ECLI:NL:TADRSGR:2024:173 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-191/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:173
Datum uitspraak: 16-09-2024
Datum publicatie: 08-10-2024
Zaaknummer(s): 24-191/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder is niet gehouden om gratis te werken als er geen dekking van een rechtsbijstandsverzekeraar is en klager niet akkoord gaat met het betalen van de werkzaamheden. Dat verweerder pas antwoord wilde geven op de vragen nadat klager had bevestigd de kosten daarvoor te betalen, is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad ziet voor het overige niet in dat verweerder tekort is geschoten in zijn belangenbehartiging. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 september 2024
in de zaak 24-191/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 3 oktober 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 13 maart 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K213 2023 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 augustus 2024. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn dochter, en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van verweerder van 27 maart 2024, van klager van 29 maart 2024 en van verweerder van 22 juli 2024.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is verwikkeld (geweest) in een geschil over technische problemen aan zijn kajuitjacht. ARAG, klagers rechtsbijstandsverzekeraar, heeft namens hem op enig moment een vaststellingsovereenkomst gesloten en daarin namens klager finale kwijting verleend aan de wederpartij. Vervolgens heeft klager opnieuw problemen ondervonden aan het kajuitjacht. De wederpartij heeft een beroep gedaan op de finale kwijting, waarna ARAG de werkzaamheden heeft neergelegd.
2.3 Klager is uiteindelijk bij verweerder terechtgekomen om een procedure te starten tegen de verkoper van het kajuitjacht en tegen ARAG. Gebleken is dat zowel ARAG als de andere rechtsbijstandsverzekeraar van klager, DAS, geen dekking verleenden. Klager, diens dochter en verweerder hebben herhaald geprobeerd toch dekking te krijgen (op 28 januari 2022, 2 februari 2022, 21 juli 2022, 6 oktober 2022, 24 april 2023 en 11 juli 2023), zonder succes.
2.4 Op 29 augustus 2022 heeft verweerder namens klagers echtgenote, die wel dekking bij DAS had, een dagvaarding uitgebracht tegen de pleziervaartuigenverzekeraar. Op 8 maart 2023 zijn de vorderingen van klager(s echtgenote) afgewezen. Er is geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.5 Op 13 juli 2023 heeft verweerder aan klager de vraag voorgelegd of hij de zaak tegen ARAG moet doorzetten nu klager die zelf dient te betalen. Verweerder heeft aangegeven dat de procedure tegen de verkoper niet gemakkelijk zal zijn, dat hij geen garantie kan geven op de uitkomst daarvan en dat het voor het eindresultaat beter zou zijn om niet alleen de verkoper maar ook ARAG in de procedure te betrekken.
2.6 Op 16 augustus 2023 heeft verweerder nogmaals aangegeven bereid te zijn over te gaan tot dagvaarden, mits hij eerst een toezegging van klager krijgt dat de kosten voor de procedure tegen ARAG door klager zelf worden betaald nu er geen dekking wordt verleend door de verzekeraars.
2.7 Op 30 augustus 2023 heeft verweerder op vragen van klager aangegeven dat diens vragen over polissen van de verzekeraars niet eenvoudig zijn en een analyse vergen. Die analyse wordt niet gedekt en moet klager zelf betalen. De overige vragen vallen onder de eventuele procedure tegen ARAG, waarvoor verweerder ook eerst moet weten of klager bereid is te betalen.
2.8 Op 8 september 2023 heeft verweerder herhaald niet bereid te zijn de procedure tegen ARAG te starten als de kosten niet door klager worden betaald. Op 14 september 2023 heeft verweerder dit opnieuw herhaald.
2.9 Op 21 september 2023 heeft verweerder zijn werkzaamheden neergelegd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder zijn belangen niet goed te hebben behartigd. Concreet bestaat de klacht aldus klager uit:
“nalatigheid, geen antwoord geven op al mijn vragen, ontbrekende stukken van de finale kwijtingen en het te laat melden van Arag niet goed opvragen bij zowel Arag en wederpartij, de zaak ophouden (bijna twee jaar), [de pleziervaartuigenverzekeraar] dagvaarden, rekeningen naar mij sturen terwijl zij bij Arag gedeclareerd moeten worden en het niet willen dagvaarden van Arag en wederpartij [verkoper van de boot] tegelijk”

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad verklaart de klacht ongegrond. Uit het dossier volgen geen aanknopingspunten dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder is niet gehouden om gratis te werken als er geen dekking van een rechtsbijstandsverzekeraar is en klager niet akkoord gaat met het betalen van de werkzaamheden. Dat verweerder pas antwoord wilde geven op de vragen nadat klager had bevestigd de kosten daarvoor te betalen, is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad ziet voor het overige niet in dat verweerder tekort is geschoten in zijn belangenbehartiging. De enkele omstandigheid dat de procedure tegen de pleziervaartuigenverzekeraar niet positief is geëindigd, is daarvoor onvoldoende.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.


Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2024.