ECLI:NL:TADRSGR:2024:220 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-287/DH/DH 24-291/DH/DH 24-292/DH/DH 24-293/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:220 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-12-2024 |
Datum publicatie: | 18-12-2024 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadbeslissing. Klachten over de eigen advocaten en klachtfunctionaris en bestuurder van advocatenkantoor. Klacht over de eigen advocaten ongegrond; niet gebleken dat zij onvoldoende zorgvuldig of onvoldoende deskundig zijn geweest in de wijze waarop zij twee zaken van klagers hebben behandeld. Klacht over de klachtenfunctionaris ongegrond; zij was niet rechtstreeks betrokken bij het sluiten van de regeling met het advocatenkantoor waarop de klacht ziet. Klacht over de bestuurder ongegrond; de bestuurder mocht de aansprakelijkstelling van de hand wijzen. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 december 2024
in de zaken 24-287/DH/DH, 24-291/DH/DH, 24-292/DH/DH en 24-293/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager 1
klaagster 2
klager 3
klager 4
klaagster 5
klaagster 6
klaagster 7
klaagster 8
klaagster 9
gezamenlijk te noemen: klagers
gemachtigde: [klager 1]
over:
[verweerder 1]
advocaat te Den Haag
verweerder 1
zaaknummer: 24-287/DH/DH
[verweerster 2]
advocaat te Den Haag
verweerster 2
zaaknummer: 24-291/DH/DH
[verweerder 3]
advocaat te Breda
verweerder 3
zaaknummer: 24-292/DH/DH
[verweerster 4]
advocaat te Utrecht
verweerster 4
zaaknummer: 24-293/DH/DH
gezamenlijk te noemen: verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 4 april 2023, ontvangen op 6 april 2023, hebben klagers bij
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken)
een klacht ingediend over verweerders.
1.2 Bij beslissing van 23 mei 2023 heeft de voorzitter van het hof van discipline
de Haagse deken aangewezen voor onderzoek en behandeling van de klacht tegen [verweerder
3] en [verweerster 4].
1.3 Op 17 april 2024 heeft de raad vier klachtdossiers met kenmerk K075 2023
van de deken ontvangen.
1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 november 2024. Namens
klagers is verschenen [klager 1], vergezeld door advocaat mr. R.M. Stark. Verweerders
zijn allen in persoon verschenen.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossiers en van
de op de inventarissen genoemde bijlagen 03 tot en met 09 (inhoudelijk) en 1 tot en
met 31 (procedureel).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
Geschil met accountant
2.2 De familie [naam klagers] (klagers 1 tot en met 4) heeft diverse ondernemingen
(klagers 5 tot en met 9). Alle ondernemingen zijn klant geweest bij accountant [naam].
Op 2 september 2021 is de opdrachtrelatie door de accountant met alle vijf de ondernemingen
opgezegd, nadat tussen de accountant en één van de ondernemingen een verstoorde relatie
is ontstaan. De accountant heeft gebruik gemaakt van zijn retentierecht op de boekhouding
totdat een bedrag van € 3.390,12 (inclusief incassokosten) aan onbetaalde facturen
is betaald. Op 25 oktober 2021 is namens de accountant een sommatiebrief verzonden
aan klagers, nadat eerder herhaald is gewezen op de facturen. Namens de accountant
is daarbij aangezegd dat klagers door de betalingsachterstand niet langer toegang
krijgen tot de administratiesystemen.
2.3 Op 27 oktober 2021 hebben klagers zich tot het kantoor van verweerders gewend
voor juridische bijstand in het geschil. [Verweerder 3], op dat moment advocaat-stagiair,
en [verweerster 4] werkten op dat moment beiden nog voor het kantoor [naam] Advocaten.
[Verweerster 4] heeft een intakegesprek gevoerd met [klager 1].
2.4 [verweerder 3] en [verweerster 4] hebben de zaak tegen de accountant vervolgens
behandeld. Op 3 november 2021 hebben zij overleg gevoerd met [klager 1]. Diezelfde
dag hebben zij aan [klager 1] geschreven:
“Mijn collega, [verweerder 3], en ik hebben bijgaande concept-brief aan [de advocaat
van de accountant] opgesteld. In de brief zijn we niet te inhoudelijk ingegaan op
de verschuldigdheid van de verschillende facturen, omdat dat nu niet het meest kostenefficiënt,
in een later stadium altijd nog kan en op basis van de opmerkingen in het Excel-bestand
en zonder bestudering van de stukken niet goed is te beoordelen in hoeverre de facturen
verschuldigd zijn.
Ons advies zou zijn om deze zaak zo snel mogelijk op te lossen, door het voorstel
te doen om nog een deel van de facturen te betalen (voor zover redelijk en verschuldigd).
Zou jij nog kunnen laten weten welk bedrag je nog bereid bent te betalen ter voorkoming
van verdere juridische kosten en ter oplossing van dit geschil? Dan passen we de brief
hierop aan. Zou je daarnaast kunnen laten weten aan wie en op welke wijze de administratie
kan worden overgedragen? Opmerkingen en aanvullingen bij de brief ontvangen we ook
graag, zodat de brief vandaag of morgen kan worden verzonden.”
2.5 Op 4 november 2022 heeft [klager 1] na een eerdere reactie gereageerd:
“Bedankt, voor het meedenken. Ik heb met iedereen overlegt en we zijn het er over
eens dat het eigenlijk €500,- teveel is. [De accountant] mag al blij zijn dat we nog
€500,- willen betalen voor iets waarvan wij het idee hebben dat we bedondert zijn
door [de accountant]. [De accountant] is er met gestrekt been ingegaan en schiet met
hagel. […] Verder is [de accountant] volgens ons zelf niet zeker van de juistheid
van enkele facturen. […] Voor deze facturen heeft [de accountant] tot ca. 3 weken
geleden NOOIT herinneringen gestuurd. Als [de accountant] de stekker er uit wil trekken
(zou weer aangegeven dat ze niet willen komen tot een oplossing) is dat aan hun, wij
gaan ons dan echt beraden of we de zaak gaan voorleggen aan de Raad voor Geschillen
van Accountants. […]”
2.6 Diezelfde dag heeft [verweerder 3] op [klager 1] geantwoord:
“Dank voor onderstaande reactie, wij zullen dit voorstel verwerken in de brief en
zullen deze daarna versturen. In het meest gunstige scenario gaat [de accountant]
akkoord met het voorstel en wordt een en ander op korte termijn afgewikkeld. Mocht
[de accountant] niet akkoord gaan en haar standpunten omtrent de facturen handhaven,
zullen wij deze gemotiveerd en waar mogelijk onderbouwd met stukken moeten betwisten.
Mocht ook dat tot niets lijden, is een gerechtelijke procedure niet uit te sluiten,
maar dat is vooralsnog op de muziek vooruit lopen.”
2.7 Daarop heeft [klager 1] op eveneens dezelfde dag gereageerd:
“Ik heb mi de openstaande bedragen al gemotiveerd in het Excel bestand. We wachten
reactie [accountant] af. […]”
2.8 Op 9 november 2021 is een opdrachtbevestiging verstuurd.
2.9 [Verweerder 3] heeft vervolgens met de advocaat van de accountant gecorrespondeerd
en telefonisch overleg gevoerd. De accountant bleek niet bereid om een deel van de
declaraties te crediteren en maakte aanspraak op een vergoeding voor de overdracht
van de administratie van klagers en voor incassokosten.
