ECLI:NL:TADRSGR:2024:152 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-123/DH/RO/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:152 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-09-2024 |
Datum publicatie: | 13-09-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-123/DH/RO/D |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken |
Beslissingen: | Overige (tussen)beslissingen |
Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaar. Uit de door de deken aangevoerde omstandigheden volgt dat verweerder onvoldoende blijk geeft van een betamelijke, onafhankelijke en professionele beroepsuitoefening. Verweerder komt daardoor herhaaldelijk in conflict met rechters en personeel van PI’s en overschrijdt daarbij de grenzen van het betamelijke. Verweerder toont geen respect voor de regels en de (volle) agenda’s van de ketenpartners in strafzaken en geeft de indruk van mening te zijn dat alle partijen voor zijn persoonlijke praktijkvoering moeten wijken. Dit heeft er onder meer toe geleid dat hem de toegang tot diverse PI’s is ontzegd. De raad acht dat ernstig, temeer nu verweerder het laakbare van zijn handelwijze niet in lijkt te zien en de zorgelijke signalen eerder toe- dan afnemen. Met zijn houding heeft verweerder niet alleen de belangen van derden onnodig geschaad, maar ook die van zijn eigen cliënten en het algehele vertrouwen in de advocatuur. De raad neemt met name hoog op dat door verweerders handelen de uitzonderingspositie voor advocaten om digitale gegevensdragers naar de PI’s mee te mogen nemen in gevaar kan worden gebracht, juist in een periode waarin de vertrouwelijke communicatie tussen gedetineerden en hun advocaten al onder druk staat. De signalen zijn ieder voor zich wellicht onvoldoende voor het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel, maar het terugkerende karakter ervan en de jonge leeftijd en relatieve onervarenheid van verweerder als advocaat maken dat de raad met de deken van oordeel is dat enige hulp en begeleiding van verweerder door een onafhankelijke derde geboden is. Voorwaardelijke schorsing van vier weken met als bijzondere voorwaarde het volgen van een coachingstraject. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 september 2024 in de zaak 24-123/DH/RO/D naar aanleiding van de klacht van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 februari 2024 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerder.
1.2 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 juni 2024. Daarbij
waren de deken en zijn stafjurist aanwezig. Verweerder was niet aanwezig, met bericht
van verhindering.
1.3 Verweerder heeft de raad gewraakt na afloop van de zitting. Bij beslissing
van 22 juli 2024 (met kenmerk 24-483/A/RO/W) is het wrakingsverzoek door de wrakingskamer
kennelijk ongegrond bevonden.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar en van de op de inventaris
genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennisgenomen van de reactie van
verweerder van 5 maart 2024, inclusief de vier genoemde bijlages, en van zijn nagekomen
stukken van 24 maart 2024 en 9 mei 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder is op 18 augustus 2017 beëdigd tot advocaat. Op 24 september 2020
heeft verweerder zijn stageverklaring behaald, waarna hij een eigen praktijk heeft
opgericht. Verweerder is strafrechtadvocaat en werkt met name in het detentierecht.
2.3 Tegen verweerder zijn sinds 3 december 2018 tot en met de indiening van het
dekenbezwaar vier tuchtklachten ingediend bij de deken. Eén klacht is afgesloten zonder
doorzending aan de raad. Twee klachten hebben geleid tot de oplegging van een waarschuwing
(RvD Den Haag 30 september 2019, ECLI:NL:TADRSGR:2019:222, met kenmerk 19-317/DH/RO
en RvD 9 januari 2023, ECLI:NL:TADRSGR:2023:2 met kenmerk 22-518/DH/RO). De vierde
klacht bevindt zich nog in de onderzoeksfase bij de deken.
2.4 Naast deze vier klachten heeft de deken ten aanzien van verweerder de volgende
meldingen en signalen ontvangen.
Aantal bezoeken aan PI Lelystad
2.5 Op 9 maart 2021 heeft de portefeuillehouder strafrecht van de Rotterdamse
Raad van de Orde het bericht ontvangen dat de directeur van de penitentiaire inrichting
(PI) Lelystad grote moeite had met de hoeveelheid bezoeken die verweerder aldaar in
een dag of dagdeel wenste af te leggen. Het was de directeur opgevallen dat verweerder
zonder voorafgaande aankondiging 15 en soms zelfs meer dan 20 personen achter elkaar
wenste te spreken. In één geval betrof het 31 bezoeken in de PI Lelystad. Het personeel
van de PI Lelystad stelt veel tijd kwijt te zijn aan de logistiek rond onder meer
het vervoer van de gedetineerden. De deken heeft daarom gecorrespondeerd met de directeur
van de PI Lelystad en een bemiddelingsgesprek gevoerd met de PI-directeur en verweerder.
De deken heeft nadien geen signalen meer ontvangen over moeilijkheden rondom de planning
van verweerders bezoeken aan de PI Lelystad.
Incident met beklagvoorzitter PI Krimpen aan den IJssel
2.6 Op 6 december 2022 heeft de deken een signaal ontvangen over verweerders
optreden tijdens een beklagzitting in de PI Krimpen aan den IJssel op 14 november
2022. De voorzitter van de beklagcommissie heeft gemeld:
“Na rijp beraad zend ik u bijgaand proces-verbaal ter informatie. Het gedrag van
de betrokken advocaat, dat ook op sommige andere momenten minst genomen niet fraai
is, is bij de behandeling van een klacht op grond van de Penitentiaire Beginselenwet
zodanig geweest dat het belang van de cliënt daar mogelijk in het geding is geweest.
Het oordeel of dat zo is laat ik aan u. Ik meen overigens wel dat het gedrag ongepast
is. Een formele klacht indienen vind ik op dit moment niet gepast. Het leek me wel
gepast u als deken te informeren. […]”
2.7 Uit het proces-verbaal volgt onder meer:
“[…] De voorzitter wil aan klager vragen wat de kern van zijn klacht is. De advocaat
van klager stelt dat de klacht ziet op het onvoldoende percentage aan groene kleuring
en dat dit ook in de klacht van klager staat. De voorzitter antwoordt dat het klachtformulier
ook anders gelezen kan worden en wil klager opnieuw vragen wat hij bedoelde met zijn
klacht. Voordat klager kan antwoorden valt de advocaat klager en de voorzitter in
de rede en herhaalt, met stemverheffing, dat de klacht ziet op het percentage groen
staan. De voorzitter verzoekt de advocaat om niet tussenbeide te komen als de klager
een vraag wordt gesteld.
De voorzitter merkt op dat hij een vraag aan klager stelt om hiermee tot de kern
van de klacht te komen en dat het niet aan de advocaat is om steeds te interrumperen.
De voorzitter deelt de advocaat mee dat hij de klager een vraag wenst te stellen en
dat, indien de advocaat opnieuw in de rede valt, de voorzitter het gedrag van de advocaat
met de deken kan bespreken, indien dat advocaat dat liever heeft. De advocaat merkt
op dat hij kan wraken. De voorzitter tracht opnieuw aan klager een vraag te stellen,
waarop de advocaat de voorzitter opnieuw in de rede valt en met veel stemverheffing
roept dat hij kan wraken.
Nu de advocaat opnieuw het gesprek met klager onderbreekt en het stellen van een
vraag aan klager (bedoeld om de kern van en grond voor de klacht in beeld te brengen)
is een redelijk gesprek onmogelijk. De beklagvoorzitter deelt mee de behandeling van
de klachten op dit moment neer te leggen daar een normaal gesprek door het gedrag
van de advocaat onmogelijk is.
De advocaat van klager geeft aan dat hij de beklagvoorzitter zal wraken.
De beklagvoorzitter geeft aan dat dat niet meer mogelijk is, nu de beklagvoorzitter
de behandeling van de klachten reeds heeft neergelegd. De advocaat merkt op dat hij
ook kan wraken na de zitting en dat de voorzitter er kennelijk niet veel van begrijpt.
De advocaat heeft geen gronden voor een wraking aangevoerd nadat hij heeft meegedeeld
dat hij de voorzitter zal wraken.
De voorzitter deelt aan klager mee dat hij de gang van zaken betreurt nu een redelijk
gesprek niet mogelijk is gebleken waardoor zijn klachten op een nieuwe zitting, waarschijnlijk
met een andere beklagvoorzitter, behandeld zullen moeten worden. De voorzitter deelt
mee dat hij het bijzonder jammer vindt dat klager door toedoen van zijn advocaat,
langer op een beslissing moet wachten.”
2.8 De deken heeft het signaal voor kennisgeving aangenomen en op zichzelf beschouwd
vooralsnog onvoldoende bevonden om met verweerder in gesprek te gaan.
Incident met de politie op parkeerterrein McDonald’s
2.9 In maart 2023 heeft de deken een bericht van de rechercheofficier van justitie
ontvangen. Dit bericht is op 17 mei 2023 integraal gedeeld met verweerder. Uit het
bericht volgt dat verweerder op 24 september 2022 rond 23:41 uur door de politie was
aangetroffen in het gezelschap van twee personen, naar later bleek cliënten van verweerder,
in verweerders auto op een parkeerplaats van een McDonald’s-filiaal. Een van de cliënten
had een (destijds nog niet verboden) lachgastank bij zich. Een van de cliënten zat
op de bestuurdersstoel van de auto. Verweerder zat op de bijrijdersstoel. Verweerder
heeft de kofferbak van de auto geopend voor de politieagenten, waarin zich een papieren
strafdossier van verweerder bevond. De politie heeft niets illegaals aangetroffen
in de auto, maar heeft wel een proces-verbaal opgesteld. Daarin staat vermeld:
“Op zaterdag 24 september 2022 kregen wij rapporteurs een melding van een Volkswagen
Polo (wit van kleur) welke op de parkeerplaats stond van de Mc Donalds. Daarvan gebruikte
de inzittende een lachgasballon.
We troffen het voertuig geparkeerd aan. De bestuurder [naam] zat achter het stuur
en had bij zijn benen een grote lachgastank. De bijrijder [verweerder] was de eigenaar
van het voertuig. Achter de bijrijder zat als passagier [naam] ook bij hem stond er
een grote lachgastank.
