ECLI:NL:TADRSGR:2024:29 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-492/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-02-2024 |
Datum publicatie: | 12-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-492/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft zijn cliënt niet gewaarschuwd om een vonnis niet te executeren vanwege de gesloten vaststellingsovereenkomst, maar heeft klager zelfs gefeliciteerd met het positieve resultaat. Klager heeft hierdoor de indruk gekregen dat hij het vonnis mocht executeren, waardoor een kort geding tegen hem is gestart om dit te voorkomen. Ook heeft verweerder op de koop toegenomen dat bijzondere persoonsgegevens van klager bij derden terecht zouden komen. Verweerder heeft onvoldoende duidelijke financiële afspraken gemaakt met klager. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 12 februari 2023 in de zaak 23-492/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 februari 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 17 juli 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K033 2022 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 december 2023. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 2 tot en met 9 (inhoudelijk) en 1 tot en met
16 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken van klager
van 19 juli 2023, 13 augustus 2023 en 4 september 2023.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in procedures tegen de ouders van klager.
Klager wilde diverse voorwerpen van zijn ouders vorderen, waaronder een opsomming
van medische stukken over klager waarover zijn ouders beschikten blijkens een brief
van 7 juni 2020 van klagers moeder.
2.3 Bij deurwaardersexploot van 7 januari 2021 heeft verweerder namens klager conservatoir
beslag laten leggen op medische dossiers over klager waarover zijn ouders beschikken.
Verweerder heeft beslag laten leggen op:
“Medische dossiers en stukken van rekwestrant, zoals rapporten van onderzoek en behandeling
(speltherapie, rapporten van psychiaters etc.)“
2.4 De deurwaarder heeft vier medische rapporten in beslag en bewaring genomen.
2.5 Op 14 januari 2021 heeft verweerder namens klager bij de rechtbank Den Haag
een bodemprocedure aanhangig gemaakt tot afgifte van onder andere de medische dossiers.
2.6 Begin 2021 hebben de ouders van klager bij de rechtbank Gelderland een kort
geding gestart tegen klager. Omdat klager zijn adresgegevens niet wilde delen, heeft
klager in overleg met verweerder aangegeven dat de dagvaarding kon worden betekend
op het kantoor van verweerder.
2.7 Het kort geding is op 22 februari 2021 ter zitting behandeld. Verweerder heeft
klager hierin bijgestaan. Klager en zijn ouders hebben tijdens deze mondelinge behandeling
afspraken gemaakt die in het proces-verbaal zijn vastgelegd, waaronder:
“[Advocaat van de ouders] zal de deurwaarder bericht doen dat de medische dossiers
die onder beslag liggen van de zoon aan hem kunnen worden afgegeven waarna [verweerder]
het beslag zal doen opheffen. De inmiddels door hem aangespannen bodemprocedure wordt
aansluitend doorgehaald.”
2.8 De rechtbank heeft een afschrift van het proces-verbaal begin maart aan verweerder
verstuurd. Verweerder heeft op 1 maart 2021 een samenvatting van de gemaakte afspraken
aan klager gezonden. Hierin geeft hij onder meer aan: “De medische dossiers die beschikbaar
bleken voor beslag, mag jij houden dus daar hoeft niet meer over geprocedeerd te worden;”
2.9 Op 5 maart 2021 heeft verweerder aan de deurwaarder medegedeeld dat diverse
medische stukken niet in beslag zijn genomen en heeft daarover uitleg gevraagd.
2.10 Op 11 maart 2021 heeft verweerder aan de advocaat van de ouders een e-mail
gestuurd, met klager in de BCC. In de e-mail benoemt verweerder dat de ouders stukken
over de crisisdienst, de opname op een gesloten afdeling en over een zelfmoordpoging
nog in bezit hebben. Verweerder geeft daarbij aan:
“Ik verzoek u daarom vriendelijk het er toe te leiden dat deze stukken alsnog naar
de deurwaarder worden verzonden zodat de kwestie kan worden afgewikkeld. Indien dit
niet akkoord is heeft cliënt mij verzocht hem te adviseren over de mogelijkheden tot
gedeeltelijke ontbinding wegens niet-nakoming en/of partiële vernietiging van de vaststellingsovereenkomst
wegens dwaling.