2.10 Op 20 december 2021 heeft een digitale bespreking plaatsgevonden tussen
[klager 1], [klager 3], [klager 4] en de accountant. Dit heeft niet geleid tot een
oplossing.
2.11 Diezelfde dag heeft [verweerder 3] een concepte-mail voorgelegd aan [klager
1], waarbij hij heeft opgemerkt:
“[…] Wellicht zal [de accountant] proberen om akkoord te gaan met dit voorstel onder
de voorwaarde dat partijen elkaar over en weer ‘finale kwijting’ verlenen, waardoor
partijen elkaar niet meer kunnen aanspreken op welke grond dan ook. In dat geval zijn
tuchtrechtelijke maatregelen ook niet mogelijk. Het is dus even afwachten of zij die
voorwaarde al dan niet vereisen.”
2.12 Diezelfde dag heeft [verweerder 3] een e-mail verstuurd aan de advocaat
van de accountant met het openstaande factuurbedrag van € 1.785,67 (exclusief incassokosten).
[Verweerder 3] heeft daarin aangegeven dat klagers bereid zijn dat bedrag te betalen
“maar dan moet het daar wel bij blijven en kunnen partijen deze kwestie achter zich
laten”.
2.13 Voordat de advocaat van de accountant heeft gereageerd op de e-mail van
[verweerder 3], hebben klagers zelf reeds het bedrag van € 1.785,67 op 22 december
2021 overgemaakt aan de accountant. Dit hebben klagers diezelfde dag aan [verweerder
3] medegedeeld. [Verweerder 3] heeft daarop een bericht verstuurd aan de advocaat
van de accountant dat het openstaande bedrag zoals dat in de digitale bespreking van
20 december 2021 is genoemd, betaald is en dat klagers er daarmee van uitgaan dat
het dossier is gesloten.
2.14 Op 27 december 2021 is daarop namens de accountant medegedeeld dat de betaling
niet voldoende is, omdat er een bedrag van € 114,95 aan facturen resteerde en dat
klagers op grond van de algemene voorwaarden ook de incassokosten van € 2.659,- verschuldigd
zijn, alsmede de kosten voor de overdracht van de dossiers van omstreeks € 600,-.
2.15 De facturen zijn vervolgens niet betaald door klagers. Klagers hebben hun
boekhoudingen door een nieuwe accountant laten reconstrueren en daarvoor naar eigen
zeggen extra kosten moeten maken.
Geschil over verbouwing woning van de familie A.
2.16 [Klager 4] is met zijn bedrijf actief in de keukenbranche. Aanvankelijk
handelde hij in de vorm van de eenmanszaak [naam eenmanszaak klager 4]. Inmiddels
is deze eenmanszaak omgezet in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
(B.V.).
2.17 [De eenmanszaak van klager 4] heeft een overeenkomst van aanneming gesloten
met de familie A. voor de verbouwing van een woning. Daarin is, voor zover relevant,
afgesproken dat de familie A. 35% van de aanneemsom diende te betalen zodra de verbouwing
voor 80% was voltooid. Dit betrof een bedrag van € 42.000,-. Verweerders zijn niet
betrokken geweest bij het opstellen en sluiten van de overeenkomst.
2.18 Tussen [de eenmanszaak van klager 4] en de familie A. is een geschil ontstaan
over de vraag of de verbouwing voor 80% voltooid was, zodat er een (laatste termijn)betaling
van 35% van de aanneemsom verricht moest worden, en over door de familie A. gestelde
gebreken in de door [de eenmanszaak van klager 4] verrichte werkzaamheden.
2.19 [Klager 4] en [klager 1] hebben zich tot het kantoor van verweerders gewend
voor juridische bijstand bij het geschil met de familie A. [verweerder 3] en [verweerster
4] hebben de zaak aangenomen en behandeld.
2.20 Op 14 april 2022 hebben [verweerder 3] en [klager 1] elkaar telefonisch
gesproken. Diezelfde dag heeft [verweerder 3] een conceptbrief voorgelegd, die door
[klager 1] is geaccordeerd.
2.21 Op 6 mei 2022 hebben [verweerder 3] en [verweerster 4] een opdrachtbevestiging
verstuurd aan [de eenmanszaak van klager 4], ter attentie van [klager 4], met een
kopie aan [klager 1] die als contactpersoon optrad. Diezelfde dag hebben [verweerder
3] en [verweerster 4] aan [klager 4] geschreven:
“Bijgaand ontvang je, zoals besproken, een concept-brief. Zou je deze kritisch kunnen
doorlezen en zou je hierop zo snel mogelijk kunnen reageren zodat de brief, op jouw
verzoek, zo snel mogelijk kan worden verzonden? Omdat we niet het volledige dossier
hebben ontvangen, zijn veel stellingen voor mij niet te controleren (zoals wat er
is afgesproken in afwijking van de offerte, de gestelde tekortkomingen etc.). Ik baseer
me daarom vooral op hetgeen jij gisteren hebt toegezonden.
Telefonisch heb je gisteren aangegeven dat je graag wilt dat ter voorkoming van
verdere kosten er na deze brief niet uitgebreid meer wordt gecorrespondeerd. Wel zullen
wij nog eventueel overleg voeren met [de medewerker van de rechtsbijstandsverzekeraar].
Hierbij wil ik je er wel op wijzen dat de termijnen in de brief vrij kort zijn (korter
dan gebruikelijk) en dat het deskundigenonderzoek wel is afgesproken. Het is dan ook
mogelijk dat de wederpartij de hakken in het zand zet en het restantbedrag niet gaat
betalen. Hier kunnen wij dan helaas vrij weinig aan doen. In dat geval zou eigenlijk
de enige optie zijn om 1) verdere werkzaamheden op te schorten of 2) rechtsmaatregelen
te treffen, zoals het leggen van beslag of het starten van een procedure. Door jou
is aangegeven dat een procedure niet wenselijk is vanwege de kosten. […] Als jullie
hierover nog willen overleggen hoor ik het graag. Maar ik hoop natuurlijk dat na ontvangst
van de brief betaald gaat worden.”
2.22 [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben de zaak besproken met [klager 4]
en [klager 1]. Daarin is ter sprake gekomen dat verschuldigdheid van de factuur afhankelijk
is van de vraag of 80% van de werkzaamheden is verricht. [klager 4] en [klager 1]
hebben daarop aangegeven dat veel meer dan 80% van de werkzaamheden was afgerond en
dat daarover geen discussie zou kunnen bestaan. [Verweerder 3] heeft op basis daarvan
een conceptbrief opgesteld en, na akkoord daarop, verstuurd aan de familie A.
2.23 Op 1 juni 2022 is namens de familie A. gereageerd dat de grens van 80% bij
lange na niet zou zijn gehaald en zijn diverse tekortkomingen aan de werkzaamheden
gesteld. [verweerder 3] en [verweerster 4] hebben daarop opnieuw overleg gevoerd met
[klager 4] en [klager 1]. Laatstgenoemden hebben vastgehouden aan het standpunt dat
meer dan 80% van de werkzaamheden is verricht, er geen gebreken zijn en dat er € 42.000,-
betaald diende te worden. [verweerder 3] en [verweerster 4] hebben in reactie daarop
aangegeven dat er een toelichting en onderbouwing nodig is voor dat standpunt.
