ECLI:NL:TADRSGR:2024:146 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-490/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:146 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-08-2024 |
Datum publicatie: | 13-09-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-490/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat in een familierechtelijke procedure. Verweerster mocht klager verzoeken om af te zien van de helft van de kinderbijslag en aankondigen de kwestie anders aan de rechter voor te leggen. Haar cliënte kon op grond van een beschikking van de familierechter menen dat haar 100% van de kinderbijslag toekwam. Het is de voorzitter bovendien niet gebleken dat dit een evident kansloze procedure zou zijn of dat dit zou leiden tot onnodige polarisatie. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
21 augustus 2024
in de zaak 24-490/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) van 26 juni 2024 met kenmerk K045 2024, door de raad ontvangen
op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 03 tot en met 07
(inhoudelijk) en 1 tot en met 6 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen
van de aanvullende stukken van verweerster van 4 juli 2024 en van klager van 8 juli
2024.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is gescheiden van zijn ex-partner. Samen hebben zij drie kinderen.
Verweerster staat de ex-partner bij.
1.2 Bij beschikking van 14 september 2022 heeft (de familierechter van) de rechtbank
Den Haag onder meer overwogen:
“(…) Concreet betekent dit dat de vrouw – de ouder waar [kinderen] hun hoofdverblijfplaats
hebben – met de kinderalimentatie van de man, de kinderbijslag, het kindgebonden budget
en haar eigen inkomen – vanaf nu alle verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen
behoort te betalen. Hiernaast dragen beide ouders ieder voor zich de verblijfskosten
voor de kinderen wanneer zij bij hem of haar verblijven. Indien beide ouders hiervan
willen afwijken, moeten zij samen in onderling overleg hierover afspraken maken. Gebleken
is dat de ouders geen afspraken hebben gemaakt over de verblijfsoverstijgende kosten,
zodat de rechtbank het verzoek van de man hiertoe zal afwijzen. (…)”
1.3 De ex-partner van klager ontving 100% van de kinderbijslag. De nieuwe partner
van klager is hier bestuursrechtelijk tegen opgekomen.
1.4 Bij uitspraak van 25 januari 2024 (ECLI:N:RBDHA:2024:663, kenmerk SGR 23/1855)
heeft (de bestuursrechter van) de rechtbank Den Haag beslist op het beroep van de
nieuwe partner van klager. De rechtbank heeft daarin overwogen:
“5.3. (…) De Svb heeft zich onder verwijzing naar de hiervoor onder 5.2. aangehaalde
overweging uit de rechterlijke beschikking van 14 september 2022 op het standpunt
gesteld dat de rechtbank daarmee heeft bepaald dat de hele kinderbijslag aan moeder
toekomt en dat daarom het recht op kinderbijslag niet gelijk verdeeld wordt uitbetaald
aan beide verzekerden. De rechtbank is echter met eiseres van oordeel dat nergens
in voormelde rechterlijke beschikking van 14 september 2022 uitdrukkelijk is bepaald
dat de kinderbijslag niet gelijkelijk wordt verdeeld maar alleen toekomt aan moeder.
Dat kan ook niet worden afgeleid uit de in ro 5.2 weergegeven passage waar de Svb
zich op beroept. Als de rechtbank dat wel had willen bepalen, dan had zij dat aldaar
en/of in het dictum uitdrukkelijk opgenomen. Uit de beschikking blijkt ook niet dat
moeder de rechtbank heeft gevraagd over de verdeling van de betaling van de kinderbijslag
een (afwijkende) beslissing te nemen. Ook de overweging door de rechtbank in de beschikking
dat zij niet meer hoeft te beslissen op het subsidiaire verzoek van moeder om haar
vervangende toestemming te verlenen om hoofdaanvrager te worden, nu het primaire verzoek
om de hoofdverblijfplaats van [kind 2] te wijzigen wordt toegewezen, is geen aanwijzing
dat de rechtbank bedoeld heeft wel een andere verdeling vast te stellen. Die overweging
gaat immers alleen over de vraag of moeder hoofdaanvrager wordt en niet over de verdeling
van de uitbetaling. Op grond van artikel 10, eerste lid, van het BUK had eiseres over
de periode in geding daarom wel recht op 50% van de kinderbijslag voor de kinderen.
