ECLI:NL:TADRSGR:2024:41 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-090/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:41 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-02-2024 |
Datum publicatie: | 28-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-090/DH/RO |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Herziening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Herzieningsverzoek niet-ontvankelijk. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 februari 2024 in de zaak 24-090/DH/RO naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:
verzoeker
gemachtigde: mr. M.D. Winter
1 DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT
1.1 Verzoeker vraagt om herziening van de beslissing van de raad van 25 april 2022
(kenmerk 21 786/DH/RO; ECLI:NL:TADRSGR:2022:57). Hierin heeft de raad een klacht tegen
verzoeker gegrond verklaard. Voor zover relevant, heeft de raad in deze beslissing
geoordeeld (waarin verzoeker is aangeduid als verweerder):
“5.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager geen recht op verrekening toekomt
omdat de piketadvocaat - en niet klager - de voorgeleiding heeft gedaan, hij de last
tot toevoeging nooit van klager heeft ontvangen, de last bovendien nooit op naam van
klager blijkt te hebben gestaan en zijn kantoor de urenspecificatie van klager pas
op 20 mei 2020 heeft ontvangen.
5.2 Klager erkent dat niet hij maar de piketadvocaat de voorgeleiding heeft gedaan.
Dat enkele feit heeft naar het oordeel van de raad nog niet tot gevolg dat klager
geen recht op verrekening toekomt. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt
immers dat klager de heer C. op de dag van zijn voorgeleiding – te weten 23 mei 2013
– in het huis van bewaring heeft bezocht en hem heeft bijgestaan bij een verhoor door
de FIOD. Aan de stelling van verweerder dat klager zijn overnamebrief (gedateerd 24
mei 2013) toen reeds ontvangen had, gaat de raad voorbij. Uit de zich in het dossier
bevindende stukken blijkt immers dat klager zich op 24 mei 2013 om 11.26 uur als advocaat
in de zaak van de heer C. heeft gesteld en dat verweerder hem later die dag heeft
verzocht om overname van de zaak in kwestie. Nu door klager aantoonbaar werkzaamheden
zijn verricht voordat verweerder de zaak van hem overnam, is verweerder tot verrekening
gehouden.
5.3 De vermelding van de piketadvocaat op de last tot toevoeging berust naar het oordeel
van de raad op een vergissing. Zij was vanaf het bevel gevangenhouding immers niet
meer bij de zaak betrokken; klager had de zaak op dat moment al van haar overgenomen.
Deze administratieve fout kan niet aan klager worden tegengeworpen en staat niet aan
zijn recht op verrekening in de weg.
5.4 De stelling van verweerder dat zijn kantoor de urenspecificatie van klager eerst
op 20 mei 2020 ontving, is aantoonbaar onjuist. Uit de stukken blijkt dat de office
manager van klager op 9 februari 2015 telefonisch contact heeft gehad met het kantoor
van verweerder en in aansluiting daarop de urenspecificatie aan het kantoor van klager
heeft gefaxt met het verzoek over te gaan tot verrekening.
5.5 Naar het oordeel van de raad is verweerder tot verrekening met klager gehouden
(…).”
1.2 Verzoeker heeft tegen de beslissing van de raad geen hoger beroep ingesteld.
De beslissing is daardoor onherroepelijk geworden.
2 HET VERZOEK TOT HERZIENING
2.1 Namens verzoeker is op 4 januari 2024 bij het hof van discipline hoger beroep
ingesteld tegen de beslissingen d.d. 27 november 2023 en 4 december 2023 van de raad
met kenmerken 23-432/DH/RO en 23-482/DH/RO/D. In het hogerberoepschrift heeft verzoeker
tevens een verzoek tot herziening van de (hierboven onder 1.1 genoemde) beslissing
van 25 april 2022 gedaan. Het herzieningsverzoek is door het hof van discipline doorgestuurd
naar de raad.
2.2 De raad gaat bij de beoordeling van het herzieningsverzoek uit van de volgende
stukken:
- het herzieningsverzoek van 4 januari 2024, in het bijzonder randnummers 3 tot
en met 10 (“feiten beslissing 25 april 2022: klacht mr. [naam] vs mr. [verzoeker]”)
en randnummers 17 tot en met 29 (“herziening beslissing 25 april 2022”) en
- het dossier van de raad met kenmerk 21-786/DH/RO.