Dit kan ook gevolgen hebben voor de andere betrokken partijen die u bijstaat zodat
het ook in hun belang is dat [de moeder] aan haar plicht tot afgifte voldoet. Ik vertrouw
erop dat u dit bericht aan alle partijen doorzendt.”
2.11 Verweerder heeft het proces-verbaal op 18 maart 2021 van de zitting van 22
februari 2021 doorgezonden aan klager, nadat klager daarom had verzocht.
2.12 Verweerder heeft op 24 maart 2021 aan de rechtbank verzocht om de bodemprocedure
door te halen. Op 31 maart 2021 heeft de advocaat van de ouders zich onttrokken aan
de bodemprocedure. De rechtbank heeft de bodemprocedure vervolgens verwezen naar de
rolzitting van 14 april 2021 voor het stellen van een nieuwe advocaat.
2.13 Klager en verweerder hebben onenigheid gehad over de betaling van het honorarium.
Nadat verweerder heeft aangegeven de medische stukken niet af te geven totdat de financiële
kwestie was afgewikkeld, hebben zij daarover afspraken gemaakt op 6 april 2021, te
weten dat klager € 500,- inclusief btw betaalt en dat verweerder afziet van het restant
van € 815,88 inclusief btw. Ook is in deze vaststellingsovereenkomst afgesproken:
“Los van de verplichtingen uit deze overeenkomst verlenen partijen elkaar voor het
overige uitdrukkelijk algehele en finale kwijting voor al hetgeen zij over en weer
te vorderen hebben of mochten hebben.”.
2.14 Omdat er zich op 14 april 2021 geen nieuwe advocaat voor de ouders had gesteld
in de bodemprocedure, heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rol voor vonnis.
De rechtbank heeft op 19 mei 2021 een vonnis gewezen, waarin de vorderingen van klager
zijn toegewezen en de ouders in de proceskosten zijn veroordeeld.
2.15 Op 21 mei 2021 heeft verweerder het vonnis van 19 mei 2021 aan klager gestuurd.
Daarin geeft hij onder andere aan:
“Bijgaand treft u de het vonnis inzake de bodemprocedure tegen [de ouders]. Ik feliciteer
u met het feit dat bijna al uw vorderingen zijn toegewezen. [De ouders c.s.] is veroordeeld
in de proceskosten en heeft een dwangsom opgelegd gekregen tot € 5.000,00.
Daarnaast bevestig ik dat ik u brief heb ontvangen met daarin uw klachten over de
dienstverlening. Gezien de bijgevoegde uitspraak met daarin het positieve resultaat
in de bodemprocedure, verzoek ik u om aan te geven of u de klacht handhaaft.”
2.16 Klager heeft het vonnis daarop per deurwaardersexploot aan zijn ouders laten
betekenen.
2.17 De ouders van klager zijn een nieuw kort geding begonnen, waarin is gevorderd
dat klager de vaststellingsovereenkomst van 22 februari 2021 nakomt op straffe van
een dwangsom en dat klager verboden wordt het vonnis van 19 mei 2021 ten uitvoer te
leggen. Verweerder heeft klager hierin niet bijgestaan. De vorderingen van de ouders
zijn toegewezen en klager is veroordeeld in de proceskosten.
2.18 Klager en verweerder hebben op 12 oktober 2021 met elkaar de klachten van
klager besproken. Op 14 oktober 2021 is klager akkoord gegaan met een tweede schikkingsvoorstel,
te weten dat € 500,- wordt gerestitueerd door verweerder “om elkaar daarna met rust
te laten”. Nadien is een geschil ontstaan over het retourneren van het dossier aan
klager en diens verzoek aan verweerder om het dossier te vernietigen. Verweerder heeft
zich daarin onder meer op het standpunt gesteld dat hij een wettelijke plicht tot
bewaring van het dossier heeft.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder schiet tekort in de kwaliteit van zijn dienstverlening, doordat hij:
i. slechts in algemene bewoordingen conservatoir beslag heeft laten leggen op de
medische stukken van klager, waardoor diverse medische stukken zijn achtergehouden;
ii. klager bij het maken van afspraken over finale kwijting met zijn ouders onvoldoende
heeft geadviseerd dat klager daarna de achtergehouden documenten niet meer kan bemachtigen;
iii. heeft nagelaten het conservatoir beslag op te heffen;
iv. heeft nagelaten de bodemprocedure door te halen nadat de vaststellingsovereenkomst
was gesloten, in die procedure heeft nagelaten om te vragen om een vergoeding van
de gemaakte deurwaarderskosten en klager niet te waarschuwen dat hij niet moest handelen
in strijd met het vonnis van 19 mei 2021.