De bijrijder [verweerder] was in het begin niet erg meewerkend en gaf een indruk
dat hij het wel allemaal beter wist. De bestuurder kon zich in het begin niet legitimeren,
hij had een foto op zijn telefoon maar die was vrij leeg. Hij wilde zijn telefoon
opladen, [verweerder] reageerde hier wat boos op dat hij gewoon een legitimatiebewijs
bij zich moest hebben. De discussie tussen [verweerder] en [naam] liep wat verder
op, daarbij sprak [verweerder] op luide toon tegen [naam] dat hij niet zo tegen hem
moest praten en gewoon rustig moest doen. Beetje een vreemde situatie was dit.
Gezien de lachgastanks, aangegeven dat we een controle gingen uitvoeren op basis
van de Wet Economische Delicten. Dat we hiervoor in de kofferbak gingen kijken. Toen
[verweerder] dit hoorde kwam hij direct uit het voertuig en bemoeide hij zich ermee.
Toen uiteindelijk de kofferbak geopend werd, stond hierin een verhuisdoos. Bij het
openen van de klep, reageerde [verweerder] direct dat dit niet mocht. We zagen dat
er in de verhuisdoos meerdere mappen zaten waarbij de rug van de mappen een kaft had
met daarop het politie logo. [Verweerder] gaf aan dat het mappen waren van een zaak,
[verweerder] gaf aan dat hij de mappen van de Politie had gekregen en dat dit allemaal
geheim was.
[Verweerder] kwam zich met de controle bemoeien en haalde uit de kofferbak de goederen
die erin lagen. De doos met mappen had hij apart gezet en daar legde hij de andere
spullen bovenop.
Wij vonden de mappen erg bijzonder, het leek erop of de mappen zo uit een politiebureau
kwamen. Daarop de dienstdoende hovj gebeld voor een overleg, deze gaf aan dat we er
verder niks mee konden.
[Verweerder] draaide er nog een beetje omheen, maar vertelde toen dat hij advocaat
was en de mappen van een client waren van hem. Hij had de client overgenomen van een
advocaat uit Arnhem en had de mappen van het OM gekregen. [Verweerder] gaf aan dat
hij zelf niet meer van de geprinte stukken was en alles digitaal deed.
In de kofferbak zat ook de toga van [verweerder]. [Verweerder] was tijdens het telefoongesprek
met de hovj alweer wat rustiger. Hij vertelde toen ook meer en liet zien dat hij een
client vertegenwoordigde met de naam [naam]. De naam [naam] stond met stift op de
verhuisdoos geschreven, hier hadden we hem in een eerder stadium naar gevraagd en
toen wilde hij verder niks vertellen.
[Verweerder] uitgelegd dat door zijn manier van reageren en de mappen met politie
opdruk wij een ander idee erbij kregen. Dat wij niet wisten dat je mappen van een
client op een dergelijke manier aangeleverd kreeg. [Verweerder] was toen een stuk
aardiger in het gesprek en ook veel meewerkender.
Ook toen [naam] kreeg te horen dat hij een bekeuring voor de Wet ID kreeg omdat
hij geen legitimatiebewijs bij zich had en een bekeuring voor de lachgas, gaf [verweerder]
aan dat hij rustig moest blijven. [Naam] was minder blij dat hij een bekeuring voor
de lachgas kreeg en daar reageerde [verweerder] weer op dat hij rustig moest blijven
en de bekeuring moest pakken. […]
De samenstelling in combinatie met [verweerder] gaf de indruk dat ze een onderhoudend
gesprek met elkaar hadden als advocaat en cliënten. Alle drie de heren waren gekleed
in sportkleding en het oogde van een duurder merk […]”
2.10 De deken heeft het proces-verbaal op 5 juni 2023 met verweerder besproken.
Verweerder heeft over het incident bij de McDonald’s verklaard dat de twee personen
cliënten van hem zijn en dat hij nog tot laat op kantoor had gewerkt. Hij zag uitsluitend
kans beide personen nog snel te spreken op het parkeerterrein, terwijl hij dan nog
wat kon eten. Verweerder had toevallig een strafdossier van een andere zaak bij zich.
Signaal van de rechter-commissaris na getuigenverhoren
2.11 Op 23 mei 2023 heeft de deken een signaal ontvangen van een rechter-commissaris
over verweerders opstelling tijdens getuigenverhoren in een stafzaak. Daaruit volgt:
“Bij deze dien ik een formele klacht in over [verweerder], advocaat in uw arrondissement,
met het verzoek deze klacht in behandeling te nemen.
[…] De reden voor deze klacht is dat mijns inziens het optreden en handelen van
[verweerder] in deze zaak in strijd is met hoe een advocaat zich dient te gedragen,
namelijk professioneel en met respect naar alle procespartijen. […] Het optreden van
[verweerder] tot op heden heeft mij ertoe gebracht om tijdens het nog lopende vooronderzoek
deze klacht aan u voor te leggen. Ik heb [verweerder] en de officier van justitie
bericht dat ik besloten heb om een klacht in te dienen en om, in het belang van de
voortgang van het onderzoek in deze zaak, mijn werkzaamheden daarin neer te leggen
en de verdere behandeling van de zaak over te laten aan een collega rechter-commissaris.
[…]
Overzicht van de gang van zaken en onderbouwing klacht over [verweerder].
Op 25 februari 2022 zijn door [verweerder] onderzoekswensen ingediend, bestaande
uit het horen van een aantal getuigen […].Daarbij is door mij het verzoek tot het
horen van de twee aangeefsters en de vader van één van de aangeefsters toegewezen
en heb ik de beslissing ten aanzien van de overige gevraagde getuigen aangehouden
tot na het verhoor van de hiervoor genoemde personen.
In reactie op de door mij genomen beslissing heeft [verweerder] bij mailbericht
van 28 maart 2022 vraagtekens gesteld bij mijn beslissing en mij verzocht deze te
heroverwegen. Daarbij heeft hij onder meer geschreven ‘Ik ga in ieder geval niet akkoord
met half werk want, dat is wat nu wel gebeurt.’ en ‘U moet toch ook wel het Keskin
arrest kennen? Daarin staat ook duidelijk aangegeven dat het moet gaan om getuigen
die kunnen worden gebezigd voor het bewijs. Daar vallen al deze getuigen onder. Daar
is geen twijfel over mogelijk. Of moet ik het aanhouden van die beslissing dan zo
zien dat u al meent dat er voldoende bewijs is voor een veroordeling tegen mijn cliënt
en dat het horen van die andere getuigen niet relevant meer is en dat u daarmee op
de zaak vooruit loopt en ik met die informatie kan vaststellen dat uw onafhankelijkheid
en onpartijdigheid in het geding is? Ik denk maar open en eerlijk, maar wil dit wel
gezegd hebben. Ik kan het laatste mij niet voorstellen, maar het begint er wel naar
de neigen. Kort en goed, ik ontvang van u graag meer duidelijkheid omtrent uw beslissing.’
In reactie hierop heb ik [verweerder] bij mailbericht (onder meer) laten weten het
zeer spijtig te vinden dat hij vraagtekens plaatst bij mijn integriteit als rechter,
bij mijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid, gezien de wijze waarop ik meen dat
het vooronderzoek moet worden vormgegeven. […]
Door [verweerder] is op 4 april een bezwaarschrift ingediend tegen mijn beschikking
van 24 maart 2022 bij de raadkamer van deze rechtbank. In zijn bezwaarschrift is door
hem aangegeven ‘dat het jammer is dat de verdediging geen primeurtjes mag bewaren’
en zijn wederom vraagtekens gesteld bij mijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid
(bijlage 4). Bij beschikking van 14 juli 2022 is dit bezwaar door de raadkamer niet
ontvankelijk verklaard […].
Door mijn griffier is vervolgens aan de procespartijen bericht dat de verhoren van
de toegewezen getuigen gepland zijn voor 31 oktober 2022 en 10 november 2022. [Verweerder]
heeft hierop bij mail van 3 augustus 2022 aangegeven dat de verdediging niet akkoord
gaat met het horen van de getuigen zonder dat de andere getuigen worden gehoord, de
kern van zijn in het bezwaarschrift ingenomen standpunt herhaald en gesteld ‘mocht
u de verhoren toch doorzetten dan hoort de verdediging dit graag, omdat de verdediging
in dat geval zijn conclusies daaraan moet verbinden’ […]
Op 30 oktober 2022 heeft [verweerder] per mail bericht wegens ziekte niet in staat
te zijn de verhoren van de aangeefster, die gepland waren voor 31 oktober 2022, bij
te wonen en heeft hij verzocht de verhoren te verdagen. […] De aangeefsters zijn opnieuw
opgeroepen om op 30 januari 2023 als getuige te worden gehoord. […] [Verweerder] was
niet aanwezig. In telefonisch contact gaf [verweerder] aan dat hij zich in de PI in
Zwolle bevond en dat hij dacht dat het verhoor […] die ochtend niet door zou gaan.
Hij gaf aan wel in de middag aanwezig te zullen zijn bij het verhoor van [naam]. Tijdens
het verhoor van die middag heeft [verweerder] mij gewraakt. […]
Tijdens het verhoor van [naam] heeft [verweerder] zich niet alleen ongepast uitgelaten
tegenover mij als rechter-commissaris (onder meer door op te merken ‘dat ik me wel
van de domme kan houden’) maar heeft hij tevens geen enkel respect (en een volstrekt
gebrek aan empathie) getoond ten opzichte van de getuige. […] De op 30 januari 2023
verschenen getuige [naam] was zeer geëmotioneerd dat zij die dag voor een tweede keer
naar de rechtbank was gekomen en het verhoor opnieuw geen doorgang kon vinden en verzocht
mij met klem om het verhoor niet opnieuw pas over 3 maanden te plannen maar op een
zo kort mogelijke termijn. […] Gelet op de door mij aan de getuige gedane toezegging
is op het kabinet rechter-commissaris overleg geweest of er een oplossing voor gevonden
kon worden die hieraan tegemoet zou kunnen komen. Het namens het kabinet gedane voorstel
aan de procespartijen is door [verweerder] niet geaccepteerd waardoor het verhoor
op dat moment niet opnieuw is ingepland maar besloten is om te wachten op de uitkomst
van de wrakingsprocedure. Het wrakingsverzoek is bij beslissing van 17 maart 2023
afgewezen […].
