ECLI:NL:TADRSGR:2024:42 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-608/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:42 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-03-2024 |
Datum publicatie: | 06-03-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-608/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtzaak. Verweerster heeft klaagster direct aangeschreven. Verweerster heeft erkend dat zij over het hoofd heeft gezien dat klaagster vanaf het begin al werd bijgestaan door een advocaat. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 maart 2024 in de zaak 23-608/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. T.Y. Tsang
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 december 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 6 september 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K272 2022 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 januari 2024. Klaagster
en haar gemachtigde zijn met bericht niet verschenen. Verweerster was op de zitting
aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijsten genoemde bijlagen 01 tot en met 03 (inhoudelijk) en 1 tot
en met 4 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden e-mail (met
bijlage) van 2 oktober 2023 van verweerster.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en haar ex-man zijn in 2009 in China gehuwd en hebben een zoon.
2.3 Op 25 februari 2020 heeft de gemachtigde van klaagster een e-mail gestuurd
naar verweerster, inhoudende dat zij klaagster bijstaat, dat klaagster haar heeft
verzocht een verzoek tot echtscheiding in te dienen en dat zij van klaagster had vernomen
dat verweerster de man bijstaat. De gemachtigde van klaagster vraagt verweerster of
dat klopt en of de man openstaat voor besprekingen.
2.4 Op 2 april 2020 heeft verweerster gereageerd dat zij inderdaad de man bijstaat.
2.5 Op 3 april 2020 heeft de gemachtigde van klaagster een e-mail naar verweerster
gestuurd, met de vraag of de man openstaat om gezamenlijk tot een ouderschapsplan
en echtscheidingsconvenant te komen.
2.6 Op 3 april 2020 heeft verweerster gereageerd dat de man daarvoor openstaat
en dat zij graag een voorstel van klaagster verneemt. Verweerster heeft daarop een
automatische reactie gekregen, inhoudende dat het kantoor van de gemachtigde van klaagster
vanwege coronamaatregelen is gesloten en telefonisch niet tot slecht bereikbaar is,
dat er geen afspraken mogelijk zijn, dat deze maatregelen vooralsnog gelden tot en
met 6 april 2020 en dat een voicemailbericht kan worden achtergelaten, waarna zal
worden teruggebeld.
2.7 Klaagster is in november 2020 in de basisregistratie personen uitgeschreven
als vertrokken naar het buitenland.
2.8 Verweerster heeft op 16 februari 2021 namens de man een echtscheidingsverzoek
gedaan, met een nevenvoorziening tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van hun
kind bij de man.
2.9 Verweerster heeft op 19 februari 2021 een kopie van het echtscheidingsverzoek
naar het e-mailadres gestuurd dat zij van de man had gekregen als het adres waarop
klaagster bereikbaar zou zijn. Verweerster heeft in datzelfde bericht aan klaagster
gevraagd of zij wordt bijgestaan door een advocaat.
2.10 Op 14 december 2021 en 28 december 2021 heeft verweerster via hetzelfde e-mailadres
gevraagd om te reageren, bijvoorbeeld over de wijze en frequentie van het contact
met hun zoon en de vraag of klaagster bereid was om met de man te overleggen over
een ouderschapsplan. Op 17 januari 2022 heeft verweerster de zittingsoproep naar dat
e-mailadres gestuurd. De oproeping is door de griffier van de rechtbank tevens gepubliceerd
door middel van een advertentie in de Staatscourant.
2.11 Op 11 februari 2022 heeft de behandeling van het verzoekschrift namens de
man plaatsgevonden. Klaagster is daarbij niet verschenen.
2.12 Op 18 februari 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan en, nu de
vrouw geen verweer heeft gevoerd, het verzoek tot echtscheiding en vaststelling van
de hoofdverblijfplaats van hun kind bij de man toegewezen.
2.13 Op 6 oktober 2022 heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerster, in reactie
op het laatste bericht van 3 april 2020, medegedeeld dat klaagster zich opnieuw tot
haar heeft gewend teneinde te komen tot een echtscheiding en om afspraken te maken
over een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan.
2.14 Op 24 oktober 2022 heeft verweerster als volgt gereageerd:
“Ik moet u eerlijk zeggen dat het mij bij het indienen van het verzoekschrift tot
echtscheiding in februari 2021 niet meer voor ogen stond dat u [klaagster] destijds
heeft bijgestaan en dat u haar mogelijk nog bijstond. Uit uw e-mailbericht lees ik
dat mevrouw zich wederom tot u heeft gewend, waarmee u zelf ook aangeeft dat er een
periode is geweest dat u mevrouw niet bijstond.
Hoe dit ook zij, bij het starten van de echtscheidingsprocedure in februari 2021 ben
ik er niet van uit gegaan dat [klaagster] nog door u werd bijgestaan. Ik stel mij
op het standpunt dat ik daarvan ook niet behoefde uit te gaan. Uit mijn dossier blijkt
dat gedurende een periode van ca. een jaar niets meer van u werd vernomen, terwijl
[klaagster] in de tussentijd naar China vertrok zonder een woon-/verblijfsadres achter
te laten bij cliënt en ook in november 2020 is uitgeschreven als vertrokken naar het
buitenland bij de basisregistratie personen.
Aan cliënt heb ik bij aanvang van de echtscheidingsprocedure gevraagd over welke gegevens
hij van [klaagster] beschikte. Hij gaf mij aan dat het e-mailadres dat zij in Nederland
gebruikte in China niet werkte, en dat zij hem in verband daarmee desgevraagd telefonisch
een e-mailadres had doorgegeven waarop zij te bereiken was. Op dat e-mailadres is
[klaagster] door mij aangeschreven, en zij heeft uiteraard een afschrift van het verzoekschrift
ontvangen op dat e-mailadres.
