ECLI:NL:TADRSGR:2024:40 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-920/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:40
Datum uitspraak: 28-02-2024
Datum publicatie: 28-02-2024
Zaaknummer(s): 23-920/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de (voormalig) eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerder heeft meermalen duidelijk aan klager laten weten dat hij hem niet meer bijstond en dat klager een andere advocaat diende te zoeken. Dat verweerder niet ter zitting is verschenen en/of klager niet op de hoogte heeft gesteld van de zitting is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 februari 2024 in de zaak 23-920/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 22 december 2023 met kenmerk K264 2022 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 05 (inhoudelijk) en 1 tot en met 4 (procedureel).

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan. Verweerder heeft op 19 mei 2021 namens klager beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente.
1.2 Bij e-mail van 31 maart 2022 heeft verweerder klager geïnformeerd over de tussen hen ontstane vertrouwensbreuk, onder meer vanwege een door klager tegen verweerder ingediende klacht, en heeft verweerder meegedeeld dat hij de behandeling van klagers zaken neerlegt. Verweerder heeft klager daarbij geadviseerd zich tot een andere advocaat te wenden.
1.3 Ook bij e-mail van 16 mei 2022 heeft verweerder klager laten weten dat hij hem niet langer bijstond en heeft hij klager geadviseerd een andere advocaat te benaderen.
1.4 Op 5 oktober 2022 is er een zitting geweest bij de rechtbank in verband met het onder 1.1 genoemde beroep. Klager was verschenen op de rechtbank. Verweerder was niet aanwezig. Klager heeft verweerder gebeld met de vraag waar hij was.
1.5 Uit een brief van de rechtbank van 22 december 2022 blijkt dat zowel het voornemen als de kennisgeving voor de zitting van 5 oktober 2022 niet naar verweerder, maar rechtstreeks naar klager zijn gezonden.
1.6 De rechtbank heeft op 5 oktober 2022 de behandeling van het beroep aangehouden.
1.7 Op 25 november 2022 heeft verweerder in een e-mail aan klager geschreven:
“Gisteren ben ik gebeld door de rechtbank met de vraag of ik uw gemachtigde nog ben in het beroep tegen de intrekking van uw uitkering. Ik heb de rechtbank laten weten dat dit niet langer het geval is.
Er is mij medegedeeld dat het beroep zal worden behandeld ter zitting van 30 november 2022 om 14:15 uur.
Aangezien ik niet langer uw gemachtigde ben zal ik hier niet bij aanwezig zijn. Ik laat u dit enkel weten vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid.”
1.8 Op 12 oktober 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder is – zonder bericht van verhindering - niet op zitting verschenen en heeft klager ook niet geïnformeerd over de zitting.
Klager stelt in zijn klacht dat verweerder zich in de zaak had gesteld en het dossier in bezit had. Klager stelt dat hij door verweerders handelen schade heeft ondervonden.
Uit het klachtdossier blijkt dat klager mondeling bij de deken heeft aangegeven dat hij van mening is dat verweerder zich had moeten onttrekken, en dat zolang hij dit niet had gedaan, verweerder gehouden was om rechtsbijstand te verlenen.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Hij stelt dat hij zich destijds niet bij de rechtbank aan de zaak heeft onttrokken, met de gedachte dat verweerder klager zou kunnen informeren als er een zittingsdatum van het beroep bekend was. Bij de rechtbank is er echter iets misgegaan, waardoor verweerder niet meer als gemachtigde geregistreerd stond. Verweerder heeft de oproep voor de zitting van 5 oktober 2022 dan ook niet ontvangen. Deze is rechtstreeks aan klager verzonden en klager heeft deze ook ontvangen, aangezien klager verweerder op de zitting van de zitting belde met de vraag waar verweerder was. De zitting is (kennelijk) aangehouden en de rechtbank heeft verweerder vervolgens gebeld over de planning van een nieuwe zitting. Verweerder heeft klager hierover per e-mail geïnformeerd.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 Gedragsregel 14 lid 3 bepaalt dat de advocaat, wanneer hij besluit een aan hem verstrekte opdracht neer te leggen, dit op zorgvuldige wijze dient te doen en er zorg voor dient te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
4.2 Uit de door verweerder overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat verweerder zijn bijstand aan klager op 31 maart 2022 heeft beëindigd en hem heeft geadviseerd een andere advocaat te zoeken. Verweerder was vanaf dat moment niet langer klagers advocaat. Hoewel het duidelijker was geweest als verweerder zich ook bij de rechtbank had onttrokken, maakt dat voor de verdere beoordeling geen verschil. Verweerder heeft op 31 maart 2022 (en ook op 16 mei 2022) duidelijk aan klager gecommuniceerd dat hij hem niet langer bijstond en dat hij een andere advocaat diende te zoeken. Klager had ruim voldoende tijd om een andere advocaat te zoeken. Verweerder heeft zich op zorgvuldige wijze onttrokken en was dan ook niet gehouden te verschijnen op de zitting van 5 oktober 2022.
4.3 Bovendien staat vast dat verweerder de oproep voor de zitting van 5 oktober 2022 niet heeft ontvangen. De rechtbank heeft bevestigd dat zowel het voornemen als de kennisgeving voor deze zitting direct aan klager zijn gestuurd. Nu verweerder niet op de hoogte was van de zittingsdatum, kan klager hem niet verwijten dat hij niet is verschenen en evenmin dat hij klager hier niet over heeft geïnformeerd. Klager was er zelf kennelijk wel en de zaak is aangehouden. Verweerder heeft klager vervolgens op de hoogte gesteld van de volgende door de rechtbank geplande zitting.
4.4 De voorzitter is dan ook van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.