Op 19 april 2023 […] heb ik [verweerder] ook gezegd dat ik van hem verwachtte dat
hij de getuigen die die dag en de volgende dag gehoord zouden worden met respect zou
behandelen omdat dat de vorige keer niet het geval was geweest. Ik heb daarbij benadrukt
dat het hier kwetsbare getuigen betreft, dat de verdediging uiteraard allerlei kritische
vragen mag stellen maar dat dat wel steeds met respect jegens de getuige dient te
geburen. Het verhoor van getuige [naam] is vervolgens goed verlopen. Op 20 april 2023
vond in de middag vanaf 13.30 uur het verhoor plaats van aangeefster [naam] […]. Bij
binnenkomst van de getuige, haar advocaat, de officier van justitie en de raadsman
nam [verweerder] direct het woord met de opmerking dat hij die middag om 14.45 uur
2 toetsen had en dat daar weer geen rekening mee was gehouden bij de planning. Ik
heb hierop aangegeven dat we hier waren voor het verhoor van de getuige dat deze middag
plaats zou vinden en dat hij in dit soort gevallen zelf voor vervanging dient te zorgen.
Hierop gaf [verweerder] aan dat hij geen vervanging had en vroeg hij mij of ik dan
vond dat zijn cliënten dan maar geen advocaat moesten hebben. Hierop heb ik gezegd
dat [verweerder] nu zijn probleem maakt tot het probleem van mij en van de getuige,
dat dat daar niet thuishoort en dat we zouden beginnen met het verhoor zoals gepland.
Hierop reageerde [verweerder] met de woorden ‘daar gaan we al weer’. Nadat ik gevraagd
had wat hij hiermee bedoelde gaf hij aan dat het weer dezelfde kant op ging als eerdere
keren.
Ik merk hierbij op dat het volstrekt ongepast is om een dergelijke discussie aan
te gaan in het bijzijn van een getuige die hier niets mee te maken heeft. Indien [verweerder]
hierover het overleg had willen zoeken dat hij daar alle gelegenheid voor gehad eerder
die dag voorafgaand aan het verhoor.
[…] Tijdens het verhoor van aangeefster [naam], die zichtbaar moeite had met het
verhoor en op momenten zeer geëmotioneerd was, heeft [verweerder] geen enkele empathie
getoond richting de getuige. Hij heeft geen enkel contact gemaakt met de getuige,
niet – zoals verwacht had mogen worden – excuus gemaakt voor het feit dat de getuige
door een fout van zijn kant eerder voor niets naar de rechtbank was gekomen en heeft
tijdens het hele verhoor al scrollend door de verklaringen op zijn laptop strak voor
zich uit kijken vragen gesteld aan de getuige. Op een vraag van de officier van justitie
rond 16.55 uur hoeveel vragen de raadsman nog had, vroeg [verweerder] ‘of de officier
van justitie om vijf uur naar huis moest’ en gaf hij vervolgens aan dat hij niet precies
wist hoeveel vragen hij nog had omdat hij nooit zijn vragen vooraf op papier zet maar
hij een verhoor doet aan de hand van het dossier en dan gaandeweg zijn vragen formuleert.
Ik merk hierbij op dat mijns inziens van de verdediging in iedere zaak verwacht
mag worden dat die zich voorafgaand aan een getuigenverhoor gedegen voorbereid, zorgt
dat hij weet welke vragen deze in ieder geval wenst te stellen, welke vragen uiteraard
tijdens een verhoor aan de hand van de gegeven antwoorden kunnen leiden tot aanvullende
vragen.
[…] Na afloop van dit verhoor heb ik besloten om deze klacht in te dienen en daar
niet langer mee te wachten. [Verweerder] heeft in deze zaak van het begin af aan gecommuniceerd
op een wijze die ik niet behoorlijk acht voor een advocaat, daarbij steeds terugkerend
de wat ik maar noem ‘wrakingskaart’ spelend. Nog los van het feit dat [verweerder]
zich op momenten onbehoorlijk uitlaat tegenover de officier van justitie en mijzelf,
acht ik zijn optreden ten aanzien van de getuigen bijzonder kwalijk. Ik heb inmiddels
in een groot aantal zedenzaken getuigen gehoord maar daarin werd door de verdediging
altijd met respect de aangever/getuige tegemoet getreden. Een fatsoenlijke bejegening
staat ook geenszins in de weg aan het tegelijkertijd kritisch bevragen van een getuige.
Het lijkt erop of [verweerder] niet in staat is het een van het ander te scheiden.
Dat vind ik niet alleen spijtig, maar ook klachtwaardig.”
2.12 Op 5 juni 2023 heeft de deken ook het signaal van de rechter-commissaris
besproken met verweerder. Verweerder heeft aangegeven dat hij zich met name niet kon
vinden in de aanpak van de rechter-commissaris in het niet horen van alle getuigen
op dezelfde zitting. Hij vreesde voor onderlinge afstemming als er tijd tussen de
verklaringen zou verstrijken. Verweerder was bereid tot nader overleg met de rechter-commissaris.
Aan de zijde van de rechtbank was geen behoefte aan een nader gesprek.
2.13 Op 1 augustus 2023 heeft de deken aan verweerder bericht de kwestie als
afgedaan te beschouwen.
Toegang tot cellencomplex ontzegd
2.14 Op 21 april 2023 is aan verweerder de toegang tot een cliënt in het cellencomplex
te Houten ontzegd, omdat verweerder zou hebben geweigerd de camera van zijn mobiele
telefoon af te plakken. De huisregels zouden verweerder verplichten tot het afplakken
daarvan, maar verweerder betwistte de juistheid van die regel. Verweerder is vervolgens
in een verhitte discussie geraakt waarna hem de toegang tot zijn cliënt is ontzegd.
2.15 Op zaterdag 22 april 2023 heeft de deken bemiddeld om verweerder in staat
te stellen zijn cliënt, die op maandag 24 april 2023 op zitting zou moeten verschijnen,
te spreken. De deken heeft met de rechercheofficier van het Landelijk Parket afgesproken
dat verweerder zou worden toegelaten mits hij zijn telefoon niet mee naar binnen zou
nemen. Verweerder is vervolgens naar het cellencomplex gegaan. De medewerker van het
cellencomplex bleek niet op de hoogte te zijn van de afspraken. Verweerder was daarover
zeer verbolgen en heeft zijn ongenoegen via de intercom uitgesproken. De deken heeft
dit gesprek bij de intercom telefonisch meegekregen. De deken heeft vervolgens overleg
gehad met de medewerker van het cellencomplex en verweerder heeft nadien toegang gekregen
tot het complex.
Meme-incident in de PI Dordrecht
2.16 Op 20 juni 2023 heeft de deken bericht gehad van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur
van de PI Dordrecht dat verweerder samen met een gedetineerde cliënt op de telefoon
van verweerder aan het kijken was. Verweerder is hangende het onderzoek naar de toedracht
daarvan de toegang tot de PI ontzegd. Uit de melding van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur
volgt:
“[…] Op 16 juni 2023 heeft [verweerder] een bezoekmoment gehad in de PI Dordrecht.
Tijdens een reguliere controle op de gang van de bezoekkamers heeft personeel door
het raam geconstateerd dat [verweerder] samen met de gedetineerde op de telefoon van
[verweerder] aan het kijken was. Het personeelslid heeft aangegeven beelden van Facebook
te hebben gezien op het scherm.
Het personeelslid heeft vervolgens de bezoekkamer geopend en aangegeven dat het
gebruik maken van een mobiele telefoon, op deze manier, niet de bedoeling is. [Verweerder]
excuseerde zich en bood aan de beelden aan het personeelslid te laten zien. Op het
scherm werden toen andere beelden getoond dan bij de eerste waarneming van het personeelslid.
Bij de getoonde beelden waren teksten te zien, in tegenstelling tot de eerste waarneming.
Het baart ons zorgen dat, naar waarschijnlijkheid, [verweerder] instemt om de gedetineerde
(indirect) toegang te verlenen tot een mobiele telefoon. Het gevangeniswezen wordt
in een kwetsbare situatie gebracht als (indirect) gebruik wordt gemaakt van verboden
voorwerpen. Aanwezigheid van verboden voorwerpen tast de veiligheid binnen onze inrichtingen
aan ten aanzien van gedetineerden en personeelsleden. Daarnaast is specifiek risico
bij communicatieapparatuur een schending van de veilige positie van slachtoffers of
bij de zaak betrokken personen alsmede het risico op voortgezet crimineel handelen
in detentie.
Volledigheidshalve is het goed te benoemen dat een mobiele telefoon behoort tot
de lijst van verboden voorwerpen en het strafbaar is om dat binnen een justitiële
inrichting te brengen. Zoals bekend en overeen is gekomen tussen DJI en de NOVA is
hier voor advocaten een uitzondering voor gemaakt, mits advocaten hier op een zorgvuldige
en verantwoorde wijze gebruik van maken. Bovengenoemde bevindingen aangaande het gebruik
van een mobiele telefoon op deze wijze door [verweerder] passen niet bij de integere
kenwaarden van zowel DJI als de Orde van Advocaten.
[…] Vanuit DJI zijn we voornemens om [verweerder] tijdelijk de toegang tot onze
PI’s te ontzeggen totdat er meer duidelijkheid is over de hierboven beschreven constateringen.
[…]“
2.17 Verweerder heeft diezelfde dag uit eigen beweging de deken al geïnformeerd
over het voorval. Daarbij heeft hij het volgende naar voren gebracht:
“[…] Afgelopen vrijdag 16 juni 2023 deed zich een situatie voor in PI Dordrecht
die onnodig opliep.
Ik had in een lopende zaak van het OM geluidsopnames ontvangen op een USB-stick.
Ik had mijn laptop en mobiel bij mij die ochtend in PI Dordrecht.