Het verzoekschrift tot echtscheiding heb ik op 19 februari 2021 per e-mail aan uw
cliënte toegezonden (bijlage), evenals op 17 januari 22 de zittingsoproep (bijlage).
De e-mailberichten zijn niet retour ontvangen als “onbestelbaar’. Ik ben er dan ook
van uit gegaan dat uw cliënte op de hoogte was van de procedure en zij geen verweer
voerde. Uw cliënte wenst zelf ook de echtscheiding. Daarbij in overweging dat de hoofdverblijfplaats
van [het kind] bij cliënt een gegeven was gezien het vertrek van uw cliënte naar China.
Graag ga ik ervan uit met bovenstaande toelichting duidelijk te hebben gemaakt dat
er geenszins sprake is geweest van handelen mijnerzijds waarbij uw cliënte niet is
geïnformeerd. U heb ik geen afschrift van het verzoek gezonden omdat ik er niet bij
stil heb gestaan dat er een mogelijkheid bestond dat u [klaagster] nog zou bijstaan.
Iets dat ik – na een stilte periode van ca. een jaar en inmiddels ca. 2,5 jaar – ook
wel verklaarbaar acht. Uw cliënte is door mij geïnformeerd op het (enige) adres dat
zij daarvoor achterliet. Mijns inziens valt mij dat niet te verwijten.
Ik stel voor dat wij als advocaten van partijen de voorliggende kwesties voor cliënten
thans oppakken, teneinde deze in gezamenlijk overleg af te ronden.”
2.15 Op 7 maart 2023 heeft de rechtbank Den Haag beslist op het verzoek van de
man om eenhoofdig gezag te krijgen over het kind. Klaagster is in deze procedure bijgestaan
door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het eenhoofdig gezag over het kind aan de
vader toegewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft klaagster of haar advocaat niet op de hoogte gehouden van
het ingediende echtscheidingsverzoek.
b) Verweerster heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de juistheid van de informatie
die haar cliënt over klaagster gaf en heeft documenten met valse handtekeningen bij
de rechtbank ingediend.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die de raad bij de beoordeling daarvan hanteert is mede ingegeven door de kernwaarde
partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in.
Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van
zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt.
Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij
niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Ook moet de advocaat
zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder
dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van de cliënt strekken, onevenredig nadeel
aan de wederpartij toebrengen.
5.2 Aan de andere kant geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient
te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en
dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen
gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
Klachtonderdeel a) – informeren over echtscheidingsverzoek
5.3 Verweerster heeft erkend dat zij over het hoofd heeft gezien dat klaagster
al vanaf het begin werd bijgestaan door een advocaat. Zij had de advocaat van klaagster
wel moeten aanschrijven en dat is niet gebeurd. Verweerster benadrukt dat dit niet
de bedoeling was en dat zij hiervan heeft geleerd.
5.4 Ook de raad is van oordeel dat verweerster, zeker na het in 2.3 tot en met
2.5 genoemde e-mailcontact, de gemachtigde van klaagster op de hoogte had moeten houden
van het ingediende echtscheidingsverzoek met een nevenvoorziening tot vaststelling
van de hoofdverblijfplaats van hun kind, ook na het ontvangen een automatische reactie
op 3 april 2020. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij tuchtrechtelijk verwijtbaar
gehandeld. Klachtonderdeel a) is gegrond.
5.5 Daarbij merkt de raad wel op dat verweerster steeds heeft geprobeerd klaagster
te informeren over de voortgang van het echtscheidingsverzoek via het haar bekende
e mailadres. Niet weersproken is dat klaagster aan haar ex-man had medegedeeld daarop
bereikbaar te zijn. Verweerster heeft dan ook enkel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld
door de advocaat van klaagster niet te benaderen.
Klachtonderdeel b) – onjuiste informatie
5.6 Klaagster stelt verder dat verweerster onvoldoende onderzoek heeft gedaan om
de informatie die haar cliënt aanleverde te verifiëren. Zoals in overweging 5.2 al
is opgemerkt, mag een advocaat in beginsel uitgaan van de juistheid van de informatie
die een cliënt aanlevert. Dat geldt ook in deze situatie. Het is de raad niet gebleken
dat er handtekeningen zijn vervalst, laat staan dat verweerster dit zou hebben gedaan.
Klachtonderdeel b) is ongegrond.
Afsluitende opmerkingen
5.7 De raad stelt daarnaast vast dat klaagster veel verwijten uit jegens haar ex-partner.
Omdat enkel het handelen van verweerster centraal staat in deze tuchtrechtelijke procedure,
gaat de raad aan die verwijten voorbij.
5.8 Op grond van het voorgaande zal de raad klachtonderdeel a) gegrond en klachtonderdeel
b) ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft de advocaat van klaagster niet benaderd, terwijl zij wel
had moeten weten dat klaagster door deze advocaat werd bijgestaan of in ieder geval
had moeten navragen of dat nog het geval was. De belangen waren groot: het verzoek
had niet alleen betrekking op de echtscheiding, maar ook op de verblijfplaats van
het kind. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar en de raad zal daarom aan verweerster
een maatregel opleggen. Mede in aanmerking genomen dat verweerster verder wel steeds
heeft geprobeerd om klaagster via de e-mail op de hoogte te houden van de procedure,
houdt de raad het ervoor dat dit gaat om een eenmalige fout waar geen kwade wil achter
zat. Verweerster zegt ervan te hebben geleerd en nu steeds na te gaan of een wederpartij
ooit is bijgestaan door een advocaat. Verder heeft de raad in aanmerking genomen dat
verweerster nooit met het tuchtrecht in aanraking is gekomen. De raad houdt het daarom
bij het opleggen van een waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.1;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.3.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, M.F. Laning en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2024.