(…)”
1.5 Bij e-mail van 16 februari 2024 schreef verweerster aan klager:
“Tot mij wendde zich wederom [de ex-partner]. Ik begrijp van haar dat u en uw partner
50% van de kinderbijslag voor de kinderen claimen vanwege co-ouderschap. Er ligt een
beslissing van de bestuursrechter van 25 januari 2024 tegen de SVB. In de beschikking
van 14 september 2022 van de rechtbank Den Haag inzake de kinderalimentatie is echter
duidelijk opgenomen dat cliënte de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen dient
te voldoen omdat zij (o.a.) de kinderbijslag ontvangt. Als dat maar de helft zou zijn,
betaalt zij relatief te veel en wordt zij bovendien mogelijk geconfronteerd met een
groot bedrag dat aan SVB moet worden terugbetaald; geld dat al is besteed aan de kinderen.
Inmiddels is per 1 januari 2024 voor [naam kind] het co-ouderschap geëindigd. Hij
woont per die datum overwegend bij u. De kinderalimentatie voor hem is ook om die
reden door u gestopt.
Hierdoor verzoek ik u binnen 8 dagen aan mij schriftelijk te bevestigen dat u en/of
uw partner [naam]:
⦁ afzien van uw claim van 50% van de kinderbijslag voor alle drie de kinderen
over 16 september 2022 tot 1 januari 2024;
⦁ afzien van uw claim van 50% van de kinderbijslag voor [naam kind] en [naam
kind] per 1 januari 2024.
Indien u hieraan geen gehoor geeft, zal ik de rechtbank verzoeken om over dit onderwerp
in een nieuwe procedure een oordeel te geven. (…)”
1.6 Op 19 februari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster het volgende.
a) Verweerster bedreigt en chanteert klager met een nieuwe gerechtelijke procedure
als hij de uitspraak van de bestuursrechter van 25 januari 2024 niet naast zich neerlegt.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in zijn hoedanigheid
van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij
een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op
de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut,
maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend
mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan
hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig
mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen
van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt
hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat
behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt
wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat
hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van
middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig
noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
4.2 Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
waken voor onnodige polarisatie. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid
worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen
spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:134).
De advocaat dient te vermijden dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Hij
hoort dan ook de-escalerend te werken, kritisch te zijn ten opzichte van de door emoties
gevoede wensen van zijn cliënt en zich ten opzichte van de andere partij respectvol
op te stellen. De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag
zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar
redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures
en het nemen van maatregelen. De voorzitter beoordeelt de klacht aan de hand van de
hiervoor geformuleerde maatstaven.
Beoordeling
4.3 Vaststaat dat de ex-partner van klager de volledige kinderbijslag vanaf 14
september 2022 uitbetaald heeft gekregen. Uit de beslissing van de bestuursrechter
25 januari 2024 volgt echter dat klager 50% van de kinderbijslag had moeten krijgen.
4.4 Verweerster heeft toegelicht dat het voor haar cliënte belangrijk was om
de volledige kinderbijslag te blijven ontvangen en ook niet met een terugvordering
te maken te krijgen. Zij heeft daarom het verzoek gedaan aan klager of hij wilde afzien
van de helft van de (al eerder aan haar cliënte uitgekeerde) kinderbijslag. De voorzitter
is van oordeel dat dit – ook rekening houdend met de kernwaarde partijdigheid – geen
klachtwaardig verzoek is, nu verweerster daarmee opkwam voor de belangen van haar
cliënte die mede op grond van de beschikking van 14 september 2022 kon menen dat haar
100% van de kinderbijslag toekwam en dus geen rekening met een terugvordering hoefde
te houden. Ook mocht verweerster aankondigen de kwestie anders aan de rechter voor
te zullen leggen. Dat zou immers eveneens in het belang van haar cliënte zijn. Het
is de voorzitter bovendien niet gebleken dat dit een evident kansloze procedure zou
zijn of dat dit zou leiden tot onnodige polarisatie. Verweerster heeft gehandeld binnen
de aan haar toekomende vrijheid ter behartiging van de belangen van haar cliënte.
4.5 Dat klager het verzoek opvat als dreigement of chantage is spijtig, maar
kan niet afdoen aan het uitgangspunt dat partijen juridische geschillen te allen tijde
aan de rechter moeten kunnen voorleggen, ook (juist) als dit niet buiten rechte met
de wederpartij kan worden opgelost.
Conclusie
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024.