Om cliënt deze uit te laten luisteren, zat hij naast mij voor de laptop met zowel
het dossier en de opnames naast elkaar open (beide digitaal) om zo te kunnen laten
zien welke opname bij welk stuk in het dossier hoort.
Ik had de opnames op kantoor al beluisterd, dus ik wilde enkel nog cliënts zienswijze
vernemen. Ik heb toen vervolgens de cliënt de opnames laten luisteren, terwijl ik
zelf op mijn mobiel zat.
Ik zat tijdens het uitluisteren onder andere met kantoor en cliënten te appen. Ik
heb soms ook een aantal werk gerelateerde afbeeldingen bekeken, maar nu ik mijn mobiel
zowel privé als zakelijk gebruik, heb ik ook een aantal afbeeldingen bekeken welke
niet iets met werk te maken hadden, omdat deze afbeeldingen simpelweg de revue passeren.
Cliënts oog viel op dat moment op één van die afbeeldingen, althans dat neem ik aan,
omdat hij moest lachen om de afbeelding welke hij grappig vond. Het betreft namelijk
een “meme”, ook wel een grappig plaatje. Precies op dat moment liep blijkbaar, dat
neem ik dan ook maar aan, de PIW-er langs en die zag die desbetreffende afbeelding
ook.
Zij gaf aan dat het niet de bedoeling is dat mijn cliënt naar deze afbeelding keek
en dat ik mijn mobiel alleen voor werk moest gebruiken. Ik gaf aan dat wij geluidsopnames
aan het uitluisteren waren, ik met mijn collega aan het appen was over zaak gerelateerde
dingen, maar ik ook door afbeeldingen aan het bladeren was voor mijzelf, omdat ik
de opnames zelf niet opnieuw behoefde te luisteren. De afbeeldingen waar ik doorheen
bladerde op mijn mobiel, zijn, gelet op de wijze waarop ik mijn telefoon gebruik,
zowel zakelijk als privé, daar ontkom ik niet aan.
De PIW-er dacht dat ik vermoedelijk op Facebook of Pinterest zat, dit zei zij toen
ik bij haar kwam na het bezoek van de laatste cliënt, zij gaf aan dit niet zeker te
weten. Ik gaf aan dat er slechts een “meme” voorbij kwam en zij gaf ook aan dat zij
zag dat de afbeelding die op mijn scherm voorbij kwam geen werk gerelateerde afbeelding
is, maar hoe dan ook ontkom ik daar niet aan, omdat het ondoenlijk is om beide van
elkaar te scheiden als de telefoon voor beide doeleinden wordt gebezigd. Ik gaf aan
dat daar verder helaas niets meer aan kon worden veranderd.
Zij gaf wel aan een melding te willen maken, gezien het gedrag van mijn cliënt na
het bezoekmoment. Zij voelde zich bedreigd. Zij kan zich misschien zo gevoeld hebben,
echter kan ik mij daar niet in vinden, omdat cliënt boos was, zijn stem wel verhief,
maar overduidelijk liet blijken dat hij een klacht tegen haar wilde indienen. Dat
was de strekking van zijn verhaal, omdat hij van mening was dat zij niet voorbij het
raam mocht lopen en naar binnen mocht kijken.
Wellicht ten overvloede, de reden waarom ik op die wijze met mijn telefoon omga,
is omdat ik gewoon niet kan werken met twee telefoons. Ik vind dat onhandig en lastig.
Ik heb net als vele andere advocaten één telefoon.
Hoe dan ook een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden, waarna cliënt dus
helaas ook boos werd op de PIW-er om voornoemde reden. […] Ik wilde u hier alvast
van op de hoogte stellen, voordat PI Dordrecht mogelijk zelf bij u aanklopt. […]”
2.18 Verweerder is vervolgens een kort geding gestart om toegang te krijgen tot
verscheidene PI’s. Op 29 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak
gedaan (ECLI:NL:RBDHA:2023:20817). Daarbij heeft de voorzieningenrechter onder meer
overwogen:
“[…] 1.8. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van de Wet strafbaarstelling
binnenbrengen verboden voorwerpen in justitiële inrichtingen (contrabande) is het
met het oog op het handhaven van de orde en de veiligheid onder meer verboden om digitale
gegevensdragers, waaronder mobiele telefoons, in P.I.’s binnen te brengen. Per 15
september 2014 is het toelatingsbeleid voor digitale gegevensdragers in P.I.’s herzien
en mogen advocaten, wanneer zij beroepshalve gedetineerden bezoeken, digitale gegevensdragers
in P.I.’s mee naar binnen nemen. Bij brief van 6 oktober 2014 heeft DJI de Nederlandse
Orde van Advocaten (NOvA) over deze beleidswijziging geïnformeerd. In deze brief wijst
DJI er uitdrukkelijk op dat het met het oog op het handhaven van de orde en veiligheid
in P.I.’s van groot belang is dat advocaten op een zorgvuldige en verantwoorde wijze
gebruik maken van deze nieuwe mogelijkheid. Zo is het blijkens deze brief onder geen
beding toegestaan dat gedetineerden gebruik maken van de binnengebrachte digitale
gegevensdragers.
1.9. […] Nog daargelaten dat er geen enkele reden is om te veronderstellen dat de
NOvA haar leden niet of niet behoorlijk over dit beleid en de daaruit voor advocaten
voortvloeiende verantwoordelijkheden informeert, staat niet ter discussie dat een
advocaat zich in de uitoefening van zijn functie op een professionele wijze dient
te gedragen. Reeds uit hoofde van die verplichting mag van een advocaat worden verlangd
dat hij, ook zonder dat hij daarop nadrukkelijk wordt gewezen, op een zorgvuldige
en verantwoorde wijze gebruik maakt van door hem in een P.I. binnengebrachte digitale
gegevensdragers.
1.10. In dit kort geding ligt ter beantwoording voor de vraag of [verweerder] op
16 juni 2023 in P.I. [locatie] op een zorgvuldige en verantwoorde wijze gebruik heeft
gemaakt van zijn mobiele telefoon. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend.
[verweerder] heeft op 16 juni 2023 naar eigen zeggen in het bijzijn van zijn cliënt
gebladerd door privé gerelateerde afbeeldingen in zijn fotogalerij. Met de Staat is
de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat van een advocaat mag worden verlangd
dat hij zijn mobiele telefoon tijdens het bezoeken van cliënten in detentie uitsluitend
voor in die setting noodzakelijke zakelijke doeleinden gebruikt. Dat strookt met de
ratio van het aan advocaten toegestane gebruik van gegevensdragers binnen de P.I.
Het gebruik van digitale gegevensdragers door advocaten voor niet-zakelijke doeleinden
doet risico’s ontstaan op verstoring van de orde en de veiligheid binnen de inrichtingen.
[verweerder] heeft met het niet-zakelijke gebruik van zijn mobiele telefoon een dergelijk
risico in het leven geroepen. [verweerder] heeft immers zijn cliënt gelegenheid geboden
om mee te kijken op het scherm van de mobiele telefoon naar niet-zaaksgerelateerde
content en dat is evident onzorgvuldig. Daarbij is niet relevant wat de cliënt van
[verweerder] precies heeft gezien en evenmin of [verweerder] daadwerkelijk de bedoeling
heeft gehad om zijn cliënt te laten meekijken. Zijn uitvoerige betoog dat zijn cliënt
niet de beschikkingsmacht over de mobiele telefoon heeft gehad kan [verweerder] in
deze procedure dan ook niet baten. Gelet op het feit dat [verweerder] naar voorlopig
oordeel verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld, is alleszins begrijpelijk dat de
Deken is verzocht om te onderzoeken of dit incident tuchtrechtelijke gevolgen voor
[verweerder] moet hebben. In het kader van dat onderzoek kan zo nodig nog aan de orde
komen wat de cliënt van [verweerder] precies op het scherm van de mobiele telefoon
van [verweerder] heeft gezien.
1.11. Vervolgens ligt in deze procedure ter beoordeling voor of [verweerder] – zoals
hij primair verlangt – hangende het onderzoek van de Deken onvoorwaardelijk toegang
tot alle P.I.’s in Nederland moet worden verschaft. Daarbij wordt allereerst opgemerkt
dat de stelling van [verweerder] dat hem een landelijk toegangsverbod is opgelegd
onjuist is. Zoals de Staat terecht heeft opgemerkt, is het aan iedere afzonderlijke
P.I.-directeur om ter zake een beslissing te nemen. De directeur van P.I. [locatie]
heeft [verweerder] de toegang tot die P.I. geheel ontzegd. Kennelijk hebben inmiddels
ook directeuren van andere P.I.’s in Nederland daartoe besloten, waardoor [verweerder]
feitelijk niet meer in staat is om de daar verblijvende cliënten in detentie te bezoeken.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het incident van 16 juni 2023
deze verstrekkende consequentie niet kan rechtvaardigen. [Verweerder] wordt immers
als gevolg hiervan ernstig belemmerd in de uitoefening van zijn beroep als strafadvocaat
en dat is vanzelfsprekend niet in het belang van zijn cliënten. Een volledige ontzegging
van de toegang is onder de huidige omstandigheden dan ook een disproportionele maatregel.
Daarbij weegt mee dat aan het onmiskenbaar zwaarwegende belang van de handhaving van
de orde en veiligheid binnen P.I.’s reeds in voldoende mate tegemoet kan worden gekomen
met een minder verstrekkende maatregel, te weten de mogelijkheid van een verbod voor
[verweerder] om hangende het onderzoek van de Deken digitale gegevensdragers in de
P.I.’s naar binnen mee te nemen. De Staat zal dan ook worden veroordeeld te bewerkstelligen
dat [verweerder] hangende het onderzoek van de Deken zijn cliënten in detentie kan
bezoeken, zulks met dien verstande dat de directeuren van de P.I.’s mogen weigeren
dat [verweerder] een telefoon en andere digitale gegevensdragers in de P.I. mee brengt.