b) Verweerder schiet tekort in zijn communicatie, doordat hij:
i. het proces-verbaal van de zitting van 22 februari 2021 niet (tijdig) heeft doorgestuurd
en slechts een samenvatting heeft gestuurd met een interpretatie die niet overeenstemt
met de gemaakte afspraken;
ii. door klager geaccordeerde berichten heeft aangepast, waardoor persoonlijke
informatie van klager bij de wederpartij terecht is gekomen;
iii. door klager geaccordeerde berichten niet aan de wederpartij heeft verstuurd
en documenten die van de wederpartij zijn ontvangen niet heeft doorgestuurd aan klager.
c) Verweerder heeft zonder overleg of kennisgeving kosten in rekening gebracht
bij klager voor het door de ouders gestarte kort geding, zonder dat klager daarvoor
een opdracht heeft gegeven. Vervolgens heeft verweerder klager onder druk gezet door
de medische dossiers pas over te dragen als klager zou instemmen met betalingsafspraken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over het handelen van klagers eigen advocaat. Bij de beantwoording
van de vraag of verweerder, als advocaat, zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld
in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede
tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt
geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid
die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en
met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat
als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met
zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt. De raad toetst of de beklaagde advocaat heeft gehandeld
met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen
de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen,
schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Ontvankelijkheid
5.2 Verweerder betoogt dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht, omdat partijen
elkaar algehele en finale kwijting hebben verleend.
5.3 Uit de vaststellingsovereenkomst, die tussen het advocatenkantoor van verweerder
– de besloten vennootschap – en klager is gesloten, volgt dat algehele en finale kwijting
wordt verleend voor de vorderingen die partijen over en weer hebben of mochten hebben.
Het indienen van tuchtklachten jegens verweerder is geen vordering en valt daarom
niet onder de finale kwijting. Verweerder heeft zelf de vaststellingsovereenkomst
opgesteld en daarin niets opgenomen over eventuele tuchtrechtelijke procedures. De
raad acht klager onder deze omstandigheden ontvankelijk in zijn tuchtklacht.
Klachtonderdeel a) kwaliteit van de dienstverlening
5.4 Het klachtonderdeel komt er in de kern op neer dat verweerder onvoldoende gespecificeerd
beslag heeft laten leggen op de medische stukken waardoor enkele daarvan niet zij
beslagen, dat verweerder klager onvoldoende heeft geadviseerd voorafgaande aan het
maken van afspraken op de zitting van 22 februari 2021, en dat hij klager niet heeft
gewaarschuwd om niets met het vonnis van 19 mei 2021 te doen.
