ECLI:NL:TADRSGR:2024:177 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-026/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:177 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-09-2024 |
Datum publicatie: | 08-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-026/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Het stond verweerder vrij om stellingen namens NN in te nemen over de toepassing van het Sociaal Plan en het dienstverband van klaagster. Het feit dat klaagster het niet eens is met die stellingen betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Verder heeft verweerder bij de behartiging van de belangen van NN mogen uitgaan van de informatie die hij van NN kreeg. Ook is het niet gebleken dat verweerder opzettelijk onjuiste informatie heeft gebruikt om klaagster daarmee onder oneigenlijke druk te zetten om tot een einde van haar dienstverband met NN te komen. De stukken bieden daar ook geen aanknopingspunten voor. Klacht is in alle onderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 16 september 2024 in de zaak 24-026/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. M.A.M. Lem, advocaat te Breda
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 april 2023 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de
deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken)
een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 12 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K068 2023
ia/b van de deken ontvangen.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst inhoudelijk genoemde bijlagen 03 tot en met 07 en van de
inventarislijst procedureel 1 tot en met 10. Ook heeft de raad kennisgenomen van de
e-mail met bijlage van de gemachtigde van klaagster van 14 februari 2024.
1.4 De door verweerder op 24 juni 2024 ingediende aanvullende stukken maken geen
deel uit van het dossier. Dit is na de zitting op 10 juli 2024 schriftelijk aan partijen
meegedeeld.
1.5 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 juli 2024. De door
klaagster ingediende klacht over mr. Van O. (zaaknummer 24-064/DH/DH), voormalig kantoorgenoot
van verweerder, is op verzoek van partijen gelijktijdig met de klacht over verweerder
op deze zitting behandeld. De gemachtigde van klaagster, verweerder en mr. Van O.
waren daarbij aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 Op 13 augustus 2024 heeft mr. Lem de raad verzocht het proces-verbaal van
de zitting van 8 juli 2024 aan te passen. Namens verweerder is op 20 augustus 2024
op dit verzoek gereageerd. De raad heeft besloten het proces-verbaal niet aan te passen
en het verzoek van mr. Lem en de reactie daarop van verweerder aan het proces-verbaal
te hechten. Dit is schriftelijk aan partijen meegedeeld.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is werkzaam geweest bij Nationale Nederlanden (hierna: NN). Binnen
NN heeft op 1 december 2019 een reorganisatie plaatsgevonden en klaagster is in het
kader daarvan boventallig verklaard. Op deze reorganisatie is een Sociaal Plan van
toepassing.
2.3 De heer F., een voormalige werknemer van NN en collega van klaagster, heeft
beroep ingesteld tegen de wijze waarop NN in zijn geval het Sociaal Plan heeft toegepast.
Bij beslissing van de Beroepscommissie Sociaal Plan NN 2019-2021 van 23 april 2020
heeft de Beroepscommissie het beroep gegrond verklaard en NN geadviseerd om jegens
de heer F. te erkennen dat zij bij de beoordeling van diens kandidatuur voor de functie
van […] ten onrechte de procedureregels van artikel 1.3 van het Sociaal Plan NN buiten
toepassing heeft gelaten.
2.4 Op 11 mei 2020 heeft klaagster een door haar op 30 april 2020 ondertekende
beëindigingsovereenkomst tussen haar en NN Personeel B.V. schriftelijk en met onmiddellijke
ingang ontbonden.
2.5 Op 15 juni 2020 heeft klaagster aan NN gemaild:
‘Inmiddels heb ik kennis genomen van de (unanieme) uitspraak van de Beroepscommissie
d.d. 23 april jl. in een geheel vergelijkbare situatie van een directe collega van
mij. Daaruit is gebleken dat NN verplicht is om ten opzichte van mijn collega schriftelijk
te erkennen dat NN bij de beoordeling van mijn kandidatuur voor de functie van […]
de procedureregels ex artikel 1.3 Sociaal Plan NN 2019-2021 in dezen ten onrechte
buiten toepassing heeft gelaten. Omdat het een unanieme uitspraak van de Beroepscommissie
betreft, is NN Group aan de uitspraak gebonden, en dus ook ten opzichte van mij.
Ik verzoek NN hierbij dan ook om mij uiterlijk binnen 10 dagen na heden schriftelijk
te bevestigen dat NN bij de beoordeling van mijn kandidatuur voor de functie van […]
de procedureregels ex artikel 1.3 Sociaal Plan NN 2019-2021 in dezen ten onrechte
buiten toepassing heeft gelaten.
Eerst na ontvangst van de schriftelijke bevestiging ben ik bereid in overleg met
NN te treden over een oplossing van de ontstane situatie.’