Daarbij tekent de voorzieningenrechter nog aan dat het [verweerder] uiteraard vrijstaat
om bij de directeuren van de P.I.’s waar zijn cliënten verblijven een gemotiveerd
verzoek in te dienen om hem toch met digitale gegevensdragers toe te laten, dan wel
de directeuren te verzoeken hem een OM-laptop ter beschikking te stellen. Het staat
de individuele directeuren vervolgens vrij om [verweerder] ruimere bevoegdheden toe
te kennen dan waarop hij uit hoofde van dit vonnis hangende het onderzoek van de Deken
aanspraak kan maken.”
Meldingen over beklagzaken vanuit DJI
2.19 De deken heeft daarnaast een reeks aan meldingen ontvangen vanuit de DJI
over het optreden van verweerder in beklagzaken.
2.20 Op 7 september 2023 heeft verweerder een bezoek gebracht aan de PI Leeuwarden.
Daarover is gemeld:
“Op 7 september 2023 was er een beklagzitting in de PI Leeuwarden waar [verweerder]
een gedetineerde bijstond. Bij de behandeling van de beklagzaken voerde de raadsman
over het algemeen het woord namens klager met hier en daar ondersteuning/aanvulling
door klager zelf. Op enig moment werd klager door de voorzitter bevraagd over een
aantal zaken. In het verslag dat is opgesteld door de PI Leeuwarden over deze zitting
zou het volgende zijn opgenomen: “Klager was van mening dat hij de vraag duidelijk
beantwoordde waarop de voorzitter aangaf dat hij dit anders zag. Klager werd zichtbaar
geïrriteerd en zo ook zijn raadsman. De raadsman werd erg fel in zijn reactie, gaf
aan dat de voorzitter zijn cliënt als leugenaar neerzette en nam verbaal een strijdvaardige
en agressieve houding aan. Door de cliënt werd meermaals herhaald dat de voorzitter
partijdig zou zijn. De opstelling van de voorzitter bracht met zich mee dat de situatie
niet is geëscaleerd waarop de zitting, weliswaar in een wat gespannen sfeer, is doorgegaan.
[Verweerder] bezoekt de PI reeds meerdere jaren t.b.v. ondersteuning bij beklagzaken
voor zijn clientèle. Rapporteur heeft de raadsman in voorgaande zittingen ervaren
als strijdvaardig, goed voorbereid en immer correct. De wijze waarop de raadsman zich
binnen de zitting d.d. 7-9 heeft opgesteld werd door de rapporteur ervaren als buitenproportioneel.
Daar waar, ondanks verschillen van mening, normaliter sprake is van een ontspannen
sfeer, was de sfeer nu gespannen en hier en daar grimmig tot agressief te noemen.”
2.21 Op 14 juli 2023 heeft verweerder een bezoek gebracht aan de PI Veenhuizen.
Daarover is gemeld:
“Bij binnenkomst heeft personeel verzocht om datadragers in een kluis op te bergen
en niet mee te nemen naar binnen. [Verweerder] heeft zijn tas op de X-Ray band gelegd
met nog een laptop in de tas. Personeel sprak [verweerder] hierop aan en heeft de
laptop in de kluis gelegd. Bij de volgende controle via de X-Ray band werd opnieuw
geconstateerd dat datadragers in de tas zaten. Opnieuw heeft [verweerder] datadragers
in de kluis gelegd. Bij de derde controle constateerde personeel de aanwezigheid van
een USB-stick in de tas. [Verweerder] ontkende dat er een USB-stick in zijn tas zat
maar bij een controle van personeel bleek er toch een USB-stick in de tas te zitten.”
2.22 Op 8 september 2023 heeft verweerder opnieuw een bezoek gebracht aan de
PI Veenhuizen. Daarover is gemeld:
“[Verweerder] was meer dan een uur te vroeg voor het bezoekmoment en heeft verzocht
om buiten de aangemelde gedetineerden (twee) ook nog vier anderen te spreken. [Verweerder]
vroeg of het mogelijk was om nog gebruik te maken van een andere spreekkamer voor
de start van een beklagzitting. Personeel gaf aan dat dit erg moeilijk was omdat de
andere bezoekkamers al bezet waren voor andere afspraken. [Verweerder] had hierop
aangegeven dat een ander personeelslid al akkoord had gegeven en dit had gecontroleerd
en dit mogelijk was. In gesprek tussen de personeelsleden onderling bleek dat [verweerder]
dit aan niemand had gevraagd en er dus ook geen akkoord was gegeven. Het personeel
heeft [verweerder] hierover aangesproken wat leidde tot een discussie. In het verslag
van de PI is het volgende genoteerd: “Collega X heeft hem medegedeeld dat hij dat
niet heeft gezegd en toen viel [verweerder] hem steeds in de rede, toen zei [verweerder]
dat mijn collega hem uit moest laten praten en mijn collega reageerde hierop dat hijzelf
hem moest laten uitpraten.”
2.23 Op 14 september 2023 heeft verweerder een bezoek gebracht aan de PI Lelystad.
Daarover is gemeld:
“Tussen de PI en [verweerder] is de afspraak gemaakt dat van tevoren moet worden
doorgegeven wie [verweerder] wil spreken en dat dit per keer maximaal 5 gedetineerden
kunnen zijn. Op 14 september heeft [verweerder] verzocht om in totaal acht gedetineerden
te spreken. Een paar gedetineerden hebben bij personeel aangegeven niet te weten waarom
[verweerder] voor hen kwam en gaven bijvoorbeeld aan “dat vast de verkeerde persoon
is opgeroepen”. Dit levert intern onrust en ook praktische uitdagingen op. Ook was
er onrust tussen [verweerder] en personeel. Bij het aanmelden heeft [verweerder] aangegeven
maar één gedetineerde op dat moment te willen spreken, terwijl hij dan later verzoekt
om ook nog zeven anderen te spreken. Ook heeft ons personeel aangegeven dat [verweerder]
een onvriendelijke en vervelende houding had bij het aanmelden en in eerste instantie
geen advocatenpas en/of identiteitsbewijs heeft laten zien bij het aanmelden.”
Interactie met plaatsvervangend vestigingsdirecteur
2.24 Op 29 januari 2024 heeft de deken een signaal ontvangen vanuit de PI Dordrecht.
Daaruit volgt:
“Op woensdag 17 januari 2024 heeft [verweerder] een beklagzitting bijgewoond in
de PI Dordrecht. Tijdens het raadkameren door de commissieleden, waarbij de partijen
op de gang moesten wachten heeft een interactie plaatsgevonden tussen [verweerder]
en de plv. vestigingsdirecteur van de PI.
Tijdens het raadkameren stonden twee gedetineerden, twee advocaten, een personeelslid
en de plv. vestigingsdirecteur van de PI op de gang. Een gedetineerde stelde de vraag
aan de plv. vestigingsdirecteur of hij in het verleden ook werkzaam is geweest in
een andere PI waarop de plv. vestigingsdirecteur ‘ja’ antwoordde. Hierop maakte [verweerder]
de volgende opmerking: “Wie van jullie twee heeft daar vastgezeten?”.
Het behoeft weinig uitleg dat een dergelijke opmerking ongepast, schofferend en
ondermijnend is. De plv. vestigingsdirecteur is dan ook ernstig beledigd en kwalificeert
de opmerking van [verweerder] als ernstig grensoverschrijdend, racistisch en etnisch
profilerend. De plv. vestigingsdirecteur heeft ter plekke aangegeven hier niet van
gediend te zijn en heeft [verweerder] aangesproken op het ontbreken van zijn professionaliteit.
Uit respect voor de beklagcommissie en de klagers heeft de plv. vestigingsdirecteur
ervoor gekozen om [verweerder] niet verzocht om direct de inrichting te laten verlaten.
Bovenstaande kwestie baart DJI ernstige zorgen. Dit is niet de eerste melding die
vanuit DJI is gemaakt over [verweerder]. De houding en het gedrag van [verweerder]
is onzes inziens niet passend bij de professionele kernwaarden van de advocatuur.
[…]”
3 KLACHT
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt
verweerder dat hij bij herhaling tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door
in diverse procedures en situaties met zijn opstelling en handelwijze blijk gegeven
van onbetamelijk en onprofessioneel gedrag, waarbij zonder verlies van betrokkenheid
en partijdigheid, niet de vereiste distantie wordt betracht.
3.2 Ter zitting heeft de deken toegelicht dat hij het wenselijk acht dat aan
verweerder een voorwaardelijke schorsing wordt opgelegd met als bijzondere voorwaarde
het doorlopen van een professioneel coachingstraject, om de ervaren obstakels voor
gewenst professioneel sociaal gedrag te overwinnen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft een reactie ingediend op het dekenbezwaar. Daarin heeft
hij – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
4.2 Verweerder ontkent de lezing van de deken over misverstanden, grappig bedoelde
opmerkingen of irritaties niet. Ook erkent hij dat hij merkt dat sprake is van een
drukke en gehaaste praktijk. Verweerder begrijpt het perspectief van de deken van
samenhangende signalen die een totaalbeeld schetsen. De signalen dienen volgens verweerder
echter individueel beoordeeld te worden. Pas als daaruit volgt dat sprake is van onbehoorlijk
gedrag, kan dat volgens verweerder als signaal worden meegewogen in de samenhang.
4.3 In algemene zin geeft verweerder ook mee dat in de periode van 9 maart 2021
tot en met 5 december 2022 geen signalen zijn binnengekomen, terwijl dat een behoorlijke
periode is in de tijdspanne waarop het dekenbezwaar ziet. Verweerder wijst er ook
op dat hij al vele jaren bij PI’s over de vloer komt zonder problemen, al neemt dat
volgens hem niet weg dat er inmiddels wel een aantal signalen is binnengekomen. Hij
begrijpt dat ondanks de beste en juiste intenties van zijn kant er wat zaken moeten
worden bijgeschaafd of veranderd en hij is daar al langere tijd mee bezig, hoewel
de deken aan de hand van de signalen zou kunnen zeggen dat het daar niet op lijkt.