i. conservatoir beslag
Verweerder heeft uit strategisch oogpunt ervoor gekozen om beslag te laten leggen
onder de ouders op de in algemene bewoordingen genoemde medische rapporten betrekking
hebbend op klager. De raad stelt vast dat de deurwaarder uiteindelijk op vier medische
stukken geen beslag heeft gelegd, terwijl deze stukken wel vallen onder de algemene
bewoording van verweerder. De raad kan evenwel niet vaststellen dat meer zou zijn
beslagen bij een andere, meer specifieke omschrijving van de medische stukken. Dat
neemt overigens niet weg dat verweerder er volgens de raad wel beter aan gedaan om,
naast de algemene bewoording, ook de door de ouders genoemde medische stukken expliciet
te benoemen. Gelet op het toetsingskader hiervoor en nu de raad niet kan vaststellen
of het expliciet benoemen van de medische stukken tot een andere uitkomst had geleid
en of klager daarmee dus ook in zijn belangen is geschaad, is de raad van oordeel
dat verweerder op dit onderdeel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
De raad betrekt in zijn oordeel ook dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat aan
klager altijd eerst in concept de processtukken zijn toegezonden en deze eerst na
diens akkoord zijn ingediend. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. ii. advisering
over vaststellingsovereenkomst
5.5 Klager stelt verder dat verweerder hem onvoldoende heeft geïnformeerd over
het sluiten van een vaststellingsovereenkomst tijdens de mondelinge behandeling van
het kort geding op 22 februari 2021. Volgens klager was het hem niet duidelijk dat
hij daarmee ook zijn recht verspeelde om de medische stukken die niet waren beslagen
te verkrijgen. De raad volgt klager daarin niet. Zoals verweerder in zijn dupliek
in het kader van het onderzoek bij de deken heeft opgemerkt, zijn door klager op 22
februari 2021 afspraken gemaakt met zijn ouders over onder andere het gelegde conservatoire
beslag en de bodemprocedure. Die afspraken, waarvan onderdeel uitmaakte dat de bodemprocedure
zou worden doorgehaald, heeft klager bovendien ondertekend. Daarmee moet het voor
klager duidelijk zijn geweest dat hij niet nogmaals een aanspraak kon baseren op dezelfde
feiten die hij ten grondslag legde aan zijn vorderingen in de ingetrokken bodemprocedure.
Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
iii. opheffen beslaglegging
5.6 Verweerder heeft volgens klager verder nagelaten het beslag op te heffen. De
raad stelt vast dat in het proces-verbaal van de zitting van 22 februari 2021 is opgenomen
dat verweerder de deurwaarder zou berichten dat de beslagen konden worden opgeheven.
Het verzuimen dit te doen levert evenwel geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
op, nu klager daardoor op geen enkele wijze in zijn belang is geschaad. Dit klachtonderdeel
is daarom ongegrond.
iv. het vonnis van 19 mei 2021
5.7 Dit klachtonderdeel valt uiteen in drie onderdelen.
5.8 Klager verwijt verweerder ten eerste dat hij de bodemprocedure niet heeft laten
doorhalen. De raad volgt klager hier niet in. Verweerder heeft op 24 maart 2021 een
wederzijds verzoek tot doorhaling ingediend bij de rechtbank. Kennelijk heeft de advocaat
van de ouders niet bevestigd dat de procedure inderdaad kon worden doorgehaald, maar
heeft hij zich daarentegen onttrokken aan de zaak. De rechtbank heeft vervolgens vonnis
gewezen. Dat is echter niet aan verweerder te wijten, omdat dit buiten zijn macht
lag. Klager stelt nog dat verweerder de rechtbank heeft opgebeld met het verzoek om
uitspraak te doen, maar dat is mede gelet op de betwisting van verweerder niet komen
vast te staan. Dit klachtonderdeel is in zoverre dus ongegrond.
5.9 Ten tweede stelt klager dat verweerder heeft nagelaten in die procedure de
gemaakte deurwaarderskosten te onderbouwen, waardoor die niet zijn toegewezen. De
raad is van oordeel dat klager onvoldoende belang heeft bij dit klachtonderdeel. Vanwege
de gesloten vaststellingsovereenkomst van 22 februari 2021 en het latere verbod van
de rechter aan klager om het vonnis van 19 mei 2021 te executeren, kon klager de deurwaarderskosten
hoe dan ook niet verhalen op zijn ouders. Dit klachtonderdeel is in zoverre dus ongegrond.
5.10 Ten derde had verweerder volgens klager moeten waarschuwen dat klager het
vonnis van 19 mei 2021 niet moest executeren vanwege de gesloten vaststellingsovereenkomst.