2.6 Eind oktober 2020 heeft klaagster NN laten weten dat zij per 1 november 2020
een nieuwe baan heeft geaccepteerd buiten NN. NN heeft dit bericht opgevat als een
opzegging van de arbeidsovereenkomst door klaagster, maar heeft de salarisbetaling
aan klaagster abusievelijk niet stopgezet.
2.7 Op 13 augustus 2021 is namens NN aan klaagster – samengevat – bericht dat
de beslissing van de Beroepscommissie van 23 april 2020 niet algemeen toepasbaar is
op de situatie van klaagster en dat de procedure genoemd in artikel 1.3. van het Sociaal
Plan niet op de kandidatuur van klaagster van toepassing is. Ook is bij dit bericht
een aangepaste vaststellingsovereenkomst gevoegd. Daarop heeft klaagster NN bericht
dat zij een afspraak gaat maken met een advocaat om advies te vragen.
2.8 Op 15 september 2021 heeft mr. Van O., toenmalige kantoorgenoot van verweerder
bij NN, klaagster gemaild dat klaagster niet heeft gereageerd op de e-mail van 13
augustus 2021 en dat klaagster nog een laatste keer in de gelegenheid wordt gesteld
om het aanbod van 13 augustus 2021 te aanvaarden. Ook heeft mr. Van O. in deze e-mail
vermeld dat bij het uitblijven van een tijdige reactie van klaagster NN bij de cao-ontslagcommissie
een verzoek zal indienen tot toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst
van klaagster.
2.9 Op 28 september 2021 heeft NN de cao-ontslagcommissie gevraagd om toestemming
te verlenen om de arbeidsovereenkomst met klaagster op te zeggen onder toekenning
aan klaagster van een vergoeding op basis van het Sociaal Plan NN. De ontslagcommissie
heeft dit verzoek van NN op 13 januari 2022 afgewezen.
2.10 Op 18 en 28 januari 2022 heeft verweerder, met mr. Van O. in de cc, aan
de toenmalige gemachtigde van klaagster gevraagd of klaagster bereid is om de plaatsingsprocedure
van artikel 1.3 van het Sociaal Plan (opnieuw) te doorlopen. Daarop heeft de toenmalige
gemachtigde van klaagster, mr. Van E., dezelfde dag aan verweerder bericht dat klaagster
de plaatsingsprocedure graag doorloopt.
2.11 Op 1 maart 2022 heeft verweerder de cao-ontslagcommissie namens NN opnieuw
verzocht om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst van klaagster.
2.12 Op 17 maart 2022 heeft verweerder de cao-ontslagcommissie gevraagd het ontslagverzoek
aan te houden. Dezelfde dag heeft verweerder aan de toenmalige gemachtigde van klaagster
gemaild dat NN een plaatsingsprocedure voor klaagster zal organiseren die concreet
zal bestaan uit twee gesprekken en een assessment.
2.13 Op 21 maart 2022 heeft de Raad van Discipline Den Haag in een klachtzaak
(met kenmerk 21-187/DH/DH) van een voormalige werknemer van NN tegen mr. S., destijds
als advocaat in dienst bij NN, een waarschuwing aan mr. S. opgelegd vanwege het niet
in kennis stellen van die klager en zijn advocaat van het contact dat zij heeft gelegd
met de secretaris van de Beroepscommissie naar aanleiding van het dossier van die
klager.
2.14 Op 13 mei 2022 heeft een assessment van klaagster plaatsgevonden en de uitkomsten
daarvan zijn vastgelegd in een rapport.
2.15 Op 18 juli 2022 is namens NN aan de gemachtigde van klaagster – samengevat
– bericht dat NN zich opnieuw een ontslagverzoek bij de cao-ontslagcommissie zal indienen.
2.16 Op 1 november 2022 heeft de kantonrechter te Gouda de arbeidsovereenkomst
van klaagster op verzoek van NN met ingang van 1 januari 2023 ontbonden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster heeft haar klacht
onderverdeeld in elf onderdelen die, zoals ter zitting besproken en door de gemachtigde
van klaagster bevestigd, kunnen worden samengevat in twee onderdelen:
a) verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 8 door bewust onjuiste
informatie aan klaagster te verstrekken waarvan hij wist, althans behoorde te weten,
dat deze onjuist was. Daarmee heeft verweerder klaagster onder oneigenlijke druk gezet;
b) verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 10a Advocatenwet. Verweerder
heeft oneigenlijke druk op klaagster uitgeoefend door alles in het werk te stellen
om tot een einde van het dienstverband met klaagster te komen en dat is in strijd
met feitelijke informatie waarvan verweerder wist althans behoorde te weten dat die
onjuist was. Daarmee is de handelwijze van verweerder niet integer.