2.24 De familie A. heeft daarna aangeboden een bedrag van € 21.000,- te betalen
mits [de eenmanszaak van klager 4] de keuken zou monteren en er een deskundige zou
worden ingeschakeld om vast te stellen of 80% van de werkzaamheden is verricht. [De
eenmanszaak van klager 4] heeft vervolgens de keuken geplaatst. [De eenmanszaak van
klager 4] heeft geen verdere werkzaamheden, zoals herstelwerkzaamheden, verricht,
omdat er volgens [de eenmanszaak van klager 4] geen gebreken waren.
2.25 Op 15 juni 2022 hebben [verweerder 3] en [verweerster 4] erop gewezen dat
de voornoemde opstelling van [de eenmanszaak van klager 4] tot gevolg zou kunnen hebben
dat hij in verzuim zou komen te verkeren, waardoor de familie A. de overeenkomst zou
kunnen ontbinden en aanspraak zou kunnen maken op schadevergoeding. [Verweerder 3]
en [verweerster 4] hebben geadviseerd om de (herstel)werkzaamheden te verrichten die
in ieder geval verricht moesten worden. [De eenmanszaak van klager 4] heeft de familie
A. daarop verzocht eerst het deskundigenrapport te verstrekken en om daarna overleg
te voeren over de te verrichten (herstel)werkzaamheden.
2.26 [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben vervolgens gecorrespondeerd met
de advocaat van de familie A. De advocaat heeft op 4 juli 2022 een deskundigenrapport
verstrekt, waaruit volgt dat nog niet 80% van de werkzaamheden was verricht en welke
herstelwerkzaamheden waren vereist.
2.27 Op 8 juli 2022 heeft [verweerster 4] aan [klager 1] geschreven:
“Naar aanleiding van het deskundigenbericht heb ik telefonisch contact gehad met
[de advocaat van de familie A.]. Helaas leek hij niet bereid te zijn om pragmatisch
met de gebreken om te gaan, maar verzocht hij een planning te verstrekken waarbinnen
de gebreken kunnen worden hersteld en een planning voor de nog te verrichten werkzaamheden
op zolder. […] Doordat hij de gebreken nu niet wil afhechten, verwacht ik dat er over
de gebreken in het deskundigenrapport en eventuele andere gebreken aan het einde van
de rit (bij oplevering) nog een discussie zal ontstaan. Maar dit kunnen we helaas
niet voorkomen zonder hun medewerking.
In onderstaande e-mail gaf hij daarnaast aan dat nog niet bekend is wat er volgende
week gebeurd. Is dat alleen de dakkapel of ook de verdere werkzaamheden op zolder?
Zou jij een planning kunnen verstrekken van de te verrichten werkzaamheden zodat
we [de advocaat van de familie A.] hierover kunnen berichten? […]”
2.28 Op 11 juli 2022 heeft [klager 1] aan [verweerder 3] en [verweerster 4] geschreven:
“Dakkapel is volgens vanochtend afspraak geplaatst. Graag [de advocaat van de familie
A.] mailen dat betaling binnen 5 werkdagen op onze rekening moet staan […] Werkzaamheden
worden opgeschort totdat bedrag (95% van 120K) op onze rekening staat. Zo niet, aanmanen,
extra kosten doorrekenen tot aan eventueel beslagleggen toe.
LET OP!!!
[De familie A.] is volop bezig (IS NIET DE AFSPRAAK] in de woning ook op plekken
waar nog iets moet worden aangepast volgens het rapport. We gaan er vanuit dat jullie
een 100% goede brief maken waarin wij op geen enkele wijze aansprakelijk kunnen worden
gesteld voor schade die is ontstaan door “eigen” werk [de familie A.] […] Zoals vrijdag
met [verweerster 4] afgesproken, nu stapsgewijs zaak oppakken en niets meer aan het
toeval overlaten. Dit zijn ratten dus wees heel alert en gewaarschuwd!! […] PS. Woning
is nu zonder twijfel meer als 80% gereed. 80% was het al maanden, wij kunnen ons namelijk
niet vinden in het deskundige rapport.”
2.29 Diezelfde dag heeft [verweerder 3] aan [klager 1] geschreven:
“In navolging op de e-mails van [de advocaat van de familie A.] en [verweerster
4], vind je hieronder een conceptmail aan [de advocaat van de familie A.]. Zoals jij
ook al telefonisch met [verweerster 4] hebt besproken, zijn de gemoederen inmiddels
aardig opgelopen en kan de strekking van onderstaande e-mail escalerend werken, ondanks
dat jullie in jullie recht staan voor wat betreft de betaling van het restant. Wij
vernemen graag of onderstaande e-mail verzonden kan worden.”
2.30 Op 14 juli 2022 hebben [verweerder 3] en [verweerster 4] overleg gevoerd
met [klager 4] en [klager 1]. Zij hebben vervolgens in een e-mail van diezelfde dag
geschreven:
“In navolging op ons telefoongesprek, vinden jullie hieronder het aangepaste concept
voor [de advocaat van de familie A.]. Tijdens ons telefoongesprek werd duidelijk dat
voor jullie de koek op is en dat jullie het liefst willen overgaan tot ontbinding
van de overeenkomst met [de familie A] en in een procedure betaling willen afdwingen
en daaraan voorafgaand conservatoir beslag willen leggen. Wij bespraken dat [de familie
A.] hoogstwaarschijnlijk in dat geval een tegenvordering zullen instellen. Immers,
zij betwisten (volgens ons: onterecht) dat 80 procent van de werkzaamheden zijn voltooid
en dat er allerlei andere (herstel)werkzaamheden verricht moeten worden. […] Als inderdaad
80 procent van het werk gereed is, dan is de betaaltermijn opeisbaar en dan dient
er door [de familie A.] betaald te worden. Als ze dit niet (tijdig) doen, dan komen
ze in verzuim en kunnen jullie je werkzaamheden in beginsel opschorten en ontbinden
(tenzij een rechter zou oordelen dat jullie al in schuldeisersverzuim verkeren doordat
de werkzaamheden al door jullie zijn opgeschort, maar daarvan is volgens ons geen
sprake van).
[…] In het beste geval, zal de vordering voor wat betreft het afronden van 80 procent
van de werkzaamheden worden toegekend, maar zullen [de familie A.] waarschijnlijk
in het gelijk worden gesteld voor wat betreft het minderwerk en mogelijk voor wat
betreft een deel van de herstelkosten. Voor eventuele herstelkosten geldt dat indien
en voor zover terecht gevorderd, de daarmee gepaard gaande kostenveroordeling waarschijnlijk
hoger zal zijn dan wanneer jullie de werkzaamheden zelf uitvoeren.
Daarbij zij opgemerkt dat de eenmanszaak van [klager 4] de eisende partij is en,
indien een eventuele reconventionele vordering van [de familie A.] wordt toegewezen,
op het gehele privévermogen van [klager 4] kan worden verhaald. Dit is een (proces)risico.
Echter, voor jullie is praten geen optie meer, zo werd mij telefonisch medegedeeld.
Wij vernemen graag of jullie in verband met bovenstaande geconstateerde risico's nog
nader overleg willen voeren. Wij vernemen ook graag of 1 onderstaande e-mail kan worden
verzonden en treden daarna graag in overleg om de vervolgstappen te concretiseren.“
2.31 Diezelfde dag hebben [verweerder 3] en [verweerster 4] de advocaat van de
familie A. nogmaals gesommeerd om over te gaan tot betaling.
