ECLI:NL:TADRSGR:2024:178 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-013/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:178
Datum uitspraak: 16-09-2024
Datum publicatie: 08-10-2024
Zaaknummer(s): 24-013/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 september 2024
in de zaak 24-013/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 20 maart 2024 op de klacht van:

klager

over:

verweerder
gemachtigde: mr. M.L. Batting


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 18 augustus 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 5 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K178 2023 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 20 maart 2024 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is diezelfde dag verzonden aan partijen.
1.4 Op 21 maart 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 15 juli 2024. Daarbij waren klager, verweerder en zijn gemachtigde aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET

2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. Klager heeft onder meer gesteld dat voorbij wordt gegaan aan het immense onderliggende feitencomplex dat al vier jaar speelt en inmiddels in meer dan 15 rechtszaken terugkomt, waarbij verweerder zich herhaaldelijk bezondigt aan leugens en verzinselen. Klager eist dat een onderzoek wordt ingesteld en dat uitspraak wordt gedaan over de evidente leugens die klager ter beoordeling heeft voorgelegd.
2.2 Klager heeft ter zitting aangegeven zich niet te kunnen vinden in de klachtomschrijving zoals door de voorzitter vastgesteld. Tegen de vaststaande feiten komt klager in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT

3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter en naar wat hierna onder 4.3 wordt overwogen.

4 BEOORDELING

4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen. De raad overweegt daartoe als volgt.
4.3 Klager heeft ter zitting aangegeven zich niet te kunnen vinden in de klachtomschrijving zoals door de voorzitter vastgesteld. Klager heeft echter niet expliciet aangegeven wat onjuist is of wat de klacht dan wel is. De raad stelt bovendien vast dat de voorzitter de klachtomschrijving heeft gebaseerd op het klachtformulier van klager van 18 augustus 2023, waarin de twee in de voorzittersbeslissing opgenomen klachtonderdelen vrijwel letterlijk staan. Dat de voorzitter de klacht onjuist of onvolledig heeft vastgesteld, is de raad dan ook niet gebleken.
4.4 Klager heeft aangevoerd dat hij voorafgaand aan de voorzittersbeslissing niet is gehoord, terwijl hij daar wel om heeft verzocht. De voorzitter heeft gebruik gemaakt van de bevoegdheid van art. 46j Advocatenwet en de klacht bij voorzittersbeslissing kennelijk ongegrond verklaard. Dat klager expliciet heeft gevraagd om gehoord te worden, doet daaraan niet af.
4.5 Klager heeft verder aangevoerd dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de klacht en dat de door de raad ingestelde limiet van 25 pagina’s geen recht doet aan de zaak. De raad overweegt dat de deken een onderzoek instelt naar ingediende klachten (art. 46c lid 3 Advocatenwet). Klager had de volgens hem relevante stukken dan ook bij de deken moeten indienen. De raad beslist op grond van de schriftelijke stukken die door partijen zijn overgelegd en daarbij is beperkt ruimte voor het indienen van nadere stukken. De griffie van de raad heeft klager dan ook mogen wijzen op het maximum van het aantal in te dienen pagina’s en de raad ziet geen aanleiding om daar van af te wijken.
4.6 Klager is het niet eens met de kennelijke ongegrondverklaring van zijn klacht. Hij heeft opgemerkt dat de voorzitter voorbij is gegaan aan het immense onderliggende feitencomplex. Daarbij heeft klager gesteld dat de voorzitter ook geen oordeel heeft gegeven over de evidente leugens die wel zijn voorgelegd. De raad overweegt dat de tuchtrechter een oordeel geeft op basis van het klachtdossier en de daarin aanwezige stukken. Het is duidelijk dat er veel meer zaken spelen, maar de tuchtrechter kan daarover geen oordeel geven, omdat deze zaken geen onderdeel uit maken van het klachtdossier. De voorzitter heeft een oordeel gegeven over de door verweerder ingenomen stellingen die klager heeft onderbouwd en aan de raad heeft voorgelegd, te weten de stellingen van verweerder in twee bij de rechtbank ingediende verweerschriften, alsook ter zitting bij de Raad van State (zie 4.2 van de voorzittersbeslissing). Het is inherent aan het geschil tussen klager en de gemeente dat het standpunt van de gemeente lijnrecht tegenover dat van klager staat. De (inhoudelijke) procedures zijn bij uitstek de plaats waar de wederzijdse standpunten worden ingenomen en toegelicht. Verweerder heeft in die procedures, namens de gemeente, onder meer gesteld dat klager misbruik van recht maakt. Het is verweerders taak om het standpunt van de gemeente naar voren te brengen. Daarbij heeft hij namens de gemeente betoogd dat klager misbruik maakt van recht. Hoewel verweerder daarbij in zijn eerste verweerschrift aanvankelijk enigszins ongenuanceerd heeft gesteld dat sprake is geweest van meer dan 60 verzoeken van klager op grond van de Wob en de Woo, heeft verweerder dat in hetzelfde processtuk ook genuanceerd. Klager kon bovendien in de betreffende procedures ook steeds zijn standpunt naar voren brengen.
4.7 De voorzitter heeft bij de beoordeling dan ook de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De klacht is terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.8 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. D. de Knijff en M. van Eck, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 september 2024.