ECLI:NL:TADRSGR:2024:34 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-057/DH/NH/W
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:34 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-02-2024 |
Datum publicatie: | 21-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-057/DH/NH/W |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking |
Beslissingen: | Wraking |
Inhoudsindicatie: | Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 21 februari 2024 in de zaak 25-057/DH/NW/W naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechters, ingediend door:
verzoeker
gemachtigde: [drs. X]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) is een
klachtzaak aanhangig onder nummer 23-616/A/NH met verzoeker als klager. De klacht
is behandeld ter zitting van de raad van 15 januari 2024 door mr. E.J. van der Molen
(voorzitter) en mrs. K.C. van Hoogmoed en J.C. Ellerman (leden). Op die zitting heeft
de gemachtigde van verzoeker (hierna ook: gemachtigde) mrs. Van der Molen en Ellerman
(hierna: de tuchtrechters) gewraakt.
1.2 De tuchtrechters hebben niet berust in de wraking.
1.3 De wrakingskamer van de raad (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing
kennisgenomen van de dossierstukken, te weten:
- het proces-verbaal van de zitting van 15 januari 2024 in zaak 23-616/A/NH;
- het proces-verbaal van de wraking van 15 januari 2024 in zaak 23-616/A/NH;
- het verweerschrift (met bijlage) van de tuchtrechters van 24 januari 2024;
- de repliek (met bijlagen) van de gemachtigde van 2 februari 2024;
- de dupliek van de tuchtrechters van 4 februari 2024.
2 BEOORDELING
2.1 Op grond van artikel 47 van de Advocatenwet en artikel 512 van het Wetboek
van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of
omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve
instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend
geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon
van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve
zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste
is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter
wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders
als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren
voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker,
althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer
zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld
en aannemelijk zijn geworden.
2.3 De gemachtigde heeft de tuchtrechters op de zitting van 15 januari 2024 gewraakt.
In het proces-verbaal van de wraking zijn als wrakingsgronden opgenomen:
a) er wordt niet ingegaan op de stelling over de klachtenprocedure die bij [kantoor],
het kantoor van verweerder, loopt, en;
b) de gemachtigde van verzoeker kan de raad niet goed verstaan.
2.4 In het proces-verbaal van de zitting van 15 januari 2024 is opgenomen dat de
gemachtigde – op de vraag van de voorzitter waarom zij wraakt – heeft geantwoord:
“Dat doe ik omdat er niet wordt ingegaan op mijn stelling over de klachtprocedure
bij het kantoor van verweerder en omdat ik de raad niet goed kan verstaan. Ik heb
de klacht duidelijk omschreven. Wij kunnen ons vinden in het oordeel over het eerste
onderdeel van de klacht, maar niet in het oordeel over het tweede onderdeel.”
2.5 De gemachtigde heeft in haar verweer gesteld dat de tuchtrechters zijn uitgegaan
van een onjuiste klachtomschrijving. De voorzitter heeft in de beslissing waartegen
verzoeker als klager verzet heeft gedaan volgens klager het tweede deel van de klacht
naast zich neergelegd. De mededeling van de gemachtigde dat er nog een verzetgrond
was snapte de voorzitter kennelijk niet en hij gaf het woord aan mr. Ellerman. Zij
vroeg blijkens het proces-verbaal “Wat heeft de voorzitter volgens u precies niet
goed gedaan in de beslissing van 16 oktober 2023?” Dat staat volgens de gemachtigde
in het verzetschrift. De gemachtigde kon vervolgens niet meer verstaan wat er werd
gezegd, maar duidelijk voor haar was dat het 2e klachtonderdeel van het verzetschrift
niet behandeld zou worden door de tuchtrechters.
De gemachtigde stelt dat de gewraakte rechters een leugenachtige samenvatting hebben
gegeven van de wrakingsgronden. Zij heeft uiteraard slechts één wrakingsgrond ingediend,
namelijk ‘dat duidelijk is geworden dat de voorzitter en het lid weigeren de 2e klacht
terzake het handelen van de advocaat bij de executie van het vonnis in behandeling
te nemen.” De gemachtigde heeft helemaal niet verwezen naar de klachtenprocedure.
Zij heeft nadrukkelijk gesteld dat zij op de onder 2.3 onder b genoemde grondslag
geen wrakingsverzoek doet.
2.6 De wrakingskamer gaat gezien het verweer van de gemachtigde uit van één wrakingsgrond,
te weten de onder a genoemde wrakingsgrond. De tuchtrechters hebben ook de onder b
genoemde grond als wrakingsgrond opgevat. Gezien het verweer behoeft de onder b genoemde
grond geen verdere behandeling.
2.7 Uitgangspunt is, zoals hiervoor vermeld, dat de tuchtrechter wordt vermoed
onafhankelijk te zijn. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat besproken
is dat er een klachtenprocedure bij het kantoor van verweerder liep en dat stukken
daarover in het dossier zijn gevoegd. Anders dan de gemachtigde stelt, blijkt uit
het proces-verbaal van de zitting van 15 januari 2024 dat het tweede klachtonderdeel
wel aan de orde is gesteld. De gemachtigde heeft dit zelf aan de orde gesteld, waarna
de voorzitter onder meer heeft opgemerkt dat de raad geen herbeoordeling van het vonnis
van de kantonrechter doet. Mr. Ellerman heeft de gemachtigde vervolgens nog gevraagd
aan te geven wat de voorzitter precies niet goed had gedaan in de beslissing. Voor
de gemachtigde was dit een uitnodiging om mee te delen wat nog ter zitting besproken
diende te worden. In plaats daarvan heeft zij gewraakt. De wrakingskamer ziet in het
voorgaande geen grond voor gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van de
tuchtrechters ten aanzien van de behandeling van de door verzoeker ingediende klacht.
Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen
dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechters schade zou kunnen lijden.
De wrakingskamer kan hetgeen door de gemachtigde is gesteld over het (non-verbale)
gedrag van de tuchtrechters niet vaststellen en laat dat dan ook buiten beschouwing.
Naar het oordeel van de wrakingskamer geven de door verzoeker genoemde omstandigheden
dan ook geen (objectieve) grond voor vrees tot vooringenomenheid.
2.8 Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Voor een behandeling van het verzoek
ter terechtzitting bestaat geen reden. Het recht op een mondelinge behandeling is
bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt
gezien het vorenstaande niet toegekomen. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4
van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter
zitting afwijzen.
BESLISSING
De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
- bepaalt dat de behandeling van klachtzaak 23-616/A/NH zal worden hervat in de stand
waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten en A.N. Kampherbeek
leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en in het openbaar uitgesproken
op 21 februari 2024.