2.32 Op 29 juli 2022 hebben [verweerder 3] en [verweerster 4] aan [klager 4]
en [klager 1] geschreven:
“Zoals al per WhatsApp aangekondigd, hierbij de e-mail aan [de advocaat van de familie
A.]. [klager 1] gaf aan dat de e-mail verstuurd kon worden als jullie volledig in
jullie recht staan. Als er daadwerkelijk 80% gereed is, dan staan jullie in jullie
recht. Wij gaan op basis van wat jullie verklaren ervanuit dat die 80%-grens (ruimschoots)
is gehaald, maar ik noch [verweerster 4] kunnen dat bepalen. Als theoretisch bezien
een deskundige anders zou oordelen, namelijk dat er geen 80% van de werkzaamheden
is verricht, dan kan er niet rechtsgeldig worden opgeschort. Daar gaan we op basis
van jullie input evenwel niet vanuit. […] Wij vernemen graag eventuele op- of aanmerkingen
en of de e-mail verstuurd kan worden.”
2.33 Op 9 augustus 2022 heeft de advocaat van de familie A. medegedeeld dat de
factuur betaald zou worden indien [de eenmanszaak van klager 4] een planning voor
het afronden van de werkzaamheden zou toezenden. [De eenmanszaak van klager 4] heeft
dit niet willen toezeggen en heeft aanspraak gemaakt op het bedrag van € 21.000,-.
2.34 Diezelfde dag heeft de advocaat van de familie A. telefonisch contact gezocht
met [verweerder 3], waarin de advocaat te kennen gaf de sommatie niet naar zijn cliënten
te hebben verstuurd omdat hij meende dat een dergelijk harde opstelling niet in het
belang van beide partijen was. [verweerder 3] heeft de inhoud van het telefoongesprek
diezelfde dag teruggekoppeld aan [klager 4] en [klager 1], met zijn advies om gebruik
te maken van de opening om tot een oplossing te komen. Daarop heeft [klager 4] diezelfde
dag gereageerd:
“EERST BETALEN Het aanleveren van een planning voor de resterende werkzaamheden
staat los van deze betalingsverplichting. NU WILLEN ZE PRATEN MAAR ZE GAAN KAPOT!!!!!!!!!!!!”
2.35 Op 11 augustus 2022 heeft [verweerder 3] aan [klager 4] en [klager 1] geschreven:
“Wij spraken elkaar gistermiddag telefonisch naar aanleiding van de e-mailwisseling
en het WhatsApp-gesprek van dinsdag 9 augustus. De inhoud daarvan is bekend en gaat
kort gezegd over het telefoongesprek dat ik eveneens dinsdag 9 augustus met [de advocaat
van de familie A.] in deze zaak had en waarvan ik de inhoud aan jullie terugkoppelde.
Deze email is bij jullie in het verkeerde keelgat geschoten, zo gaven jullie telefonisch
aan. Ook hebben jullie het gevoel steeds aan het kortste eind te trekken en wensen
niet meer te praten met [de familie A.]. Jullie wensen betaling - desnoods via de
rechter. Ook kwam telefonisch de kwestie [de accountant] ter sprake, waarbij jullie
eveneens het gevoel aan over hebben gehouden dat jullie aan het kortste eind hebben
getrokken.
Jullie hebben telefonisch aangegeven nog wel vertrouwen te hebben in [verweerster
4] en mij, ondanks dat jullie per WhatsApp hebben aangegeven dat jullie hopen dat
wij nog aan jullie kant staan en dat de e-mailwisseling en het WhatsAppgesprek de
samenwerking niet ten goede komt. Ook hebben jullie telefonisch aangegeven een second
opinion te gaan inwinnen. Het e-mailverzoek om in dat kader de stukken te overleggen
is inmiddels ontvangen. Vanzelfsprekend is dat jullie goed recht en de stukken zullen
ook naar mr. Stark worden toegestuurd. Wat daar ook de uitkomst van zal zijn, breng
ik - mede namens [verweerster 4] - het volgende onder jullie aandacht.
[Verweerster 4] en ik zijn van mening dat jullie belang in de gegeven omstandigheden
het beste wordt gediend met een minnelijke oplossing, zoals in mijn e-mail van dinsdag
naar aanleiding van het telefoongesprek met [de advocaat van mr. A] uiteengezet. Dit
is de meest efficiënte manier met de minste (proces)risico's. Jullie hebben (meermaals)
aangegeven dat de tijd van praten voorbij is, desnoods in rechte betaling willen afdwingen
en in dat kader 'over lijken' willen gaan. [Verweerster 4] en ik staan echter niet
achter een dergelijke aanpak vánwege de procesrisico's die daaraan zijn verbonden
zoals wij die reeds uiteengezet hebben.
Dit heeft tot gevolg dat er thans twee opties zijn. De eerste is dat wij voor jullie
blijven optreden en dat we ons gezamenlijk inspannen om een minnelijke oplossing te
bereiken. […] Deze optie kan alleen worden uitgevoerd als jullie je in deze aanpak
kunnen vinden. Indien dat niet het geval is, en daar lijkt net nu sterk op, dienen
[verweerster 4] en ik de opdracht aan jullie terug te geven. Jullie kunnen dan een
andere advocaat inschakelen die jullie aanpak wel kan onderschrijven.
Graag vernemen wij welke optie jullie kiezen, waarbij wij ons voor kunnen stellen
dat jullie eerst de uitkomst van een second opinion willen afwachten, waar dan wel
haast mee moet worden gemaakt.
Het voorgaande laat onverlet dat wij jullie steeds met veel genoegen hebben bijgestaan,
wij jullie willen bedanken voor jullie vertrouwen in ons, we hei vervelend voor jullie
vinden dat jullie in deze vervelende discussie met [de familie A.] zijn beland en
wij ons maximaal hebben ingespannen om voor jullie het beste resultaat te bereiken
én dat ook zullen blijven doen indien jullie voor die mogelijkheid kiezen.”
2.36 Op 17 augustus 2022 heeft de familie A. het resterende bedrag van € 21.000,-
betaald, met het verzoek om de (herstel)werkzaamheden voort te zetten en een planning
aan te leveren.
2.37 Op 19 augustus heeft [verweerder 3] aan [klager 4] en [klager 1] geschreven:
“Er is door [de advocaat van de familie A.] gesommeerd om uiterlijk 24 augustus
2022 een planning aan te leveren en uiterlijk 14 september 2022 'volledig deugdelijk
te zijn nagekomen' […] Als nu wordt aangegeven dat de komende vier weken zullen worden
gebruikt om een planning aan te leveren, is dat een mededeling waaruit [de familie
A.] kan afleiden dat jullie in de nakoming van de door [de advocaat van de familie
A.] gestelde termijn tekort zullen gaan schieten en zal [de advocaat van de familie
A.] zich beroepen dat de gevolgen van niet-nakoming intreden voordat de vordering
opeisbaar is […] Dit is een risico. Mijn advies zou zijn om direct met een inhoudelijke
te komen waarom de gestelde termijnen niet haalbaar zijn (gelet op bouwvak etc) en
dat het onredelijk is om vast te houden aan eerdergenoemde termijnen die zijn aangegeven
voordat de hele discussie is ontstaan, maar dat jullie desondanks zullen streven om
binnen vier weken een planning aan te leveren.
In mijn e-mail van maandag 15 augustus 11 :39u heb ik aangegeven om de uitkomsten
van de (aangekondigde) second opinion af te wachten alvorens te bepalen welke advocaat
de vervolgwerkzaamheden gaat oppakken. Kunnen jullie aangeven wanneer de second opinion
gereed is?”
