ECLI:NL:TADRSGR:2024:167 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-268/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:167 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-09-2024 |
Datum publicatie: | 08-10-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-268/DH/RO |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een huurrechtelijk geschil. Klacht over persoonlijke belangen bij de door verweerder gevoerde procedure slaagt niet, omdat dit niet is onderbouwd en wordt betwist door verweerder. Verweerder heeft zich niet van oneigenlijke middelen bediend door een melding te doen van mogelijke bijstandsfraude bij de gemeente door klager. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 september 2024
in de zaak 24-268/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
gemachtigde: [kantoorgenoot verweerder]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 6 december 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 17 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/33 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 augustus 2024. Daarbij
waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 22. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de aanvullende stukken van klager van 9 mei 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager ontvangt sinds (in ieder geval) 2014 een bijstandsuitkering van de
gemeente. Vanaf januari 2014 heeft klager een woning gehuurd van de heer Van L., waar
hij mee bevriend is. Klager ontving vanaf 2014 ook maandelijks € 350,- van Van L.
Het bedrag werd op de bankrekening van klagers broer overgemaakt. In juni 2018 is
de woning verkocht en sindsdien huurt klager een andere woning van Van L.
2.3 In december 2020 is Van L. onder bewind komen te staan.
2.4 Op 17 februari 2022 heeft verweerder een melding gemaakt bij de gemeente
dat klager maandelijks € 350,- ontving van Van L. en dat mogelijk sprake was van bijstandsfraude.
Verweerder heeft de melding niet anoniem gedaan.
2.5 Op 1 maart 2022 is de bewindvoerder een procedure gestart tegen klager ter
ontbinding van de huurovereenkomst. Ook zijn de verschuldigde huur en energiekosten
van klager gevorderd. Verweerder staat de bewindvoerder in deze procedure bij.
2.6 Op 16 september 2022 heeft de rechtbank Rotterdam klager veroordeeld tot
betaling van een bedrag van € 27.980,- aan de bewindvoerder. Het verzoek tot ontbinding
van de huurovereenkomst is afgewezen. Klagers vorderingen in reconventie zijn afgewezen.
Voor zover van belang staat in het vonnis vermeld:
“[Klager] leefde immers van een bijstandsuitkering en de bewindvoerder heeft aangetoond
dat er vanaf 1 oktober 2018 in totaal meer dan € 130.000,- door [Van L.] is overgemaakt
aan [klager]”
2.7 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.8 De sociale recherche heeft klager op 5 juni 2023 verhoord. Het openbaar ministerie
heeft de zaak uiteindelijk voorwaardelijk geseponeerd. Een bestuursrechtelijke procedure
over de bijstandsuitkering loopt nog.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder handelt niet onafhankelijk en onpartijdig in de procedure tegen
klager, nu verweerder het niet kan verkroppen dat klager in 2014 in de woning kwam
die verweerder daarvoor gebruikte voor zijn buitenhuwelijkse escapades. Verweerder
heeft daardoor een persoonlijk belang bij de door zijn cliënt (de bewindvoerder) tegen
klager aangevangen procedure;
b) Verweerder heeft een melding gemaakt van bijstandsfraude bij de gemeente door
klager, met de enkele reden om klager pijn te doen en het openbaar ministerie op klager
af te sturen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Algemeen toetsingskader
5.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die de raad bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de kernwaarde
partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in.
Voorop wordt gesteld dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt.
Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de
advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat
geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen,
(c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van
de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de
hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager stelt dat verweerder een persoonlijk belang had bij de procedure die
door de bewindvoerder is gestart, nu klager de huur heeft overgenomen van de woning
waar verweerder vermeende buitenhuwelijkse escapades zou hebben gehad. Verweerder
betwist dat dit het geval is. Omdat klager dit verwijt verder niet heeft onderbouwd,
en de raad ook verder uit het dossier niet kan vaststellen dat verweerder zich bij
zijn belangenbehartiging heeft laten leiden door alleen zijn persoonlijke belangen,
zal de raad klachtonderdeel a) ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.3 Over de melding die verweerder heeft gedaan bij de gemeente, namelijk dat
klager mogelijk bijstandsfraude heeft gepleegd, is de raad van oordeel dat verweerder
daarmee – gelet op de omstandigheden van het geval – niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld.