4.4 Verweerder heeft daarnaast per individueel signaal gereageerd:
Aantal bezoeken aan PI Lelystad
4.5 Verweerder wijst erop dat hij in de voorgaande jaren nooit problemen of
bezwaren heeft ontvangen over het aantal bezoeken dat hij aan PI’ aflegt, zelfs geen
signalen van ontevreden personeel. Daarbij vermeldt verweerder dat het bezoeken van
30 cliënten op één dag was voorgekomen, ergens in 2018 of 2019. Verweerder meent dat
men zich hier moet afvragen hoe het zo kan zijn dat het al die jaren goed gaat en
nu opeens niet. Verweerder heeft zich niet anders gedragen dan in de jaren daarvoor.
Bij de PI Lelystad kunnen advocaten volgens verweerder geen bezoekafspraken maken.
De enige verandering is dat er nieuwe directieleden bij de PI zijn gekomen, waaronder
het directielid dat bezwaren heeft tegen verweerder. De vorige directeur maakte nooit
een punt van het aantal gedetineerden dat verweerder bezocht. Er zijn geen omstandigheden
benoemd die anders waren dan de afgelopen jaren. Verweerder wil enkel zeggen dat gedetineerden
in de PI Lelystad enorm blij waren dat hij steeds weer zaken voor hen bij de beklagcommissie
gegrond verklaard wist te krijgen, waarmee onjuist handelen van de PI Lelystad vast
kwam te staan. Verweerder merkte dat het aantal gegronde klachten bij de directieleden
voor steeds meer frustratie zorgde, maar dat het nu eenmaal verweerders taak is om
de belangen van zijn cliënten te behartigen. Verweerder kreeg er daardoor in een rap
tempo een behoorlijk aantal cliënten bij. Verweerder kan er oprecht niets aan doen
dat hij de wet goed kent en in elke casus opnieuw juist toepast, waarna de beklagcommissie
hem ook vaak volgde. Verweerder heeft voor detentiebegrippen een behoorlijk hoog slagingspercentage.
In deze kwestie heeft verweerder niets fout gedaan, behalve dat slechts één directielid
van alle PI’s in Nederland het om hem moverende redenen vervelend vindt dat verweerder
meerdere cliënten bezoekt.
Incident met beklagvoorzitter PI Krimpen aan den IJssel
4.6 Verweerder erkent dat hij de voorzitter heeft geïnterrumpeerd. Dit moet echter
in de context worden gezien. De zitting ving veel later aan dan deze stond gepland
waarna de voorzitter de opmerking maakte dat verweerders cliënt sneller en korter
moest praten omdat er weinig tijd was door de opgelopen vertraging. Verweerder heeft
daarop enkel gereageerd met de vraag of de voorzitter zijn cliënt wilde toestaan om
uit te praten en volledig antwoord te geven op de gestelde vraag. De voorzitter vond
het nodig om daarbij te melden dat er weinig tijd over was, want de inrichting zou
om 11:30 uur sluiten en dan moest de cliënt ook worden ingesloten. Verweerder heeft
daarop aangegeven dat het niet de bedoeling is om de cliënt dan meermaals te onderbreken
waardoor zijn kant van het verhaal niet werd aangehoord. De voorzitter had daar weinig
oor naar en verweerder heeft daarop geconstateerd dat zijn cliënt geen eerlijk proces
werd geboden. Er was voor verweerder geen andere keuze dan het wraken van de beklagcommissie.
Na de wraking heeft verweerder niets anders vernomen dan dat er berust is in het wrakingsverzoek
en dat de beklagcommissie op eigen initiatief opnieuw is samengesteld. De beklagvoorzitter
kan wel een signaal aan de deken hebben gegeven, maar feit is dat men heeft berust
in de wraking. Zodoende heeft verweerder er terecht een punt van gemaakt dat zijn
cliënt de mogelijkheid moest krijgen om zijn verhaal te doen. Verweerder had ook graag
gezien dat zijn cliënt mocht uitpraten, maar die kans werd hem niet geboden. Verweerder
merkt op dat hij hier op de juiste wijze heeft gehandeld door de belangen van zijn
cliënt niet uit het oog te verliezen. Hij heeft gekozen voor de belangen van zijn
cliënt en niet voor de belangen van de voorzitter om niet gepikeerd te raken door
een wraking. Een advocaat mag bovendien gebruik maken van het wrakingsmiddel. Die
wraking is terecht opgeworpen en dit kan dus niet meewegen in de beoordeling hoe verweerder
als persoon is.
Incident met de politie op parkeerterrein McDonald’s
4.7 Verweerder merkt op dat de lezing van de deken juist is, op één onderdeel
na. Het betreft een samenloop van omstandigheden die ongelukkig is en waarbij verweerder
heeft aangegeven wat hij beter moest doen. Weliswaar heeft verweerder niet strafbaar
gehandeld, maar hij had direct moeten zeggen dat zijn cliënten niet met de lachgastank
in verweerders auto hadden moeten zitten. Het strafdossier lag gesloten in de achterbak
en niemand kon daarbij. Verweerder heeft de agenten wel degelijk verteld dat het om
een strafdossier ging en heeft gelijk kenbaar gemaakt dat hij advocaat is, juist omdat
er andere regels gelden bij het doorzoeken van een auto van een advocaat met daarin
een strafdossier. De politie is niet in onzekerheid gelaten. Het incident kan, aldus
verweerder, wel worden meegewogen in het oordeel over het dekenbezwaar. Hij heeft
al in het gesprek bij de deken aangegeven dat dit nooit meer zal voorkomen. Verweerder
ziet in het dekenbezwaar niet terug dat verweerder toen al heeft uitgelegd wat hij
naar zijn mening anders had moeten doen.
Signaal van de rechter-commissaris na getuigenverhoren
4.8 Verweerder merkt op dat de rechter-commissaris onnodig procedurele bezwaren
en barrières heeft opgeworpen. Het is dan best opmerkelijk te noemen dat verweerder
daarna bij de raadkamer alsnog meerdere getuigen toegewezen heeft gekregen die de
rechter-commissaris had afgewezen. Het klopt volgens verweerder dat hij en de rechter-commissaris
lijnrecht tegenover elkaar stonden, maar de raadkamer heeft verweerder uiteindelijk
in het gelijk gesteld en dat geeft aan dat niet verweerder, maar juist de rechter-commissaris
een onjuist toetsingskader had toegepast. Aan het einde van de dag is gebleken dat
verweerder dus niet onterecht bezwaren had opgeworpen en zich terecht hard had gemaakt
voor zijn cliënt. Verweerder beseft dat hij een meer stevige benadering heeft, omdat
hij uit ervaring weet dat in de inmiddels verharde samenleving rechters over advocaten
die een zachte benadering hanteren heenlopen. Verweerder was niet onnodig grievend,
zeker niet nu de raadkamer het horen van de getuigen uiteindelijk heeft toegewezen.
De rechter-commissaris had meer oor moeten en kunnen hebben voor het standpunt van
de verdediging. Wat betreft het wrakingsverzoek stelt verweerder dat eenieder weet
hoe lastig het is om een wrakingsverzoek toegewezen te krijgen, maar aan het einde
van de dag heeft verweerder de getuigen toegewezen gekregen die de rechter-commissaris
niet wilde toewijzen.
4.9 Verweerder vindt het heel jammer om te horen dat hij zijn verhoren niet goed
zou voorbereiden. Het verhoor is op meerdere dagen voorbereid met zijn cliënt, zoals
de cliënt in een verklaring van 18 maart 2024 ook heeft bevestigd. Verweerder wijst
erop dat hij vragen wilde stellen aan de hand van de antwoorden die waren gegeven.
Dat is bij iedereen doodnormaal, maar verweerder is nu opeens de niet-voorbereide
advocaat. Verweerder heeft nooit gezegd dat hij zijn vragen niet voorbereidt. Volgens
verweerder blijkt hieruit dat de rechter-commissaris kennelijk zelf een bepaalde houding
naar hem wenst aan te nemen die niet onpartijdig en onafhankelijk is. Het had eenieder
ontzettend veel tijd en werk bespaard als de rechter-commissaris de getuigen had getoetst
aan de bekende criteria en het verzoek tot het horen van getuigen dus had toegewezen.
Ook de officier van justitie kon hierin een rol spelen, maar ook hij gebruikte drogredenen
om deze getuigen niet te willen laten horen.
4.10 Verweerder wijst er ten overvloede op dat dezelfde rechter-commissaris in
een eerdere zaak van de cliënt ook de rechter-commissaris was bij de getuigenverhoren.
Daar stond zij toen alles toe wat verweerder nu ook heeft gedaan. Verweerder kan het
niet hard maken, maar hij merkt aan alle procespartijen dat zij de ontkennende houding
van de cliënt niet geloven of niet willen geloven en dat de druk op verweerder als
advocaat van deze verdachte steeds hoger is geworden. De officier van justitie, die
inmiddels is vervangen, liet buiten de zittingszaal na de behandeling van het wrakingsverzoek
ook duidelijk weten dat zij de cliënt absoluut niet geloofde en vroeg of verweerder
ook enig begrip had voor de slachtoffers. Verweerder heeft daarop geantwoord dat hij
de zaak behandelt zoals iedere advocaat of officier van justitie zou moeten doen,
namelijk dat het nog om een verdachte gaat en dat niet vaststaat dat het slachtoffers
zijn. Verweerder kijkt objectief naar iedere nieuwe casus.
Toegang tot cellencomplex ontzegd
4.11 Verweerder geeft aan dat het een opmerkelijk incident is. Het is hem nog
nooit gevraagd om zijn mobiele telefoon af te plakken. De Landelijke Eenheid wilde
het doen voorkomen alsof zij weet wat de huisregels zijn binnen het cellencomplex,
terwijl zij slechts gebruik maakt van dit cellencomplex. De Landelijke Eenheid dient
zich ook te conformeren aan de huisregels binnen het cellencomplex en daarin is niet
vastgelegd dat de telefoon moet worden afgeplakt.