2.38 Op 9 september 2022 heeft [verweerster 4] met [klager 4] en [klager 1] gesproken.
Na het gesprek is aan de familie A. een voorstel gedaan van € 10.000,- om geen werkzaamheden
meer te verrichten. De familie A. heeft hiermee niet ingestemd. [Verweerster 4] heeft
daarop aan [de eenmanszaak van klager 4] geadviseerd om ofwel de herstelwerkzaamheden
uit te voeren, ofwel een beter financieel voorstel te doen.
2.39 Op 29 september 2022 is het dossier overgedragen aan mr. R.M. Stark.
Kantoorklachtenregeling
2.40 Op 19 augustus 2022 hebben klagers klachten op grond van de kantoorklachtregeling
van het kantoor van verweerders ingediend. De klachten zijn vervolgens behandeld door
[verweerster 2], de klachtenfunctionaris van het kantoor.
2.41 Op 22 augustus 2022 hebben klagers hun klachten nader gemotiveerd. Daarin
heeft [klager 1] onder meer geschreven:
“Wij hebben [het advocatenkantoor] voor dit dossier ingeschakeld nadat [de accountant]
werkzaamheden, voor al "onze" ondernemingen per direct had stopgezet. En daarbij alle
administraties had gegijzeld. Na een langdurend traject met [het advocatenkantoor]
als onze advocaat hebben wij volledig aan alle eisen van [de accountant] voldaan (op
advies [het advocatenkantoor]) en staan wij tot op de dag van vandaag nog steeds met
lege handen; Met als resultaat nog steeds geen administraties (4 ondernemingen), gevolg
dubbele kosten (duizenden euro's) om al deze administraties opnieuw op te laten bouwen
door nieuwe accountant, nog openstaande "pest/druk" (zoals [het advocatenkantoor],
[verweerder 3] deze noemt) factuur van €6.500,- i.v.m. de werkzaamheden die [de accountant]
blijkbaar voor de zaak tegen [klagers] heeft moeten maken (waarvoor we inmiddels herinnering
van hebben ontvangen) en alle betaalde facturen aan [het advocatenkantoor]. […]”
2.42 Op 26 augustus 2022 heeft [verweerder 3] gereageerd op de klachten.
2.43 Op 29 augustus 2022 heeft [verweerster 2] de reactie doorgezonden aan klagers.
Daarbij heeft zij geschreven:
“Uit het verweer en de stukken maak ik op dat er een dispuut tussen u(w onderneming(en))
is ontstaan en [de accountant] over openstaande facturen. […] Voor zover dat betreft
dat u nog steeds niet over de dossiers beschik, begrijp ik uit het verweer dat dit
een beslissing is die in overleg is genomen, nu de kosten voor het beschikbaar stellen
van de administratie hoger zouden zijn dan het reconstrueren van de administratie
door een nieuw in te schakelen administrateur. U stelt voorts dat er nog een restant
bedrag wordt gevorderd door [de accountant] ad € 6.500,00. Wilt u mij dienaangaande
de betreffende herinnering sturen, nu ik uit het verweer van [verweerder 3] opmaak
dat het een veel lager bedrag zou betreffen. […]”
Op 30 augustus 2022 heeft [klager 1] gereageerd:
“Als het goed is heeft u (lees [verweerder 3] alle correspondentie inzake de zaak
van [de familie A.] In de bijlage stuur ik u de factuur van [de accountant] (ook daar
weet [verweerder 3] van). […]”
Daarop heeft [verweerster 2] gereageerd:
“[…] lk kan eenvoudigweg in het dossier niet terugvinden uw stelling dat er een
(restant) bedrag wordt gevorderd door [de accountant] ad € 6.500,00. U stelt dat u
die herinnering ook heeft. lk heb u enkel gevraagd mij dit toe te sturen. Wilt u dat
alsnog doen? Indien u onderschrijft de stelling van [verweerder 3] dat alle verzonden
correspondentie in concept aan u zijn voorgelegd alsmede in overleg de aanpak van
de zaak heeft plaatsgevonden, hoeft u daarvan ook geen stukken/tegenbewijs te overleggen
en kan ik op basis van de thans voorliggende informatie de behandeling van de klacht
verder vervolgen. Stuurt u mij de betreffende herinnering toe?”
2.44 Vervolgens heeft op 7 september 2022 een gesprek plaatsgevonden met [verweerster
2].
2.45 Op 22 september 2022 heeft [verweerster 4] op [klager 1] en [klager 4] gereageerd:
“Afgelopen dinsdag hebben jullie mij gebeld en aangegeven dat jullie graag op een
goede manier uit elkaar willen gaan. Deze wens is wederzijds. Jullie hebben mij laten
weten graag een compensatie te zien in de gedeclareerde en aan jullie in rekening
gebrachte uren. Enerzijds vanwege het achteraf vastgestelde verschil van inzicht over
de aanpak van zaken en anderzijds de kosten voor de overdracht van het dossier [tegen
de familie A.]
Op jullie verzoek is nog niet inhoudelijk gereageerd in de klachtprocedure. Wel
kan ik alvast aangeven dat ik meen dat de klachten niet gegrond zijn. Dit laat onverlet
dat ik het wel heel vervelend vind dat jullie niet tevreden zijn over onze juridische
bijstand. Om de huidige impasse te doorbreken, stel ik dan ook voor om een deel van
de declaraties te crediteren, zodat wij beiden verder geen tijd en negatieve energie
aan deze discussie kwijt te hoeven zijn, er geen klachtprocedure volgt en - mijns
inziens het meest belangrijke - wij toch op een goede manier uit elkaar kunnen gaan.
[…]”
2.46 Op 23 september 2022 heeft [klager 1] aan [verweerster 4] geschreven:
“Ook wij willen op een goede manier uit elkaar gaan. Toch vinden wij het voorgestelde
onvoldoende. Het gaat namelijk om 2 zaken ([de accountant] en [de familie A.]) waarvoor
we in totaal €10.500,- voor betaald hebben aan [het advocatenkantoor].
Als [het advocatenkantoor] €5.250,- crediteert aan ons en de facturen van augustus
en september blijven achterwege, zullen wij de zaak [de familie A.] formeel bij jullie
intrekken. […]
Tevens hebben [verweerster 2] en jij ons nog beloofd iets beloofd in de zaak [de
accountant]. Creditering van "pest" factuur en levering van al onze administraties
[…]. 4 bedrijven die niets met de zaak te maken hadden maar wel keihard en onrechte
zijn geraakt door [de accountant] uit boosheid en rancune. […]”
2.47 Op 26 september 2022 heeft [verweerster 4] aan [klager 1] geschreven:
“Over de kwestie [accountant] hebben we telefonisch overleg gevoerd nadat ik met
de advocaat van [de accountant] heb gesproken. Om te voorkomen dat er opnieuw een
juridisch geschil ontstaat terwijl beide partijen dit niet wenselijk lijken te vinden,
bespraken wij dat ik niet een formele brief of e-mail zal sturen naar de advocaat
van [de accountant], maar [klaagster 2] informeel contact zal opnemen met [de accountant].
[…] Graag hoor ik daarnaast of van mw. Stark of van jullie of zij nog aanvullende
stukken uit het dossier nodig heeft of nog behoefte heeft aan telefonisch overleg
ter overdracht van het dossier.”
Daarbij heeft [verweerster 4] een aanbod gedaan om ter finale kwijting over en weer
een bedrag van € 4.433,11 inclusief btw te crediteren en geen declaraties over augustus
en september 2022 in rekening te brengen.
