ECLI:NL:TADRSGR:2024:24 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-577/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-01-2024 |
Datum publicatie: | 02-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-577/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Wat door klaagsters naar voren is gebracht, wettigt niet de conclusie dat sprake is geweest van ondoelmatig procederen. Dit deel van de klacht is ongegrond. Wel heeft verweerder zich in zijn processtukken meerdere keren onnodig grievend uitgelaten over een collega-advocaat. Hij heeft vergaande verwijten aan haar adres in zijn stukken opgenomen. Klacht gegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 januari 2024 in de zaak 23-577/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster 1
en
klaagster 2
gemachtigde: [klaagster 1]
over:
verweerder
gemachtigde: mr. G.J.W. Pulles
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 december 2022 heeft klaagster 1, mede namens klaagster 2, bij de deken
van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht
ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 augustus 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K262 2022 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 december 2023. Daarbij
waren klaagster 1, alsmede verweerder en zijn gemachtigde aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met
19 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van 7
september 2023 van klaagster 1 en van de e-mail met bijlagen van 4 december 2023 van
verweerder.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De samenlevingsovereenkomst van K en klaagster 2 is in 2009 beëindigd. Zij
zijn vervolgens in verschillende procedures verwikkeld geweest over onder meer de
verdeling van de boedel, waaronder ook een woning. K en klaagster 2 verschillen onder
meer van mening over de vraag of een door beide partijen op 31 maart 2019 ondertekende
schikking rechtsgeldig is.
2.3 Klaagster 2 is bij beschikking van 16 september 2019 onder bewind gesteld.
Zij en haar bewindvoerder (hierna: de bewindvoerder) zijn bijgestaan door klaagster
1.
2.4 Verweerder staat K bij.
2.5 Op 13 september 2022 heeft de rechtbank Limburg vonnis gewezen. Op 10 oktober
2022 is een spoed appeldagvaarding van verweerder aan de bewindvoerder betekend, waarin
onder memorie van grieven onder meer het volgende is opgenomen:
“31. (…) [K] stelt daarom dat de enige die werkelijk belang heeft bij verkoop van
de woning de advocaat is met wie is overeengekomen dat het merendeel van diens honorarium
pas zal worden betaald wanneer zij er in slaagt de woning verkocht te krijgen. (…)
56. (…) Hij stelt dat het voorafgaande al aantoont dat een opzetje tussen de advocaat
van [bewindvoerder] en de makelaar gemakkelijk dergelijke beschuldigingen kan opleveren
hetgeen gezien de talrijke volstrekte onwaarheden en zelfs frauduleus opgemaakte verklaringen
welke deze advocaat in de diverse procedures aan diens vorderingen ten grondslag legt
ook zeker te verwachten is. (…) [K] heeft reden geen enkel vertrouwen in de oprechtheid
van deze advocaat te hebben.”
Het processtuk maakt integraal onderdeel uit van het klachtdossier.
2.6 Verweerder heeft voor de rolzitting van 25 oktober 2022 een memorie van grieven
ingediend bij het Gerechtshof Den Haag. In deze memorie is onder meer opgenomen:
“53. (…) De bewindvoerder en diens advocaat negeren dat belang doelbewust en hebben
het de kinderen onmogelijk gemaakt verder te kunnen met hun levens. (…)
60. Om dan toch bewijs in handen te krijgen (…) is advocaat [klaagster 1] na het voor
haar onwelgevallige kort geding vonnis zelf bewijs gaan creëren dan wel door schoonzoon
[JS] gaan laten creëren (…). (…)
61. (…) heeft de man uitgebreid beschreven en aan de kaak gesteld hoe advocaat [klaagster
1] zelf een volstrekt gelogen gang van zaken in de ik-vorm op schrift is gaan stellen
waarvan zij van de vrouw verlangde, opnieuw met inzet van misleiding over haar schulden
en de gevolgen (…). Daarbij misbruik makend van de zeer afhankelijke, machtsongelijke,
beïnvloedbare en zelfs chantabele omstandigheden waarin de vrouw als gevolg van haar
onderbewindstelling verkeerde. En hoe advocaat [klaagster 1] van [JS] eveneens om
volstrekt gelogen verklaringen is gaan verzoeken waarmee de beide kinderen van partijen
in diskrediet konden worden gebracht. (…)
119. (…) een door [klaagster 1] in de ik-vorm opgestelde verklaring te ondertekenen
(…) vol met absurde verzinsels en valse beschuldigingen (…). (…)
121. (…) heeft de man al uitvoerig aan de kaak gesteld hoe de bewindvoerder, diens
advocaat en dochter [A], met bedrog en bangmakerij, en daarbij misbruik makend van
de afhankelijke en machtsongelijke omstandigheden waarin de vrouw ten opzichte van
de bewindvoerder verkeerde, de vrouw ertoe bewogen hebben de opdrachtverlening aan
de advocaat te ondertekenen welke deze nodig had om te kunnen gaan procederen (…).