3.2 De raad zal hierna ingaan op de klacht en de stellingen van klaagster.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat een advocaat
een grote mate van vrijheid heeft om feiten te kwalificeren en een juridisch standpunt
te bepalen. Dat klaagster het niet eens is met de namens NN ingenomen juridische standpunten
betekent niet hij klachtwaardig heeft gehandeld door deze standpunten in te nemen,
aldus verweerder. Van het op oneigenlijke wijze onder druk zetten van klaagster of
het bewust feitelijk onjuiste informatie verstrekken aan klaagster is volgens verweerder
geen sprake.
Tot slot wijst verweerder op de uitspraak van de kantonrechter te Gouda van 1 november
2022, waarbij de arbeidsovereenkomst tussen NN en klaagster is ontbonden.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat in alle onderdelen over het handelen van verweerder als advocaat
van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld
aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat
van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënte
te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar
kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) feiten poneert waarvan hij weet
of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel b) (anderszins)
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij
onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
5.2 Verder neemt de raad in aanmerking dat bij de beoordeling van een over een
advocaat ingediende klacht de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of
nalaten toetst aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing
is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, door
het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat
dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als
zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen
of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers
in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.
Klachtonderdelen a) en b) zijn ongegrond
5.3 Klachtonderdelen a) en b) gaan in de kern over het oneigenlijk onder druk
zetten van klaagster door verweerder door middel van het gebruik van feitelijke informatie
waarvan verweerder wist, althans behoorde te weten, dat die informatie onjuist was.
Daarom zal de raad beide onderdelen gezamenlijk beoordelen.
5.4 De raad stelt voorop dat hij alleen oordeelt over de initiële klacht zoals
die namens klaagster bij de deken is ingediend. Ter zitting heeft de gemachtigde van
klaagster erkend dat de elf onderdelen van de klacht zijn terug te brengen tot de
twee klachtonderdelen zoals die in deze beslissing onder de klacht zijn weergegeven.
5.5 Verder stelt de raad voorop dat hij in deze klachtprocedure geen (inhoudelijk)
oordeel kan geven over de gang van zaken rondom de reorganisatie binnen NN, de beslissing
van de Beroepscommissie van 23 april 2020 in de zaak die een oud-collega van klaagster
is gestart, de aanvraag van de ontslagvergunning en de vraag of klaagster al dan niet
in aanmerking komt voor plaatsing in de functie zoals die in de stukken is genoemd.
Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter en de kantonrechter te Gouda heeft
dat oordeel bij beschikking van 1 november 2022 ook gegeven, een oordeel waartegen
geen hoger beroep is ingesteld door NN en/of klaagster.
5.6 De raad is op grond van de stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen
van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de
wijze waarop hij destijds namens NN heeft gehandeld ten opzichte van klaagster in
het kader van de reorganisatie en haar dienstverband met NN. Het stond verweerder
vrij om stellingen namens NN in te nemen over de toepassing van het Sociaal Plan en
het dienstverband van klaagster. Het feit dat klaagster het niet eens is met die stellingen
betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Verder heeft verweerder
bij de behartiging van de belangen van NN mogen uitgaan van de informatie die hij
van NN kreeg. Daarbij is het de raad niet gebleken dat sprake was van bijzondere omstandigheden
die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om deze informatie op juistheid
te controleren.
Ook is het de raad niet gebleken dat verweerder opzettelijk onjuiste informatie
heeft gebruikt om klaagster daarmee onder oneigenlijke druk te zetten om tot een einde
van haar dienstverband met NN te komen. De stukken bieden daar ook geen aanknopingspunten
voor. De raad begrijpt dat klaagster, zoals zij ter zitting heeft verklaard, vanuit
NN druk heeft ervaren over haar dienstverband, maar dat is inherent aan het arbeidsconflict
dat door de reorganisatie was ontstaan en de tegengestelde standpunten die partijen
daarover hadden ingenomen. Het is de raad echter niet gebleken dat verweerder zich
in dat verband op enigerlei wijze klachtwaardig, niet integer, heeft gehandeld ten
opzichte van klaagster.
Tot slot merkt de raad op dat verweerder niet gehouden was om klaagster op de hoogte
te stellen van de beslissing van de Raad van Discipline Den Haag van 21 maart 2022
op een klacht over het handelen van een collega van verweerder dat niets met het handelen
van verweerder ten opzichte van klaagster te maken heeft. De klacht is dan ook in
alle onderdelen ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en
A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken
in het openbaar op 16 september 2024.