ECLI:NL:TADRSGR:2024:44 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-657/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:44 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-03-2024 |
Datum publicatie: | 06-03-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-657/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht van advocaat over de advocaat van de wederpartij. Niet in geschil is dat verweerster gedragsregel 21 lid 3 heeft geschonden door zich tot de rechter te wenden nadat uitspraak was bepaald, terwijl de wederpartij daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Dat een medewerker van de rechtbank heeft verteld dat het nog mogelijk is om een reactie in te dienen, betekent niet dat verweerster daarmee een vrijbrief heeft om de gedragsregels te schenden. Daarbij geldt ook dat de regels met betrekking tot de goede procesorde, waar de rechtbank aan toetst, anders zijn dan wat de gedragsregels normeren. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 maart 2024 in de zaak 23-657/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 24 februari 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 27 september 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K043 2023
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 januari 2024. Daarbij
waren klager en verweerster aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijsten genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot
en met 6 (procedureel).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager en verweerster zijn de advocaten in een echtscheidingsprocedure. Klager
staat de man bij en verweerster staat de vrouw bij. Op 30 januari 2023 heeft een zitting
plaatsgevonden en is de datum van de uitspraak bepaald.
2.3 Op 9 februari 2023 heeft verweerster aan klager geschreven:
“Ik begreep van cliënte dat uw cliënt afziet van het traject bij OB.
Dit was toch tijdens de zitting afgesproken?
Dit geeft wederom weer dat uw cliënt de gemaakte afspraken niet nakomt. Zo komen we
natuurlijk niet verder.
Ik wacht uw bericht even af en zal de rechtbank dan tijdig inlichten hierover.”
2.4 Diezelfde dag heeft klager gereageerd:
“Ik heb uw bericht doorgestuurd naar cliënt en aangedrongen op deelname aan [OB].
Ik wijs u voor de goede orde wel op artikel 21 lid 3 van de gedragsregels voor advocaten:
“Nadat de uitspraak is bepaald, is het de advocaat niet geoorloofd zich zonder toestemming
van de wederpartij tot de rechter te wenden.”
Ik geef u geen toestemming om u tot de rechter te wenden.”
2.5 Op 23 februari 2023 heeft verweerster een e-mail naar de rechtbank gestuurd,
met een cc naar klager, inhoudende:
“In opgemelde zaak is tijdens de zitting gesproken over een traject bij OB. Echter,
kort na de zitting heeft de man kenbaar gemaakt zich daar niet aan te willen houden
(bijlage).
De advocaat van de man is hierover ingelicht.
Hoewel het niet gebruikelijk is na de zitting nog te reageren zonder toestemming van
de wederpartij, heeft de vrouw uw rechtbank gesproken en haar is geadviseerd om dat
wel te doen, dus bij deze.
[Klager] heeft zijn toestemming uw rechtbank te benaderen geweigerd. Hij zit in de
cc van deze mail. De vrouw wenst dan alsnog een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming
zoals verzocht ter zitting, nu de man niet openstaat voor ouderschapsbemiddeling.”
2.6 Op 24 februari 2023 heeft klager aan verweerster, met een cc aan de rechtbank,
geschreven:
“De mail is verzonden ruim na de mondelinge behandeling en nadat een datum voor het
vonnis is bepaald.
Het is volgens het procesreglement de rechter die bepaalt welke informatie na de mondelinge
behandeling nog in het geding moet of mag worden gebracht. Het is de raadslieden niet
toegestaan om zich na de mondelinge behandeling nog tot de rechter te wenden om uw
beslissing te beïnvloeden. Ik heb [verweerster] hiervoor ook uitdrukkelijk geen toestemming
verleend. Het is ook in strijd met de gedragsregels voor advocaten (artikel 21 lid
3).
De gang van zaken is in strijd met een goede procesorde. Ik verzoek u de mail van
[verweerster] buiten beschouwing te laten.”