(…)
122. (…) Ofwel een dergelijke ontmoeting was voor advocaat [klaagster 1] te bedreigend
omdat wanneer de vrouw alsnog weer voor haar kinderen zou kiezen [klaagster 1] haar
honorarium zou mislopen dat uit de opbrengst van de door haar in de juridische procedures
te bewerkstelligen verkoop van de woning betaald moet gaan worden. (…)
127. De enigen die werkelijk in de positie verkeerden en verkeren waarbij zij gebruik
konden en kunnen maken van de naar zeggen van de rechtbank zeer kwetsbare, afhankelijke,
te manipuleren en psychisch labiele toestand van de vrouw zijn die genen waarvan de
vrouw werkelijk afhankelijk was en is en die de gelegenheid hadden en hebben haar
te beïnvloeden. Dat zijn uitsluitend de bewindvoerder van de vrouw, diens advocaat
en de oudste dochter en haar man die de vrouw frequent bezochten en bezoeken en die
daar ook bewezen gebruik van hebben gemaakt bij het de vrouw onder druk en met misleiding,
gebruikmakend van haar afhankelijkheid van hen, door de advocaat opgestelde niet op
waarheid berustende verklaringen te laten ondertekenen en haar tegenover de kanontrechter
onwaarheden te laten verkondigen waarbij zij persoonlijk groot financieel belang bij
hadden (…). Als er al door iemand misbruik van omstandigheden is gemaakt dan zijn
het de bewindvoerder en diens advocaat. (…)
150. (…) De vrouw verkeert door haar onderbewindstelling ten opzichte van haar bewindvoerder
en dienst advocaat in zeer afhankelijke, machtsongelijke en beïnvloedbare omstandigheden.
Daar heeft de advocaat van de bewindvoerder misbruik van gemaakt door haar door de
advocaat opgestelde documenten te laten tekenen welke het de advocaat mogelijk moesten
maken gerechtelijke procedures tegen de man te gaan voeren (…). (…)
152. (…) De man heeft in zijn ingediende stukken en hiervoor uitgebreid beschreven
hoe de vrouw misleid, geïndoctrineerd, bedreigd en onder druk is gezet door haar advocaat
(…).”
Het processtuk maakt integraal onderdeel uit van het klachtdossier.
2.7 Bij arrest van 4 juli 2023 heeft het Gerechtshof Den Haag K niet-ontvankelijk
verklaard in zijn vorderingen in hoger beroep en hem veroordeeld in de proceskosten
in hoger beroep (volgens het liquidatietarief). De vordering van de bewindvoerder
tot veroordeling van K in de daadwerkelijke proceskosten is afgewezen, waarbij is
vermeld dat niet is gebleken van buitengewone omstandigheden die maken dat K zijn
hoger beroep niet had moeten instellen.
2.8 Bij arrest van 21 november 2023 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch beslist
naar aanleiding van de spoed appeldagvaarding van verweerder van 10 oktober 2022.
Het gerechtshof heeft het vonnis van 13 september 2022 bekrachtigd en K veroordeeld
in de proceskosten. Het gerechtshof heeft de grief van de bewindvoerder om K te veroordelen
in de werkelijke proceskosten afgewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagsters verwijten
verweerder het volgende.
a) Grievende uitlatingen
Verweerder heeft, zowel in een memorie van grieven ingediend in een procedure bij
het Gerechtshof Den Haag, als in een memorie van grieven ingediend in een procedure
bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ongefundeerde beschuldigingen jegens klaagster
1 als advocaat geuit.
b) Ondoelmatig procederen
Ook bevatten de beide memories een aantal stellingen/eisen die juridisch op zijn minst
bijzonder zijn te noemen zonder dat dat behoorlijk wordt uitgelegd. Er is sprake van
ondoelmatig procederen waarmee klaagster 2 op onnodige kosten (€ 20.000,-) is gejaagd.
3.2 Klaagsters hebben verwezen naar specifieke passages in de beide processtukken,
ter onderbouwing van de klacht. Bij klaagster 1 bestaat de indruk dat verweerder de
genoemde processtukken niet zelf heeft opgesteld, maar dat zijn cliënt die heeft opgesteld.