Daarin volgt de raad klager wel. Verweerder heeft klager in zijn e-mail van 21 mei
2021 niet gewaarschuwd, maar juist gefeliciteerd met het vonnis met daarin de toewijzing
van alle vorderingen, de proceskostenveroordeling en de toegewezen dwangsom. Verweerder
wekte daarmee een verkeerde indruk bij klager. Dat klager hoog is opgeleid en dat
hij verweerder niet vooraf om advies heeft gevraagd voordat hijzelf het vonnis liet
executeren, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van verweerder om zijn cliënt
goed te informeren. Verweerder had bij het doorsturen van het vonnis duidelijk moeten
aangeven dat aan het vonnis geen rechten konden worden ontleend vanwege de gesloten
vaststellingsovereenkomst. Verweerder heeft dus niet aan die zorgplicht voldaan. Dit
klachtonderdeel is in zoverre dus gegrond.
Klachtonderdeel b): communicatie
5.11 Klager voert ten eerste aan dat verweerder het proces-verbaal van de zitting
van 22 februari 2021, met daarin de gemaakte afspraken, niet aan hem heeft doorgestuurd.
Dat is pas gebeurd nadat klager hier zelf om heeft gevraagd. Verweerder stelt daartegenover
dat hij dacht dat de griffier ook een kopie aan klager had verstrekt, waardoor hij
het proces-verbaal niet aan klager heeft doorgestuurd. Wel heeft hij dit alsnog gedaan
op eerste verzoek van klager. De raad is van oordeel dat nu klager aanwezig was bij
de zitting, hij het proces-verbaal ondertekende en hij dat proces-verbaal op het eerste
verzoek – zij het enige tijd na de zitting – toegezonden heeft gekregen, verweerder
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
5.12 Ten tweede heeft verweerder volgens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld
door een door klager geaccordeerd bericht aan te passen, waardoor persoonlijke informatie
van klager bij de wederpartij terecht is gekomen. De raad stelt vast dat dit klachtonderdeel
ziet op de e-mail van 11 maart 2021 van verweerder aan de advocaat van de ouders.
Niet betwist is dat klager de tekst van de e-mail heeft geaccordeerd en dat verweerder
vervolgens, zonder accordering van klager, heeft toegevoegd ‘ik vertrouw erop dat
u dit bericht aan alle partijen doorzendt.” De advocaat stond meerdere cliënten bij
in een geschil tegen klager. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar
gehandeld. In de e-mail benoemt verweerder immers zeer vertrouwelijke, bijzondere
persoonsgegevens, zoals onder meer een zelfmoordpoging van klager. Door de advocaat
van de wederpartij te verzoeken dat hij ‘dit bericht aan alle partijen doorzendt’,
heeft verweerder onvoldoende oog gehad voor de belangen van klager. Dit klachtonderdeel
is daarom gegrond.
5.13 Tot slot stelt klager dat verweerder ook documenten van de wederpartij niet
correct aan klager heeft doorgestuurd en dat documenten van klager niet bij de wederpartij
terecht zijn gekomen. De raad kan uit het dossier echter niet herleiden om welke documenten
dat zou gaan en of deze stelling correct is. Wegens gebrek aan feitelijke onderbouwing
is dit klachtonderdeel ongegrond.
Klachtonderdeel c): financiën
5.14 Verweerder wordt verder verweten dat hij kosten in rekening heeft gebracht
voor het kort geding van 22 februari 2021, zonder dat klager daarvoor een opdracht
heeft gegeven. De raad oordeelt dat klager verweerder tenminste impliciet opdracht
heeft gegeven hem in deze procedure bij te staan door de wederpartij te verzoeken
de dagvaarding op kantoor van verweerder te betekenen. Bovendien heeft verweerder
klager bijgestaan op de zitting van 22 februari 2021. Dat verweerder kosten in rekening
heeft gebracht voor de verleende rechtsbijstand aan klager, is dan ook vanzelfsprekend
en kan niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar worden gezien. Het klachtonderdeel is
in zoverre ongegrond.
