ordebureau, omdat zij vreesde voor de schorsing.
Verweerster was bang alles kwijt te raken.
4.2 Over het telefoongesprek met de deken waarom zij op 1 september 2023 heeft
gevraagd, heeft verweerster toegelicht dat dit bedoeld was om eventuele vragen van
de deken te kunnen beantwoorden. Omdat de stafjurist liet weten dat er een afspraak
kon worden ingepland om eventuele vragen van de zijde van verweerster te bespreken,
terwijl verweerster zelf geen vragen had, heeft zij de stafjurist niet verder willen
storen.
4.3 Over de frequentie van de coachingsverslagen, heeft verweerster gesteld dat
het niet de afspraak was dat zij maandelijks een verslag zou sturen. Na ontvangst
van een verslag, kreeg zij van de deken te horen wanneer het volgende verslag moest
worden gestuurd.
4.4 Wat betreft de steekproef van de Raad voor Rechtsbijstand, heeft verweerster
toegelicht dat het foutpercentage van 9,9% nog niet definitief is, omdat er nog enkele
bezwaren lopen tegen de intrekking van de vergoeding. Ook heeft zij benadrukt dat
in twee daaraan voorafgaande periodes een foutpercentage van 0% is vastgesteld.
4.5 Verweerster heeft bevestigd dat er een klacht tegen haar is ingediend en dat
deze door de raad in februari 2024 ter zitting wordt behandeld.
5. BEOORDELING
5.1 Het is de raad gebleken dat verweerster nog steeds een grote moeite heeft om
tijdig te reageren op verzoeken vanuit de deken. Hoewel zij kennelijk actief aan de
slag is gegaan met de coaching en ter zitting ook heeft toegelicht dat zij zelf al
een grote verandering ziet ten opzichte van twee jaar geleden, ziet de raad – net
als de deken – dat verweersters communicatie nog (altijd) onvoldoende is.
5.2 Uit bovenvermeld feitenverloop volgt een beeld dat verweerster, ook nadat aan
haar door het hof een voorwaardelijke schorsing is opgelegd, meermalen in gebreke
is gebleven om de deken tijdig te informeren over de voortgang van het opgelegde coachingstraject.
Los van de betwisting door verweerster dat zij niet elke maand zou rapporteren aan
de deken, maar dat zij dit deed aan de hand van de door de deken genoemde termijnen,
stelt de raad vast dat verweerster ook die termijnen consequent niet heeft gehaald.
Uit de hierboven genoemde overwegingen 2.6 en 2.8 blijkt dat verweerster een plan
van aanpak weken te laat heeft aangeleverd. Uit overwegingen 2.12 en 2.13 blijkt dat
verweerster de follow up anderhalve maand te laat heeft aangeleverd. Uit overwegingen
2.14 en 2.15 blijkt dat verweerster een update weken te laat heeft aangeleverd. Uit
overwegingen 2.17, 2.20, 2.21 en 2.22 blijkt dat verweerster een follow up/update,
ondanks een verzoek in april 2023, drie rappels in juni en juli 2023 en de aankondiging
van dekenbezwaar in augustus 2023 maanden te laat heeft aangeleverd. Het mocht, gelet
op de uitspraak van het hof van discipline, van verweerster worden verwacht dat zij
voortvarend aan de slag zou gaan met het coachingstraject en dat zij in ieder geval
tijdig zou voldoen aan de verzoeken van de deken. Dat heeft verweerster dus niet gedaan.
Ook uit het telefoongesprek waar zij op 1 september 2023 om had gevraagd, blijkt dat
de communicatie met en de bereikbaarheid van verweerster te wensen over laat.
5.3 Ook bij het aanleveren van de financiële kengetallen heeft verweerster niet
tijdig gereageerd, zodat het heeft moeten aankomen op een last onder dwangsom die
zij uiteindelijk net niet heeft verbeurd. Pas medio april 2023 heeft verweerster de
financiële kengetallen over 2021 aangeleverd.
5.4 Voor zover het dekenbezwaar is gebaseerd op het foutpercentage van 9,9% blijkend
uit de steekproef door de Raad voor Rechtsbijstand, kan daaruit niet worden afgeleid
dat verweerster onvoldoende of niet bereikbaar is (geweest) voor de Raad voor Rechtsbijstand.
Er zijn afspraken gemaakt tussen de Raad voor Rechtsbijstand en de deken heeft niet
gesteld dat die afspraken niet zijn nagekomen.