4.12 Verweerder licht daarbij toe dat de verbalisant, toen hij verweerder mededeelde
dat hij zijn telefoon moest afplakken of eruit moest, intimiderend overkwam door zijn
lengte en postuur. Dat is niet hoe een verbalisant een advocaat moet behandelen en
verweerder voelde zich daarom genoodzaakt zich te laten horen en zich niet te laten
intimideren of kleineren. Het kan volgens verweerder niet zo zijn dat de verbalisant
regels verzint en dat verweerder dan ‘de gebeten hond’ moet zijn, omdat hij dan de
belangen van zijn cliënt niet voldoende zou behartigen. De betreffende cliënt vindt
verweerders handelen tot de dag van vandaag terecht. Dat de camera geen doel diende
in de verhoorruimte, maakt niet dat verweerder daarom zo behandeld mocht worden.
4.13 Verweerder kan zich wel vinden in de woorden van de deken dat verweerder
die dag lichtelijk gefrustreerd was, toen hij in zijn weekend alsnog naar de cliënt
was afgereisd en na uren wachten steeds maar weer te horen kreeg dat hij geen toegang
kreeg tot de cliënt. Verweerder ontkent niet dat hij zijn ongenoegen via de intercom
heeft geuit. Daarbij had hij terughoudender kunnen zijn en meer geduld kunnen opbrengen.
Verweerder heeft zich echter niet onnodig grievend uitgelaten, maar de deken lijkt
dat ook niet te stellen, aldus verweerder.
Meme-incident in de PI Dordrecht
4.14 Verweerder vindt het spijtig dat hij hier helaas in het middelpunt moet
staan om nieuwe jurisprudentie te vormen. Verweerder wijst erop dat hij advocaten
kent die de dans wisten te ontspringen na een lolletje met hun cliënt en dat daarbij
tijdens het wachten vaak iets leuks op een telefoon wordt getoond. Het enige verschil
met zijn collega’s is dat nu een dekenbezwaar tegen verweerder is ingediend. Dit maakt
wat er is gebeurd niet minder ernstig, maar verweerder wil laten zien dat dit punt
nieuwe jurisprudentie zal opleveren over hoe om te gaan met de telefoon in de PI.
4.15 Verweerder meent dat er op dat moment nog geen concrete regels waren omtrent
het gebruik van de telefoon. Verweerder hoefde geen regels te ondertekenen bij de
PI waar hij zich aan moest houden. De cliënt heeft geen gebruik gemaakt van de telefoon,
maar keek er enkel naar. Verweerder kon als enige bepalen wat er op de telefoon gebeurde
en de cliënt kon hem ook niet opdragen om iets te doen wat verweerder niet wilde.
Verweerder meent daarnaast dat er geen verband gelegd kan worden met de situatie in
het cellencomplex in Houten. Wel begrijpt verweerder dat het niet de bedoeling is
dat een advocaat een meme laat zien aan zijn cliënt. Dat was niet opzettelijk, maar
onachtzaam en per ongeluk. Verweerder heeft hiervan geleerd en laat het niet nogmaals
gebeuren.
Meldingen over beklagzaken vanuit DJI
4.16 Over het incident van 7 september 2023 in de PI Leeuwarden, licht verweerder
toe dat hij de voorzitter enkel heeft gevraagd of de cliënt volgens de voorzitter
loog. De voorzitter onderbrak zijn cliënt meermaals in plaats van dat hij hem liet
uitspreken. De cliënt werd juist op een paar woorden ‘gepakt’ en ervan beticht dat
hij daar niet de waarheid zou spreken. Verweerder meent dat zijn cliënt zijn verhaal
moet kunnen doen voordat de voorzitter hem erop wijst dat hij niet de waarheid zou
spreken. De termen strijdvaardig en agressief worden gebruikt, maar verweerder zat
nog steeds gewoon op zijn stoel en heeft niet geschreeuwd of gescholden. Verweerder
heeft zich enkel op dat ene onderdeel hard gemaakt voor zijn cliënt. De houding van
de voorzitter heeft ertoe geleid dat de zitting daarna niet zonder escalatie door
kon gaan. Verweerder liet het niet escaleren. Er is gesteld dat verweerder niet zou
inzien dat hij agressief is geweest, maar er is niets anders dan een stevige discussie
gevoerd.
4.17 Over het incident van 14 juli 2023 in de PI Veenhuizen, licht verweerder
toe dat het iedere advocaat wel eens gebeurt, zoals het verweerder hier gebeurde,
dat hij vergeet zijn laptop uit zijn tas te halen. Dit werd bij verweerder gezien
en de laptop is daarna uit de tas gehaald. Verweerder was alleen vergeten dat hij
nog een USB-stick van het Openbaar Ministerie in zijn tas had na het bezoek aan een
andere PI. Dat betekent niet dat verweerder zich opeens onbehoorlijk heeft gedragen.
Het is wel eens vaker gebeurd dat verweerder in alle jaren dat hij advocaat is, was
vergeten iets uit zijn tas te halen, maar hij werkte altijd mee aan de controles.
Verweerder wijst als voorbeeld naar een incident waarin het op de röntgenscan leek
alsof er een Stanleymes in zijn tas zat, maar dat bleek het metaal in zijn snelhechters
te zijn. Verweerder was toen (ook) in de veronderstelling dat hij alles uit zijn tas
had gehaald. Zijn eerste reactie, dat het niet kon kloppen dat hij iets bij zich had,
was dan ook begrijpelijk. Het kan de beste overkomen, aldus verweerder. Het was bovendien
een USB-stick van het Openbaar Ministerie, dus er zaten geen kwade bedoelingen achter.
Uit het verslag van de PI maakt verweerder op dat hij steeds heeft meegewerkt.
4.18 Over het incident van 8 september 2023 in de PI Veenhuizen, licht verweerder
toe dat het om een misvatting van zijn kant gaat. Verweerder heeft geprobeerd dat
aan het personeel uit te leggen. Verweerder herinnert zich nog goed wat hij tegen
het personeelslid, dat later aangaf dat verweerder hem in de rede zou vallen, heeft
gezegd. Het personeelslid vroeg om een verklaring en verweerder gaf aan dat hij meende
te horen dat hij een spreekkamer kon krijgen. Verweerder was daarover verbaasd, omdat
hij geen afspraken had gemaakt. Opmerkelijk is dat verweerder het gesprek uiteindelijk
alsnog in een spreekkamer had en daar cliënten mocht ontvangen zonder afspraak. Er
was dus uiteindelijk wel een spreekkamer beschikbaar voor verweerder. Verweerder meent
dat het personeelslid hem niet begreep, omdat verweerder trachtte uit te leggen wat
hij had gehoord, niet wat het personeelslid zelf meende gezegd te hebben, juist om
aan te geven dat daaruit een misvatting was ontstaan. Nog voordat hij het kon uitleggen
werd door het personeelslid gesteld dat verweerder niet de waarheid sprak. Verweerder
mocht geen uitleg geven en de deur van de spreekkamer werd achter hem dichtgedaan.
Verweerder had dus alsnog een spreekkamer. Volgens verweerder ontbreekt de logica
dat hij zijn frustraties zou willen uiten over iets wat hij dacht te krijgen en uiteindelijk
ook kreeg. Het ging om niet meer dan een kleine misvatting van verweerders zijde.
4.19 Over het incident van 14 september 2023 in de PI Lelystad, licht verweerder
toe dat het voor hem een vervelende kwestie is geweest. Hem worden steeds dezelfde
ongefundeerde verwijten gemaakt, zonder enige onderbouwing. Verweerder heeft mailverkeer
waarin hij de directeur erop wijst dat hij zich helaas niet aan de afspraak houdt
en niet op verweerders e‑mails reageert. Ook de verhalen dat gedetineerden niet wisten
van verweerders bezoek is volstrekt onjuist. De directeur heeft niet eens één naam
kunnen noemen. Ook andere PI’s bevestigen dit verhaal niet. De specifieke directeur
van de PI Lelystad heeft een houding tegen verweerder die hij niet begrijpt. Van de
inmiddels nieuwe directeur mag verweerder al langere tijd slechts acht gedetineerden
per dag spreken en dat is ook schriftelijk bevestigd. Tot slot is verweerder nog nooit
in de PI Lelystad geweest om slechts één cliënt te bezoeken. Verweerder legt altijd
zijn advocatenpas en identiteitskaart bij iedere PI direct neer voor het personeel.
Hij heeft afspraken met de directeur van de PI Lelystad en mag ook zijn laptop meenemen
in de PI. Verweerder weet niet waar het signaal vandaan komt.
4.20 Over het incident van 17 januari 2024 in de PI Dordrecht, licht verweerder
toe dat hij het signaal jammer vindt. Verweerder heeft op het moment van het incident
al aangegeven dat het niet om de vestigingsdirecteur ging. Ook zijn de feiten anders,
want er stonden twee gedetineerden in de gang en niet één. Verweerder was geen onderdeel
van het gesprek, behalve dat hij opeens de opmerking van een van de twee gedetineerden
opving die zei dat hij voorheen in een andere PI had gezeten. Verweerder vroeg aan
beide gedetineerden wie van de twee daar vast had gezeten. Hij heeft zich dus nooit
gericht tot de directeur, zoals verweerders cliënt ook onderschrijft in een verklaring.
Er heeft geen hoor en wederhoor plaatsgevonden over dit incident. Hij heeft geen ongepaste,
schofferende en ondermijnende opmerking gemaakt.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter
bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat
verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven
normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen
of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet
bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid
en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen
te nemen. De deken vertegenwoordigt met het dekenbezwaar een algemener belang, waaronder
het belang van bewaking en bevordering van de kwaliteit van de dienstverlening van
de advocatuur. Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt bij deze maatstaf aansluiting
gezocht.
Beoordeling
5.2 Net als de deken, ziet ook de raad bij verweerder een patroon van onbehoorlijk
en onbetamelijk gedrag.
5.3 Weliswaar heeft verweerder de feitelijke gebeurtenissen die hebben geleid
tot de signalen vanuit de PI’s en rechters (al dan niet in hun hoedanigheid van beklagvoorzitter)
op onderdelen genuanceerd of betwist, maar de raad ziet geen aanleiding om te twijfelen
aan de strekking van de afgegeven signalen. De signalen zijn afkomstig vanuit de rechterlijke
macht, de politie en gezaghebbers binnen de strafrechtketen, vaak ondersteund door
meldingen van het personeel of een (op ambtseed opgemaakt) proces-verbaal.