5.15 Verweerder heeft echter wel in strijd gehandeld met de kernwaarde (financiële)
integriteit, door geen duidelijke afspraken te maken over zijn honorarium nadat hij
klager ook in de kortgedingprocedure is gaan bijstaan. Voor de eerdere procedure golden
specifieke prijsafspraken en verweerder heeft geen tweede opdrachtbevestiging verstuurd,
waardoor er onduidelijkheid heeft kunnen ontstaan over welke kosten doorberekend zouden
worden, zoals de reistijd en reiskosten, en tegen welk uurtarief. Dat verweerder klager
achteraf middels een coulanceregeling is tegemoetgekomen, doet er niet aan af dat
verweer op dit onderdeel tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel
is op dit punt gegrond.
5.16 Wat betreft de hoogte van de declaraties, is het niet aan de tuchtrechter
om te oordelen over declaratiegeschillen. De tuchtrechter waakt slechts tegen excessief
declareren. De raad ziet geen aanleiding voor dat oordeel, mede omdat partijen tot
tweemaal toe een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarin verweerder uiteindelijk
heeft afgezien van een aanzienlijk deel van de kosten die hij had gerekend. Van excessief
declareren is daarom in dit geval geen sprake. Dit klachtonderdeel is op dit punt
ongegrond.
5.17 Klager verwijt verweerder verder dat hij de medische dossiers pas heeft willen
afgeven zodra afspraken waren gemaakt over de financiën. Verweerder heeft zodoende
gebruik gemaakt van zijn retentierecht. Voorop staat dat als een (voormalig) cliënt
van een advocaat om afgifte van een afschrift van het dossier vraagt, die advocaat
volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline in beginsel gehouden is dat
aan de cliënt te verstrekken. Is de declaratie van de advocaat niet voldaan, dan kan
de advocaat zich op zijn retentierecht beroepen. Een advocaat dient behoedzaam van
dat recht gebruik te maken. De raad ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder
onterecht gebruik heeft gemaakt van zijn retentierecht. Weliswaar had het klager een
reis van 2 uur bespaard als verweerder klager voorafgaand aan diens vertrek naar het
kantoor van verweerder duidelijk had gemaakt dat hij van zijn retentierecht gebruik
zou maken, maar dat is op zichzelf nog niet voldoende om tot een gegrond klachtonderdeel
te komen. Ook de omstandigheid dat het doel van de procedures voor klager nu juist
was dat hij zelf en niet een derde zou beschikken over zijn medische dossiers, is
daarvoor onvoldoende. Dit klachtonderdeel is op dit punt ongegrond.
Conclusie
5.18 Op grond van het voorgaande, zal de raad de volgende klachtonderdelen gegrond
verklaren:
- a) onder iv. voor zover verweerder klager niet heeft gewaarschuwd dat hij het
vonnis van 19 mei 2021 niet mocht executeren;
- b) onder ii;
- c) voor zover verweerder geen duidelijke financiële afspraken heeft gemaakt over
de juridische bijstand in de kortgedingprocedure van 22 februari 2021;
5.19 De klacht is voor het overige ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Uit het voorgaande volgt dat verweerder de belangen van klager op diverse punten
onvoldoende heeft behartigd. Nadat een vaststellingsovereenkomst met de ouders is
gesloten, maar in de door klager ingestelde bodemprocedure desondanks toch vonnis
is gewezen, heeft verweerder zijn cliënt niet gewaarschuwd om het vonnis niet te
laten executeren. Verweerder heeft klager daarentegen zelfs gefeliciteerd met het
positieve resultaat waardoor klager de indruk kreeg wel te mogen executeren. Ook
heeft verweerder op de koop toegenomen dat bijzondere persoonsgegevens van klager
bij derden terecht zouden komen. Tot slot heeft verweerder ook onvoldoende duidelijke
financiële afspraken gemaakt over de kosten voor de kortgedingprocedure. De ernst
van al deze tekortkomingen tezamen genomen, maakt dat de raad de maatregel van berisping
oplegt aan verweerder.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) onder iv. voor zover verweerder klager niet heeft
gewaarschuwd dat hij niet moest handelen met het vonnis van 19 mei 2021; b) onder
ii; en c) voor zover verweerder geen duidelijke financiële afspraken heeft gemaakt
over de juridische bijstand in de kortgedingprocedure van 22 februari 2021 gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.4;
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. R. de Haan en W. Knoester, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2024.