2.48 Op 28 september heeft [klager 1] na een nieuw aanbod van [verweerster 4],
ingestemd met een regeling tegen finale kwijting over en weer om op goede wijze uit
elkaar te gaan, waarbij het advocatenkantoor een bedrag van € 5.250,- heeft overgemaakt,
de concept-declaratie van augustus 2022 van € 1.628,66 heeft gecrediteerd en over
september 2022 geen declaratie meer heeft verzonden. Klagers hebben hun klacht daarmee
ingetrokken.
2.49 [Klager 1] heeft daarna een bericht van de accountant ontvangen waaruit
volgt dat de openstaande factuur niet is gecrediteerd, maar dat men wel tot een afwikkeling
wenste te komen. [Klager 1] heeft dit bericht op 26 oktober 2022 aan [verweerster
2] en [verweerder 3] verzonden.
2.50 Op 27 oktober 2022 heeft [verweerster 2] aan [klager 1] gereageerd dat er
een finale regeling met het kantoor van verweerders is overeengekomen en heeft zij
hem geadviseerd om de kwestie voor te leggen aan een nieuwe advocaat.
2.51 Op 23 november 2022 heeft mr. Stark het advocatenkantoor van verweerders
gesommeerd om € 6.324,37 aan klagers te betalen, omdat de factuur van de accountant
niet onder de finale regeling zou vallen.
2.52 Op 9 december 2022 heeft [verweerder 1], bestuurder van het advocatenkantoor,
gereageerd op de sommatie:
“Uw brief van 23 november 2022 en uw e-mail van 30 november namens [klagers] hebben
wij ontvangen. Met de inhoud daarvan kunnen wij ons niet verenigen en wel om de volgende
redenen.
Ten eerste maakt de kwestie tegen [de accountant], in tegenstelling tot wat u stelt,
wel onderdeel uit van de finale regeling tussen [het advocatenkantoor] en [klagers].
[Het advocatenkantoor] en [klagers] hebben een finale regeling getroffen nadat er
een klacht via de klachtenregeling was ingediend over de behandeling van het dossier
[tegen de accountant] en het dossier [tegen de familie A.]. Onderdeel van deze klacht
was dat de zaak volgens [klagers] onvoldoende was afgerond/behandeld, doordat [de
accountant] nog aanspraak maakt op betaling van een factuur van ca. € 6.500,-, zie
hieronder de e-mail van [klagers] van 22 augustus 2022 aan de klachtenfunctionaris
[…]
Na indiening van de klacht is er door [verweerster 4] telefonisch contact opgenomen
met de advocaat van [de accountant] met de vraag of zij zou kunnen informeren of [de
accountant] bereid is om de factuur […] te crediteren en deze kwestie af te wikkelen.
Deze advocaat deelde toen mede dat haar cliënte niet op een niet geschil zat te wachten,
maar dat haar bemoeienis of een brief van [het advocatenkantoor van verweerders] mogelijk
een averechts effect zou kunnen hebben. Confraterneel is er toen door haar aangegeven
dat een gesprek tussen [klaagster 2] en [de accountant] mogelijk betere resultaten
zou opleveren. [Verweerster 4] heeft de inhoud van dit gesprek met [klagers] gedeeld,
waarna de finale regeling is getroffen en [klagers] zelf in gesprek is gegaan met
[de accountant].
Het is dan ook onjuist dat de Incassofactuur nog niet bekend was op het moment dat
partijen met elkaar onderhandelden over een regeling en een finale regeling zijn overeengekomen.
Nu de Incassofactuur en de bijstand van [het advocatenkantoor] daaromtrent (mede)
voor [klagers] de aanleiding was om zich te wenden tot de interne klachtenfunctionaris,
valt de bijstand van [het advocatenkantoor] omtrent (de afwikkeling van) de Incassofactuur
bij uitstek onder de reikwijdte van de finale regeling met [klagers]. Enkel gelet
op het voorgaande wordt de sommatie van [klagers] reeds van de hand gewezen.
Daarnaast betwist [het advocatenkantoor] dat abusievelijk met [de accountant] geen
regeling tegen finale kwijting is overeengekomen. [Het advocatenkantoor] heeft in
deze niet klachtwaardig gehandeld en is niet tekortgeschoten in de nakoming van haar
verplichting op grond van de overeenkomst tot opdracht.
[Het advocatenkantoor] zal dan ook niet aan de sommatie voldoen, wijst de aansprakelijkheid
ten opzichte van [klagers] dan ook van de hand en behoudt zich alle rechten en weren
voor.”
2.53 Op 4 april 2023 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerders.
3 KLACHT
3.1 De raad heeft ter zitting aan klagers gevraagd of de deken zijn klachten
op een juiste wijze heeft samengevat, zodat de raad van die klachten kan uitgaan.
Mr. Stark heeft daarop gereageerd dat zij dit met klagers heeft besproken. De raad
zal dan ook uitgaan van de klachtomschrijving uit de dekenvisie.
3.2 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk
verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten
verweerders het volgende.
a) [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben in beide zaken niet helder de rechtspositie
van klagers, noch een heldere strategie bepaald;
b) [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben verzuimd om in het geschil met de
accountant finale kwijting overeen te komen;
c) [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben in de zaak tegen de familie A. geen
opdrachtbevestiging aan klagers gestuurd en hebben [de eenmanszaak van klager 4] ten
onrechte als partij in de kwestie aangehouden;
d) [Verweerster 2] en/of [verweerster 4] hebben klagers in het kader van de afwikkeling
van hun klacht over [verweerder 3] en [verweerster 4] een regeling laten overeenkomen
tegen finale kwijting, terwijl bekend was dat de kwestie met de accountant nog niet
was afgerond en klagers er niet over waren geïnformeerd dat er door een ontbrekende
finale kwijting in het dossier tegen de accountant, alsnog een pestfactuur van € 6.324,47
moest worden voldaan;
e) [Verweerder 1] heeft niet tijdig gereageerd op de brief van mr. Stark van
23 november 2023 waaruit blijkt dat [verweerder 1] de klachten niet serieus neemt.
Verder blijkt uit de reactie van [verweerder 1] dat hij zich kan vinden in het handelen
van [verweerster 4];
f) [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben excessief gedeclareerd.
3.3 Ter zitting hebben klagers aan hun klachten toegevoegd dat er in de zaak
tegen de accountant geen rekening mee is gehouden dat de accountant de samenwerking
niet met alle bedrijven van klagers had mogen opzeggen. Ook hebben klagers erop gewezen
dat [verweerder 3] advocaat-stagiair was en onvoldoende ervaren was, waardoor hij
zich heeft laten wegblazen in een onlineoverleg met de wederpartij.
3.4 Ten aanzien van de nieuwe klachtonderdelen, genoemd onder overweging 3.3,
kan de raad in de onderhavige zaak geen oordeel geven. Nieuwe klachtonderdelen moeten
op grond van artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet worden ingediend bij de deken.
De raad zal dan ook niet verder ingaan op de nieuwe verwijten.