Verweerder lijkt alleen als doorgeefluik te fungeren, terwijl van hem mag worden verwacht
dat hij mitigerend optreedt. De processtukken hebben een enorme omvang, wat niet gerechtvaardigd
wordt door de omvang van het geschil. Klaagsters menen dat sprake is van schending
van gedragsregels 1, 2 lid 1 en 6 leden 1 en 7.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klaagsters
5.1 De raad stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht
in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen
of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
5.2 De raad stelt vast dat het klachtonderdeel over grievende uitlatingen (klachtonderdeel
a) alleen betrekking heeft op klaagster 1. Klaagster 2 heeft daarbij geen rechtstreeks
belang en is in zoverre niet-ontvankelijk.
5.3 De raad stelt vast dat het klachtonderdeel over ondoelmatig procederen (klachtonderdeel
b) juist alleen betrekking heeft op klaagster 2. De raad zal klaagster 1 daarom in
zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Inhoudelijk toetsingskader
5.4 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die de raad bij de beoordeling daarvan hanteert is mede ingegeven door de kernwaarde
partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in.
Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van
zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt.
Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de
advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat
geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen,
(c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van
de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de
hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a (klaagster 1)
5.5 Gedragsregel 7 bepaalt dat een advocaat zich niet onnodig grievend dient uit
te laten. De raad is van oordeel dat verweerder zich in zijn twee processtukken (de
twee memories van grieven) onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster 1. Verweerder
heeft in zijn stukken meermaals vérgaande en ongefundeerde beschuldigingen aan het
adres van klaagster 1, de advocaat van de wederpartij, geuit. De raad verwijst naar
de onder de feiten opgenomen citaten. Zo heeft verweerder klaagster 1 ervan beschuldigd
dat zij zelf bewijs heeft gecreëerd en dat zij haar cliënt heeft misleid, geïndoctrineerd,
bedreigd en onder druk gezet. Van verweerder had een meer professionele distantie
mogen worden verwacht. De raad acht dit klachtonderdeel ten aanzien van klaagster
1 dan ook gegrond.
Klachtonderdeel b (klaagster 2)
5.6 Gedragsregel 6 bepaalt dat een advocaat een doelmatige behandeling van de zaak
dient na te streven en in het oog dient te houden dat ook ten laste van de wederpartij
of andere betrokkenen geen onnodige kosten worden gemaakt.
5.7 De raad overweegt dat klaagsters hebben gewezen op passages in de stukken die
volgens hen juridische onzin zijn of juridisch onhoudbaar zijn. De raad is evenwel
van oordeel dat verweerder heeft gehandeld binnen de ruime mate van vrijheid die hem
toekomt als advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft, zoals vermeld, een grote
mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen en diens standpunten
voor het voetlicht te brengen. De raad ziet niet dat verweerder namens zijn cliënt
evident onpleitbare standpunten heeft ingenomen. De lengte van de processtukken maakt
niet dat sprake is van ondoelmatig procederen. Verweerder heeft bovendien gemotiveerd
aangegeven waarom de stukken zo lang zijn. Dat de stukken wellicht anders ingericht
hadden kunnen worden en dat zaken wellicht anders verwoord hadden kunnen worden, betekent
niet dat sprake is van klachtwaardig handelen. De gerechtshoven hebben bovendien in
de arresten van 4 juli 2023 en 21 november 2023 geen aanleiding gezien om verweerders
cliënt te veroordelen in de werkelijke proceskosten, terwijl daar van de zijde van
klaagsters wel om was gevraagd. Hetgeen door klaagsters naar voren is gebracht wettigt
niet de conclusie dat sprake is geweest van ondoelmatig procederen. Dit klachtonderdeel
is daarom ten aanzien van klaagster 2 ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft zich in twee processtukken meerdere keren onnodig grievend
uitgelaten over een collega-advocaat. Hij heeft vérgaande verwijten aan haar adres
in zijn stukken opgenomen, waaronder de beschuldiging dat zij haar cliënt heeft misleid,
geïndoctrineerd, bedreigd en onder druk gezet. Dat is een zware en onvoldoende gemotiveerde
beschuldiging die verweerder niet had mogen opnemen.
6.2 Verweerder heeft ter zitting erkend dat het niet goed is geweest hoe hij dingen
heeft verwoord in zijn stukken. De raad houdt daar rekening mee. De raad is van oordeel
dat het opleggen van een disciplinaire maatregel desondanks passend is en legt daarom
aan verweerder een waarschuwing op.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klaagster 1 betaalde griffierecht
van € 50,- aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klaagster 1 dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar
rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder dient het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klaagster. Klaagster 1
dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door te geven.
7.4 Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klaagster 1 niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b;
- verklaart klaagster 2 niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a;
- verklaart klachtonderdeel a (ten aanzien van klaagster 1) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b (ten aanzien van klaagster 2) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster
1, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster
1, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024.