2.7 Op 28 februari 2023 heeft de rechtbank Den Haag een beschikking gewezen. Daarin
wordt onder meer overwogen:
“Na de zitting heeft de rechtbank daarnaast nog ontvangen, van de advocaat van de
vrouw, het e-mailbericht van 23 februari 2023. De advocaat van de man heeft daar bij
e-mail van 24 februari 2023 op gereageerd. Het bericht van 23 februari 2023 zal de
rechtbank wegens strijd met de procesorde buiten beschouwing laten, nu aan partijen
niet de gelegenheid is gegeven nader te reageren.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
in strijd met gedragsregel 21 lid 3 te hebben gehandeld.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Samengevat stelt zij dat
de gedragsregel duidelijk is, maar dat zij heeft gehandeld op het advies van de rechtbank.
Haar cliënte heeft namelijk op 22 februari 2023 op eigen initiatief de rechtbank gebeld,
waarop haar is medegedeeld dat zij haar standpunt nog via haar advocaat kon meedelen.
Daarover heeft zij klager ook ingelicht. Van enig nadeel voor de wederpartij is geen
sprake. Omdat de man heeft geweigerd mee te werken aan de ouderschapsbemiddeling,
is de strijd voortgezet met nieuwe procedures.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Naar vaste jurisprudentie is de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen
een advocaat ingediende klacht niet gebonden aan de Gedragsregels, maar die regels
kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij ter invulling van
deze norm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval
beoordeeld.
5.2 Gedragsregel 21 lid 3 luidt: “Nadat de uitspraak is bepaald, is het de advocaat
niet geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden.”
Beoordeling
5.3 Niet in geschil is dat verweerster gedragsregel 21 lid 3 heeft geschonden.
Verweerster stelt echter dat zij in deze situatie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld, omdat zij dit op advies van de rechtbank heeft gedaan. De raad volgt
verweerster hierin niet. Dat een medewerker van de rechtbank heeft verteld dat het
nog mogelijk is om een reactie in te dienen, betekent niet dat verweerster daarmee
een vrijbrief heeft om de gedragsregels te schenden. Verweerster heeft een eigen verantwoordelijkheid
om te handelen zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt. Daarbij geldt ook dat de
regels met betrekking tot de goede procesorde, waar de rechtbank aan toetst, anders
zijn dan wat de gedragsregels normeren. Dat de wederpartij niet is benadeeld is niet
relevant en volgt de raad overigens ook niet. Verweerster heeft in haar bericht van
23 februari 2023 geprobeerd om alsnog een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming
te laten plaatsvinden, terwijl (de cliënt van) klager de noodzaak van dat onderzoek
in zijn algemeenheid had betwist. Ook al is dat verzoek om het onderzoek uiteindelijk
niet toegewezen, dat laat onverlet dat verweerster indien haar verzoek wél was gehonoreerd
daarmee de uitkomst van de procedure had kunnen beïnvloeden. De door verweerster geschetste
omstandigheden doen daarom ook niet af aan het tuchtrechtelijk verwijtbare karakter
van haar handelen.
5.4 De raad acht derhalve de klacht gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 21 lid 3, ondanks dat
zij nadrukkelijk door klager is gewezen op die regel. Desondanks heeft zij welbewust
de keuze gemaakt om zich alsnog tot de rechter te wenden, zonder dat klager daarvoor
toestemming heeft gegeven. Hoewel verweerster erkent dat zij die gedragsregel heeft
overtreden, acht zij dat handelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, waarvoor zij zich
in wezen achter de rechtbank en haar cliënte verschuilt. Het is de raad niet gebleken
dat het voor verweerster daadwerkelijk inzichtelijk is dat zij niet heeft gehandeld
zoals zij dat had behoren te doen. In haar reacties op de klacht, maar ook blijkens
haar houding ter zitting, lijkt verweerster de ernst van haar handelen niet afdoende
in te zien. Verweerster zegt zich rekenschap te geven van haar fout, maar daar handelt
zij niet naar. Zo is onweersproken gesteld dat klager haar vooraf had laten weten
van deze tuchtrechtelijke procedure te willen afzien als verweerster een simpele e-mail
had gestuurd dat zij ‘het niet zo had mogen doen’. Als verweerster haar fout had erkend,
was het derhalve niet tot een tuchtprocedure gekomen.
6.2 Omdat de klacht gegrond is, zal de raad een maatregel opleggen. De raad acht
de maatregel van een waarschuwing passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel
46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan
hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerster door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster dient het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klager. Klager dient binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster
door te geven.
7.4 Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.1;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.4.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, M.F. Laning en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.