4 VERWEER
4.1 Verweerders hebben gezamenlijk verweer gevoerd tegen de klachten. De raad
zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskaders
Ten aanzien van [verweerder 3] en [verweerster 4]
5.1 De klachten over [verweerder 3] en [verweerster 4] gaan over de dienstverlening
aan klagers. Bij de beantwoording van de vraag of [verweerder 3] en [verweerster 4]
zich hebben gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, hanteert de raad als
uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening
te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter
rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop
hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de
zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd
door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht
mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene
wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De tuchtrechter toetst
of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en
redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze
toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit
geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Ten aanzien van [verweerster 2] en [verweerder 1]
5.2 Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht
heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een
behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in
een andere hoedanigheid, zoals in dit geval als respectievelijk klachtenfunctionaris
en bestuurder van een advocatenkantoor, blijft voor de advocaat het advocatentuchtrecht
gelden. Indien de advocaat zich in die andere hoedanigheid gedraagt op een wijze waardoor
het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van
handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De advocaat
zal in dat geval een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kunnen worden.
Beoordeling
Ontvankelijkheid
5.3 De raad stelt vast dat alleen [klager 4], handelend onder de naam [naam eenmanszaak
van klager 4], betrokken was in het geschil met de familie A. Hoewel [klager 1] in
die kwestie als contactpersoon heeft opgetreden, heeft hij daarmee slechts een afgeleid
belang bij de klachten over de belangenbehartiging in het geschil met de familie A.
De belangen van de overige klagers zijn in voornoemd geschil op geen enkele wijze
betrokken. Specifiek ten aanzien van [de eenmanszaak van klager 4] merkt de raad op
dat, op basis van het dossier, niet is gebleken dat de overeenkomst tussen de eenmanszaak
en [naam advocatenkantoor] en/of de overeenkomst tussen de eenmanszaak en de familie
A. op geldige wijze zijn overgenomen door een B.V. (op grond van artikel 6:159 van
het Burgerlijk Wetboek). Voor zover de klachtonderdelen zien op de klachten over de
behandeling van het geschil met de familie A., zal de raad dus enkel [klager 4] ontvankelijk
verklaren. Omdat [klager 4] ontvankelijk is in zijn klachten, betekent dit dat de
raad dus wel aan een inhoudelijke beoordeling van die klachten toekomt.
Klachtonderdeel a) – Bepalen van strategie en rechtspositie
5.4 [Verweerder 3] en [verweerster 4] wordt allereerst verweten te hebben nagelaten
om adequaat de strategie en rechtspositie van klagers te bepalen in beide zaken.
5.5 Ten aanzien van het geschil met de accountant stelt de raad vast dat [verweerder
3] en [verweerster 4] in hun e-mail van 3 november 2021 een koers hebben bepaald met
hun advies om tot een snelle oplossing te komen en de facturen te betalen die verschuldigd
en redelijk zijn. Dat advies acht de raad niet onjuist. De bestaande situatie was
dat de accountant alle opdrachtrelaties met klagers reeds had opgezegd. Klagers wensten
vervolgens snel over hun boekhouding te beschikken. Daarvoor is het zoeken naar een
minnelijke oplossing bij uitstek een geschikt middel. Dit wordt bovendien van advocaten
verwacht, gelet op gedragsregel 5. Dat [verweerder 3] en [verweerster 4] daarop hebben
ingezet, waarmee klagers gedurende de periode van advisering door [verweerder 3] en
[verweerster 4] blijkende het dossier ook steeds hebben ingestemd, kan hen dan ook
niet in tuchtrechtelijke zin worden verweten. Ook betrekt de raad daarbij dat [verweerder
3] op 4 november 2021 al de mogelijkheid van een gerechtelijke procedure heeft benoemd,
maar dat daarvoor wel nodig is om helder te krijgen welke facturen worden betwist
en met welke onderbouwing.
5.6 Ten aanzien van het geschil met de familie A., stelt de raad vast dat [verweerder
3] en [verweerster 4] op 6 mei 2022 uiteen hebben gezet welke mogelijke vervolgstappen
er konden worden gezet, waarbij zij hebben vastgelegd dat [klager 4] vanwege de kosten
geen gerechtelijke procedure wenste. [Verweerder 3] en [verweerster 4] hebben vervolgens
geprobeerd de kwestie buitengerechtelijk op te lossen. Daarbij hebben zij de familie
A. aangemaand om het bedrag van € 42.000,- alsnog over te maken. [Verweerder 3] en
[verweerster 4] hebben gedurende de periode van hun advisering ook herhaaldelijk met
[klager 4] gesproken over de vraag of was voldaan aan de 80%-grens en hebben hem herhaald
gewaarschuwd voor risico’s bij het al dan niet verrichten van (herstel)werkzaamheden
of bij een procedure bij de rechter. De raad ziet daarin niet dat [verweerder 3] en
[verweerster 4] onjuist of onvoldoende voortvarend hebben gehandeld.
5.7 Niet gebleken is dat [verweerder 3] en [verweerster 4] onvoldoende zorgvuldig
of onvoldoende deskundig zijn geweest in de wijze waarop zij beide zaken hebben behandeld.
Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b) – Finale kwijting met de accountant
5.8 [Verweerder 3] en [verweerster 4] wordt vervolgens verweten dat zij geen
finale kwijting hebben geregeld met de accountant. De raad stelt vast dat [verweerder
3] en [verweerster 4] op 20 december 2021 een voorstel hebben gedaan richting de accountant
onder de voorwaarde dat ‘het daar wel bij moet blijven’, maar dat dit voorstel op
27 december 2021 door de accountant is afgewezen. Het kan [verweerder 3] en [verweerster
4] niet worden aangerekend dat de wederpartij de zaak niet wil schikken. Dat er geen
finale kwijting is overeengekomen, kan hen dan ook niet worden aangerekend.
5.9 Voor zover klagers ook bedoeld hebben dat het geschil met de accountant in
zijn geheel niet is opgelost, merkt de raad op dat op dat punt ook onvoldoende aanknopingspunten
bestaan om [verweerder 3] en [verweerster 4] daarvoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk
te houden. Zij hebben daarover – onweersproken – gesteld dat klagers na het afgewezen
voorstel ervoor hebben gekozen om de boekhouding te laten reconstrueren door de nieuwe
accountant, omdat dit goedkoper zou zijn. Toen de kwestie over factuur medio 2022
opnieuw opspeelde, zou [klaagster 2], in goed overleg met de accountant en buiten
[verweerder 3] en [verweerster 4] om, ervoor hebben gezorgd dat de kwestie weer met
rust werd gelaten. Vervolgens hebben klagers en verweerders de opdrachtrelatie ook
gezamenlijk beëindigd, zodat [verweerder 3] en [verweerster 4] vervolgens ook niet
meer verplicht waren om de kwestie verder op te pakken.
5.10 Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c) – Opdrachtbevestiging en partij in geschil met de familie A.
5.11 [Verweerder 3] en [verweerster 4] wordt ten slotte verweten dat zij geen
opdrachtbevestiging hebben gestuurd in de zaak tegen de familie A. en dat zij [klager
4] ten onrechte hebben aangemerkt als partij in de overeenkomst met de familie A.
5.12 De raad stelt vast dat [verweerder 3] op 6 mei 2022 een opdrachtbevestiging
heeft verstuurd aan [de eenmanszaak van klager 4] t.a.v. de heer [klager 4]. De klacht
is daarom in zoverre ongegrond.