2.3 Verzoeker heeft in zijn herzieningsverzoek – samengevat – het volgende aangevoerd.
De beslissing van 25 april 2022 berust evident op een feitelijke, dan wel juridische
misslag. Een enkele urenstaat is immers niet beslissend voor het oordeel dat aanspraak
op (een deel van de) overheidsvergoeding bestaat. Verzoeker betwist de juistheid van
deze urenstaat; hij heeft in zijn lange carrière nog nooit meegemaakt dat een verdachte
op de dag van zijn voorgeleiding nog door de politie of de FIOD wordt verhoord. Fysiek
en administratief is dat niet mogelijk. Ook valt op dat klager geen reiskosten- en/of
kilometervergoeding heeft geclaimd. Door het oordeel van de raad, wordt het gesloten
stelsel van de rechtsbijstand doorbroken en uitgehold. Door geen acht te slaan op
deze zeer van belang zijnde feiten en omstandigheden en slechts te overwegen dat verweerder
tot verrekening met klager is gehouden, heeft de raad de fundamentele rechten van
verzoeker geschonden. Er was immers sprake van feiten en omstandigheden die de raad
deugdelijk bekend waren ten tijde van het nemen van de beslissing én er is sprake
van een aan verzoeker kennelijk ten onrechte opgelegde tuchtrechtelijke maatregel.
Dat is in strijd met artikel 6 EVRM, het recht op een eerlijk proces en vrijwaring
van onterechte bestraffing.
3 BEOORDELING
Toetsingskader herzieningsverzoeken
3.1 De raad stelt voorop dat de Advocatenwet niet voorziet in de mogelijkheid tot
herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Daarom wordt de indiener van een
verzoek tot herziening van een uitspraak van de raad van discipline in zijn verzoek
niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitzondering kan de raad, zo blijkt uit artikel 1
van het Herzieningsprotocol raden van discipline (hierna: het Herzieningsprotocol),
een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaren. Artikel 1.5 van het Herzieningsprotocol
luidt:
“De raad kan een door de hiervoor in 1.4 bedoelde advocaat ingediend verzoek om herziening
van een beslissing waartegen geen hoger beroep is ingesteld en waarvan de beroepstermijn
is verstreken wel ontvankelijk verklaren en in behandeling nemen in het uitzonderlijke
geval dat feiten en omstandigheden aan het licht gekomen zijn die:
• hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, en
• bij de verzoeker tot herziening vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs
niet bekend konden zijn, en
• het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat de raad tot een andere beslissing zou
zijn gekomen als deze vóór de uitspraak bij de raad bekend zouden zijn geweest.
Aan alle drie de vereisten moet zijn voldaan.”
3.2 Een verzoek tot herziening moet volgens artikel 2.3 van het Herzieningsprotocol
worden ingediend binnen één jaar nadat de advocaat bekend is geworden met de feiten
en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1.5. Een na deze termijn ingediend herzieningsverzoek
kan niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beoordeling
3.3 Verzoeker heeft het herzieningsverzoek niet gedaan binnen de termijn in artikel
2.3 van het Herzieningsprotocol. De beslissing van de raad is genomen op 25 april
2022. Verzoeker was al vóór die beslissing bekend met de aan zijn herzieningsverzoek
ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. Verzoeker heeft deze feiten en omstandigheden
immers reeds in de procedure bij de raad aangevoerd. Het herzieningsverzoek is pas
op 4 januari 2024 gedaan en is daarmee te laat. Van bijzondere omstandigheden waarom
de niet-ontvankelijkverklaring op grond van artikel 2.3 van het Herzieningsverzoek
achterwege kan blijven, is niet gebleken. De raad zal het herzieningsverzoek daarom
op grond van artikel 2.3 van het Herzieningsprotocol (kennelijk) niet ontvankelijk
verklaren.
3.4 Op grond van artikel 4.2 van het Herzieningsprotocol wordt deze beslissing
zonder mondelinge behandeling genomen.
3.5 Ten overvloede overweegt de raad dat ook een inhoudelijke beoordeling niet
tot gegrondverklaring van het verzoek tot herziening zou hebben geleid. Verzoeker
heeft namelijk in zijn verzoek tot herziening verwezen naar feiten en omstandigheden
die hebben plaatsgevonden vóór de beslissing van 25 april 2022. Die feiten en omstandigheden
zien immers op de periode voorafgaand aan het indienen van de klacht. Aan de eerste
voorwaarde in artikel 1.5 van het Herzieningsprotocol is zodoende voldaan. Deze feiten
en omstandigheden waren echter al voorafgaand aan de uitspraak bekend bij zowel verzoeker
als bij de raad. Aan de tweede en de derde voorwaarde in artikel 1.5 van het Herzieningsprotocol
is niet voldaan. Daarmee wordt niet voldaan aan het cumulatieve vereiste van dit artikel.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn herzieningsverzoek.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. E.A.L. van Emden en M.A.M. Wagemakers, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.