5.4 Het gaat daarbij niet om slechts een losstaand incident, maar om een reeks
van incidenten waaruit volgt dat verweerder bij herhaling in conflict raakt met verschillende
ketenpartners binnen de strafrechtadvocatuur. Het moge zo zijn dat verweerder andere
intenties of ervaringen had bij de gemelde incidenten, maar de raad kan er niet omheen
dat verweerders gedrag consequent voor problemen met de ketenpartners zorgt of ertoe
leidt dat anderen zich onheus bejegend voelen. Zo heeft verweerder vele klachten van
(beklag)rechters en PI-directeuren gehad, waarbij hij door de PI-directeuren zelfs
meer dan een enkele keer de toegang tot de PI’s – en daarmee zijn cliënten – is ontzegd.
5.5 Verweerder brengt daartegenover naar voren dat het zijn taak als advocaat
is om partijdig te zijn voor zijn cliënten en dat hij hun belangen dient te behartigen.
Dat is weliswaar juist maar daarbij verliest hij uit het oog dat hij de belangen van
derden niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarvan is naar
oordeel van de raad wel sprake geweest. De raad wijst bijvoorbeeld naar verweerders
uitlatingen tegen de rechter-commissaris. De raad acht het onfatsoenlijk, en een advocaat
onwaardig dat verweerder heeft gesteld dat de betreffende rechter-commissaris ‘half
werk’ levert of, na een onsuccesvolle wraking, zegt ‘daar gaan we al weer’ bij een
beslissing van de rechter die niet in zijn voordeel uitpakt. Verweerder mag het niet
eens zijn met beslissingen die worden genomen, maar dat dient hij op een professionele
wijze kenbaar te maken. Als hij na een wraking en bezwaar bij de raadkamer in het
ongelijk wordt gesteld, past het hem als advocaat ook niet om vervolgens te blijven
aandringen op zijn gelijk, zeker niet indien hij daarvoor geen zakelijke onderbouwing
geeft en dat gebrek lijkt te compenseren met ongepast taalgebruik. Verweerder wijst
erop dat zijn verzoek tot het horen van getuigen uiteindelijk is toegewezen en hij
het dus inhoudelijk bij het rechte eind had, maar dat maakt zijn handelen in de fase
daarvoor niet minder laakbaar. Datzelfde geldt voor zijn opstelling tegenover de kwetsbare
getuige, waarvan de rechter-commissaris hem ook al had gewaarschuwd dat hij zich respectvoller
tegen haar diende op te stellen. Ook daarbij geldt dat verweerder respect kon tonen
naar de getuige zonder dat hij zich daarbij inhoudelijk minder kritisch hoefde op
te stellen om zijn cliënt te verdedigen, terwijl hij dat klaarblijkelijk niet heeft
gedaan.
5.6 Diezelfde onacceptabele houding toonde verweerder ook in de conflicten met
de beklagvoorzitters, waarin verweerder onder meer stelde dat een voorzitter zijn
cliënt voor leugenaar uitmaakte of herhaaldelijk ervoor zorgde dat de voorzitter niet
in gesprek met de cliënt kon. Verweerder heeft daarmee willen opkomen voor de belangen
van zijn cliënten, maar heeft daarbij niet de benodigde distantie betracht die van
een advocaat wordt verwacht. Daarmee is de kernwaarde onafhankelijkheid geschonden.
Hetzelfde gebrek aan voldoende distantie blijkt ook uit het nachtelijke incident op
de McDonald’s-parkeerplaats. Verweerder heeft over dat incident toegelicht dat hij
snel zijn cliënten nog wilde spreken na een lange kantoordag, terwijl hij dan tegelijkertijd
ook wat kon eten. Zelfs onder die omstandigheden acht de raad het onbegrijpelijk dat
verweerder één van zijn cliënten op de bestuurdersstoel van zijn eigen auto heeft
laten plaatsnemen, terwijl beide cliënten lachgastanks mee hadden en gebruikten. Dit
duidt op een te grote verwevenheid tussen de persoonlijke en zakelijke relatie met
zijn cliënten. Verweerder had hier als advocaat (meer) afstand moeten nemen.
5.7 Verweerders houding heeft bovendien niet alleen derden geschaad, maar ook
de belangen van zijn eigen cliënten doordat hem de toegang tot diverse PI’s werd ontzegd.
Voor zover verweerder de camera van zijn telefoon niet heeft willen afplakken in het
cellencomplex in Houten, had verweerder de-escalerend moeten optreden om te voorkomen
dat hij zijn cliënt niet zou kunnen bezoeken. Dat verweerder zich genoodzaakt voelde
om van zich te laten horen omdat hij zich gekleineerd en geïntimideerd voelde door
de verbalisant, geeft er blijk van dat verweerder zijn eigen belangen boven die van
zijn cliënt heeft gesteld en bovendien niet goed in staat is de emotie die het gedrag
van de verbalisant kennelijk bij hem opriep op een zakelijke en gepaste wijze te kanaliseren.
Als verweerder meent dat er geen regel bestaat om zijn camera af te plakken en dat
hij zich geïntimideerd voelde door het personeel binnen het cellencomplex, dan had
verweerder daar – na zijn cliënt te hebben gesproken – een klacht over kunnen indienen.
5.8 Ook bij het meme-incident heeft verweerders houding hem in de problemen gebracht.
Verweerder is onachtzaam geweest, waardoor zijn cliënt heeft kunnen meekijken op zijn
telefoon. Verweerder is als gevolg daarvan ook de toegang tot de PI ontzegd en heeft
uiteindelijk een kortgedingprocedure moeten voeren om weer toegang te kunnen krijgen
tot de PI en zijn cliënten. Verweerder heeft daardoor door zijn eigen toedoen niet
alleen zijn cliënten een korte tijd niet goed kunnen bijstaan, maar heeft ook het
vertrouwen in de advocatuur geschaad. Van advocaten wordt verwacht dat zij zeer zorgvuldig
omgaan met de uitzonderingspositie die hen toekomt wat betreft onder meer het meenemen
van digitale gegevensdragers in een PI. Duidelijk is dat die uitzonderingspositie
door het gedrag van verweerder onder druk kan komen te staan. Ook al kon de cliënt
volgens verweerder per ongeluk meekijken, is de raad – net als de voorzieningenrechter
– van oordeel dat verweerder hiermee onzorgvuldig heeft gehandeld.
5.9 De raad zal het dekenbezwaar daarom gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Uit de door de deken aangevoerde omstandigheden volgt dat verweerder onvoldoende
blijk geeft van een betamelijke, onafhankelijke en professionele beroepsuitoefening.
Verweerder komt daardoor herhaaldelijk in conflict met rechters en personeel van PI’s
en overschrijdt daarbij de grenzen van het betamelijke. Verweerder toont geen respect
voor de regels en de (volle) agenda’s van de ketenpartners in strafzaken en geeft
de indruk van mening te zijn dat alle partijen voor zijn persoonlijke praktijkvoering
moeten wijken. Dit heeft er onder meer toe geleid dat hem de toegang tot diverse PI’s
is ontzegd. De raad acht dat ernstig, temeer nu verweerder het laakbare van zijn handelwijze
niet in lijkt te zien en de zorgelijke signalen eerder toe- dan afnemen. Met zijn
houding heeft verweerder niet alleen de belangen van derden onnodig geschaad, maar
ook die van zijn eigen cliënten en het algehele vertrouwen in de advocatuur. De raad
neemt met name hoog op dat door verweerders handelen de uitzonderingspositie voor
advocaten om digitale gegevensdragers naar de PI’s mee te mogen nemen in gevaar kan
worden gebracht, juist in een periode waarin de vertrouwelijke communicatie tussen
gedetineerden en hun advocaten al onder druk staat. De signalen zijn ieder voor zich
wellicht onvoldoende voor het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel, maar het
terugkerende karakter ervan en de jonge leeftijd en relatieve onervarenheid van verweerder
als advocaat maken dat de raad met de deken van oordeel is dat enige hulp en begeleiding
van verweerder door een onafhankelijke derde geboden is.
6.2 In zijn reactie op het dekenbezwaar stelt verweerder weliswaar dat hij een
les trekt uit hetgeen de deken heeft aangevoerd, maar welke les dat is maakt hij niet
concreet. Uit zijn reactie blijkt niet dat en hoe hij voornemens is te gaan werken
aan een verbetering van zijn houding en gedrag. De raad acht het al met al noodzakelijk
dat verweerder zich op korte termijn laat bijstaan door een coach. De deken heeft
verweerder al op een specifieke coach gewezen, zodat het voor de hand ligt dat verweerder
deze coach benadert. De concrete invulling daarvan laat de raad echter over aan verweerder
zelf, in samenspraak met de deken. De raad zal als stok achter de deur een voorwaardelijke
schorsing opleggen van vier weken.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel
48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken
op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad
van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van
de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden
proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde
gedraging;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder een coachingstraject gaat doorlopen,
waarop de deken toezicht zal houden. Hierbij geldt het volgende:
* Verweerder zoekt in samenspraak met de deken een coach en meldt zich binnen
vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan bij deze, door de
deken, goedgekeurde coach;
* Verweerder legt, binnen een met de deken afgesproken termijn, een plan van
aanpak van deze coach ter goedkeuring voor aan de deken. Uit dat plan van aanpak blijken
in ieder geval de doelen waaraan verweerder gaat werken en de wijze waarop hij de
doelen zal gaan verwezenlijken. Daarnaast stemt verweerder met de deken af op welke
wijze en met welke frequentie hij de coaching met de deken evalueert en zal verweerder
zich aan de met de deken gemaakte afspraken houden;
* Verweerder doorloopt het coachingstraject volledig en legt aan het eind van
het traject aan de deken een verklaring van de coach over waaruit zijn inzet en het
resultaat van het traject blijkt;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze
beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.2;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt
verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. A. Schaberg, A.T. Bol, M.G. van den Boogerd en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024.