5.5 Voor zover het dekenbezwaar is gebaseerd op een klacht van een cliënte tegen
verweerster, die betrekking heeft op het onvoldoende informeren over het verloop van
de procedure, zal de raad een oordeel in het midden laten, omdat die klachtzaak niet
in het dekenbezwaar voorligt, die klachtzaak ter zitting op 12 februari 2024 is behandeld
en de raad niet beschikt over het (gehele) dossier van die klachtzaak.
5.6 Gelet op wat hiervoor is overwogen in overwegingen 5.1 tot en met 5.3, zal
de raad het dekenbezwaar gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Uit het dekenbezwaar volgt dat verweerster in een periode van twee jaar waarin
aan haar een voorwaardelijke schorsing is opgelegd nog steeds niet in staat is om
voortvarend te communiceren.
6.2 Uit het tuchtrechtelijk verleden van verweerster blijkt dat sinds 2020 diverse
maatregelen aan haar zijn opgelegd vanwege vergelijkbare verwijten, die zien op haar
communicatie en bereikbaarheid. Zelfs een schorsing van 26 weken, met een voorwaardelijke
schorsing voor de duur van 20 weken en een coachingstraject, heeft niet tot evidente
verbeteringen geleid. De raad blijft daarom bezorgd over haar communicatie en bereikbaarheid.
6.3 Illustrerend is ook de (on)bereikbaarheid van verweerster in deze tuchtprocedure
geweest. Hoewel deze omstandigheid niet aan het dekenbezwaar ten grondslag is gelegd,
geeft dat wel een zorgwekkende beeld van de kantoororganisatie van verweerster. Verweerster
heeft gezegd dat zij de oproeping voor de zitting niet heeft gezien, terwijl deze
is gestuurd naar het e mailadres waarmee zij haar verweerschrift heeft ingediend en
dat zij heeft opgegeven. Verweerster is daardoor niet fysiek aanwezig geweest op de
zitting van de raad. De voorzitter heeft desondanks geprobeerd telefonisch contact
met verweerster te krijgen. Haar mobiele telefoonnummer werd niet opgenomen. Daarna
heeft de voorzitter van een telefoniste en een kantoorgenoot van verweerster twee
verschillende lezingen te horen gekregen over waar verweerster op dat moment was,
namelijk op een zitting in Rotterdam, dan wel op het schoolplein van de kinderen.
Ook dit baart de raad grote zorgen. De raad heeft zich daarom afgevraagd hoe het –
ook nu nog na een verbetertraject – gesteld is met de dienstverlening aan rechtzoekenden
en of het nog verantwoord is dat verweerster geschikt is om het beroep van advocaat
uit te (blijven) oefenen.
6.4 De raad staat echter ook voor de vraag wat nodig is om de (toekomstige) cliënten
van verweerster en het vertrouwen dat de samenleving in de advocatuur moet kunnen
hebben te beschermen. De deken heeft ter zitting verklaard niet uit te zijn op een
schrapping van het tableau. Hij heeft gezien dat verweerster haar best heeft gedaan
om te werken aan zichzelf en dat het nu met name tekort schiet op het gebied van de
kantoororganisatie. Ook heeft hij toegelicht dat maatregelen van de raad op verweerster
verlammend werken, zoals zij dat zelf ook heeft toegelicht. De deken heeft daarom
voorgesteld om opnieuw een coach aan te wijzen, die zich dit keer richt op de kantoororganisatie
en het timemanagement van verweerster.
6.5 De raad zal de deken volgen in zijn voorstel om een kantoororganisatiecoach
aan te laten wijzen. Dat betekent dat de raad zal volstaan met het opnieuw opleggen
van de maatregel van voorwaardelijke schorsing waaraan een bijzondere voorwaarde is
verbonden. Verweerster moet zich er wel goed bewust van zijn dat de situatie ernstig
is en dat zij proactief aan de slag zal moeten gaan met deze, wat de raad betreft:
laatste, verbetermogelijkheid. Dat geldt dus ook voor het tijdig beantwoorden van
en voldoen aan verzoeken van de deken.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van 26 weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad
van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster een of meer
van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden
proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde
gedraging;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerster binnen vier weken na het onherroepelijk
worden van deze beslissing een plan van aanpak met betrekking tot het benodigde verbetertraject
van een door de deken goedgekeurde kantoororganisatiecoach ter goedkeuring voorlegt
aan de deken. Uit dat plan van aanpak moet blijken dat verweerster een coachingstraject
doorloopt en op welke periodieke (minimaal maandelijkse) wijze verweerster de deken
over het verloop van de coaching en het eindresultaat op de hoogte zal stellen;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze
beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.2.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G.
Colombijn-Broersma, M.F. Laning en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis
als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.