5.13 Voor zover [verweerder 3] en [verweerster 4] (de eenmanszaak van) [klager
4] hebben aangemerkt als cliënt en partij in het geschil met de familie A, is ter
zitting door de gemachtigde van klagers gesteld dat de eenmanszaak bij aanvang van
het geschil met de familie A. is overgegaan in een B.V. Dat betekent echter nog niet
dat de overeenkomst, die naar de raad begrijpt al in het laatste kwartaal van 2021
was gesloten door [klager 4] handelend onder de naam [de eenmanszaak van klager 4],
daarmee automatisch is overgegaan van de eenmanszaak naar de B.V. Dat aan de eisen
is voldaan die de wet voor contractsoverneming stelt, blijkt niet. Ter zitting heeft
mr. Stark toegelicht dat [klager 4] de ‘look and feel’ van [klaagster 7] heeft gebruikt
en dat de overeenkomst zou zijn bekrachtigd door Estate Supplies B.V. tevens handelend
onder de naam [naam eenmanszaak van klager 4]. Met die enkele stelling is namens klagers
echter nog niet aangetoond dat de overeenkomst daadwerkelijk is overgedragen, zodat
de raad niet kan vaststellen dat [verweerder 3] en [verweerster 4] [klager 4] destijds
ten onrechte als cliënt en partij hebben aangemerkt.
5.14 Klachtonderdeel c) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d) – Treffen van regeling met finale kwijting
5.15 [Verweerster 2] en [verweerster 4] worden verweten dat zij namens het kantoor
en verweerders een regeling tegen finale kwijting zijn aangegaan met klagers, terwijl
(zij wisten dat) het geschil met de accountant nog niet was afgehandeld, waardoor
klagers een ‘pestfactuur’ moesten voldoen aan de accountant.
5.16 De raad stelt allereerst vast dat enkel [verweerster 4] betrokken is geweest
bij de totstandkoming van de regeling met klagers. [Verweerster 2] is daarbij niet
rechtstreeks betrokken geweest, maar heeft slechts in de fase daarvoor als klachtenfunctionaris
met klager gecorrespondeerd en een gesprek gevoerd. Haar kan daarom geen verwijt worden
gemaakt over de regeling. Evenmin is de raad gebleken dat [verweerster 2] op andere
wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in haar hoedanigheid van klachtenfunctionaris.
5.17 Ook is de raad van oordeel dat [verweerster 4] niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld door een regeling met klagers te sluiten waarin finale kwijting over
en weer is verleend. De raad stelt in dat verband vast dat [klager 1] de ‘pestfactuur’
al zelf in zijn e-mails van 22 augustus 2022 en 23 september 2022 heeft genoemd. Op
26 september 2022 heeft [verweerster 4] daarover contact gehad, waarin is afgesproken
dat [klaagster 2] informeel zou proberen om de zaak met de accountant op te lossen
zonder tussenkomst van verweerders. Vervolgens hebben klagers op 28 september 2022
een regeling gesloten met [verweerster 4], onder verlening van finale kwijting, waarbij
zij afscheid van elkaar hebben genomen. Ter zitting hebben klagers opgemerkt dat de
regeling onder valse voorwendselen is gesloten, maar de raad kan niet anders vaststellen
dan dat klagers op dat moment al op de hoogte waren van het bestaan van de factuur.
Daarover hadden zij het immers al gehad, zelfs enkele dagen daaraan voorafgaand. De
omstandigheid dat zij, zoals ter zitting namens klagers is benoemd, juridisch niet
onderlegd zijn en daarom de gevolgen van de regeling niet goed hebben kunnen overzien,
kan [verweerster 4] evenmin worden aangerekend. Klagers hadden indien zij behoefte
hadden aan bijstand, een advocaat, zoals mr. Stark, kunnen benaderen voor bijstand
bij het sluiten van de regeling. Dat de factuur van de accountant vervolgens opnieuw
ter discussie stond en bleef, is voor klagers begrijpelijk frustrerend, maar daarbij
waren verweerders niet meer betrokken.
5.18 Klachtonderdeel d) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel e) – Reactie van [verweerder 1] op sommatiebrief
5.19 Mr. Stark heeft op 23 november 2022 een sommatiebrief gestuurd aan het advocatenkantoor.
[Verweerder 1] heeft daarop, als bestuurder van het kantoor, op 9 december 2022 gereageerd.
Anders dan klagers menen, acht de raad die reactie niet laat. [Verweerder 1] is niet
verplicht per ommegaande op een sommatiebrief te reageren en zal ook eerst intern
navraag moeten doen over de dossiers voordat hij een reactie kan opstellen. Dat hij
klagers daarmee niet serieus zou nemen, is de raad niet gebleken. [Verweerder 1] mocht
daarbij de aansprakelijkheid van de hand wijzen, wat hij in zijn reactie ook gemotiveerd
heeft gedaan, en achter het handelen van [verweerster 4] staan. Of die aansprakelijkheid
om juiste redenen van de hand is gewezen, is overigens iets waar de tuchtrechter zich
niet over uitlaat. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Klachtonderdeel
e) is ongegrond.
Klachtonderdeel f) – Excessief declareren
5.20 Tot slot worden [verweerder 3] en [verweerster 4] verweten excessief te
hebben gedeclareerd voor hun werkzaamheden. De raad ziet in het dossier geen aanknopingspunten
voor dat oordeel. Klagers hebben dit verwijt ook niet geconcretiseerd. Wel stelt de
raad vast dat klagers, aldus de e-mail van [klager 1] van 23 september 2022, tot dat
moment € 10.500,- hebben betaald aan honorarium. De raad acht dit bedrag voor het
behandelen van twee dossiers, met respectievelijke aanvang in oktober 2021 en april
2022 en mede gelet op de gevoerde correspondentie, op zichzelf beschouwd niet als
excessief aan te merken. Dat [verweerder 3] en [verweerster 4], zoals klagers stellen,
enkel ellenlange brieven zouden hebben geschreven om de meter aan de gang te houden,
is de raad niet gebleken. Uit de correspondentie maakt de raad op dat zij daadwerkelijk
hebben geprobeerd om tot een oplossing te komen voor klagers, die bijvoorbeeld ook
hebben geresulteerd in de betaling van € 21.000,- door de familie A aan [de eenmanszaak
van klager 4].
5.21 Bovendien is op 28 september 2022 een regeling getroffen waarin aan klagers
€ 5.250,- is terugbetaald en ook is afgesproken dat de facturen voor augustus 2022
en september 2022 niet in rekening zouden worden gebracht.
5.22 Klachtonderdeel f) is ongegrond.
Afsluitende overwegingen
5.23 Voor het overige merkt de raad op dat er in het dossier geen aanknopingspunten
zijn dat [verweerder 3] en [verweerster 4] in beide dossiers op andere wijze tuchtrechtelijk
verwijtbaar hebben gehandeld. Dat klagers ontevreden zijn met de uitkomst van beide
procedures omdat zij “aan het kortste eind hebben getrokken”, is begrijpelijk maar
dat leidt er nog niet toe dat verweerders daarom klachtwaardig hebben gehandeld.
5.24 De raad zal klagers, met uitzondering van [klager 4], niet-ontvankelijk
verklaren voor zover de klachten zich richten op het geschil met de familie A. De
raad verklaart de klachten vervolgens allen ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klagers 1 tot en met 3 en 5 tot en met 9 niet-ontvankelijk voor zover
de klachten gericht zijn op het geschil met de familie A.
- verklaart de klacht tegen [verweerder 1] (zaak 24-287/DH/DH) ongegrond;
- verklaart de klacht tegen [verweerster 2] (zaak 24-291/DH/DH) ongegrond;
- verklaart de klacht tegen [verweerder 3] (zaak 24-292/DH/DH) ongegrond;
- verklaart de klacht tegen [verweerster 4] (zaak 24-293/DH/DH) ongegrond;
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. N. de Boer, W.R. Arema, A. Schaberg en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 16 december 2024