5.4 De raad stelt voorop dat aan een ieder het recht toekomt om aangifte te doen
van strafbare feiten. Diezelfde vrijheid komt een ieder toe bij het doen van een melding
dat mogelijk sprake is van fraude met publieke middelen. Mede vanwege de ruime vrijheid
die een ieder voor het doen van aangifte toekomt, stelt de tuchtrechter zich terughoudend
op als het gaat om een door een advocaat gedane aangifte of melding. De tuchtrechter
beperkt zijn oordeel dan in beginsel tot beantwoording van de vraag of (evident) gebleken
is dat een valse aangifte is gedaan of dat de aangifte als ongeoorloofd pressiemiddel
zonder functioneel verband tussen het doel en het middel is gedaan (zie RvD Den Haag
5 augustus 2024, ECLI:NL:TADRSGR:2024:137).
5.5 Indien de advocaat een dergelijke aangifte of melding gedurende de belangenbehartiging
van een cliënt doet, dan heeft als uitgangspunt te gelden dat de advocaat steeds een
afweging maakt ten aanzien van de vraag in hoeverre de door hem ingezette middelen
en uitlatingen strikt noodzakelijk zijn in het kader van het beoogde doel (in dit
geval het doen van melding van een vermoeden dat een strafbaar feit is gepleegd),
waarbij hij de belangen van zijn cliënt in ogenschouw dient te blijven houden. Dit
betekent in ieder geval dat de advocaat zich dient te onthouden van middelen of uitlatingen
die (de positie van) zijn cliënt kunnen schaden (vergelijk HvD 13 januari 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:7).
5.6 De raad is van oordeel dat verweerder zich niet van oneigenlijke middelen
heeft bediend. Niet gebleken is dat (evident) sprake is van een valse melding. Evenmin
is gebleken dat sprake was van een ongeoorloofd pressiemiddel zonder functioneel verband
tussen het doel en middel. Verweerder heeft voldoende toegelicht waarom naar zijn
mening sprake was van onregelmatigheden rondom de bijstandsuitkering van klager en
de bedragen die hij maandelijks ontving van Van L. Zo heeft verweerder namens de bewindvoerder
in de procedure bij de kantonrechter kunnen aantonen dat klager sinds 1 oktober 2018
€ 130.000,- heeft ontvangen, terwijl hij op dat moment een bijstandsuitkering ontving.
Verweerder heeft daarbij toegelicht dat hij de melding heeft gedaan uit een oogpunt
van algemeen belang, maar ook om een betere bewijspositie te verkrijgen voor zijn
cliënt. Dit laatste is niet betwist door klager. Klager heeft enkel gesteld dat verweerder
daarmee zijn eigen cliënt zou kunnen benadelen, maar dat is door hem niet nader geconcretiseerd
– daargelaten dat het aan de eigen cliënt is om daarover te klagen. Bovendien betrekt
de raad daarbij dat verweerder de aan hem toekomende vrijheid als advocaat van de
wederpartij niet heeft overschreden, door de belangen van klager onevenredig te schaden.
Als inderdaad sprake is van bijstandsfraude en klager daardoor zijn uitkering verliest
en moet terugbetalen, dan is dat immers niet te wijten aan verweerders melding maar
aan klagers eigen handelen.
5.7 Klachtonderdeel b) is ongegrond.
Conclusie
5.8 Op grond van het voorgaande, zal de raad de klacht in zijn geheel ongegrond
verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. F.G.L. van Ardenne
en N. de Boer, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken
in het openbaar op 30 september 2024.