ECLI:NL:TADRSGR:2024:140 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-398/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:140
Datum uitspraak: 14-08-2024
Datum publicatie: 27-08-2024
Zaaknummer(s): 24-398/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de bijstand van de advocaat in een zaak tegen het UWV. De klacht is deels niet-ontvankelijk, want te laat ingediend. De klacht is voor het overige kennelijk ongegrond, omdat niet is gebleken dat verweerder tekort is geschoten in de behandeling van klagers zaak.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 augustus 2024
in de zaak 24-398/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 30 mei 2024 van de deken van de Orde van Advocaten in het Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk R 2024/59 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de twee e-mails met bijlagen van klager van 23 juni 2024.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft zich op 13 april 2017 ziekgemeld met rugklachten. Aan klager is hierna een Ziektewet-uitkering toegekend.
1.2 Bij besluit van 9 april 2018 heeft het UWV de uitkering van klager per 13 mei 2018 beëindigd. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3 Bij besluit van 18 oktober 2018 heeft het UWV het bezwaar van klager ongegrond verklaard.
1.4 Klager heeft zich tot verweerder gewend voor bijstand bij het beroep tegen dit besluit. Verweerder heeft de opdracht op 14 november 2018 bevestigd.
1.5 Op 4 september 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.6 Verweerder heeft, namens klager, hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (de CRvB).
1.7 Op 4 oktober 2019 heeft klager een transcript aan verweerder gezonden. Verweerder heeft op 8 oktober 2019 laten weten dat dat dit stuk al tot het UWV-dossier behoort en gevraagd of klager ook over andere stukken beschikt.
1.8 Op 20 en 22 november 2020 en 29 december 2020 heeft verweerder aanvullende gronden en/of medische stukken bij de CRvB ingediend.
1.9 Op 21 januari 2021 heeft de CRvB het UWV verzocht om een reactie van de verzekeringsarts op de onder 1.8 genoemde stukken.
1.10 De CRvB heeft de reactie van het UWV, met daarbij de reactie van 26 januari 2021 van verzekeringsarts L, aan verweerder gezonden.
1.11 Op 28 januari 2021 heeft de CRvB de zaak mondeling behandeld. Klager en verweerder waren daarbij aanwezig. Tijdens de zitting is ook de reactie van de verzekeringsarts aan de orde gekomen.
1.12 Op 11 maart 2021 heeft de CRvB de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De uitspraak maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
1.13 Op 24 januari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld
in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij klagers zaak niet op de feiten heeft behandeld. In klagers beleving was verweerder een vazal van het UWV.
Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht onder meer het volgende gesteld:
a) Klager kreeg het verweer van verweerder pas toegestuurd, nadat verweerder het al naar de rechtbank had gestuurd.
b) Verweerder heeft klager voorafgaand aan de zitting meegedeeld dat hij bij de zitting niet ging betogen dat valselijk opgestelde artsenverklaringen tot het UWV-dossier behoorden, omdat dat klager dat niet kon bewijzen. Verweerder heeft aangegeven dat de zaak via een urenbeperking kon worden gewonnen, maar dit bleek niet het geval.
c) In hoger beroep kon klager door middel van doktersverklaringen aantonen dat de UWV-rapporten onwaarheden bevatten. Klager heeft verweerder een transcript van zijn neuroloog (dr. JK) toegestuurd, maar verweerder liet weten dat dit al in het dossier zat, terwijl later bleek dat dit transcript niet in het dossier zat.
d) Verweerder heeft een transcript van klagers orthopeed zonder overleg naar de rechtbank gestuurd en ‘verbasterd naar extra beperkende mogelijkheden voor geduide functies’. Het UWV heeft daar op de dag van de zitting in het verweer handig gebruik van gemaakt.
e) Als deze stukken in het dossier hadden gezeten en gebruikt waren waarvoor deze waren bedoeld, namelijk om de onderzoeken van de UWV-artsen onderuit te halen, had klager zijn zaak gewonnen.
f) Verweerder kreeg de valse verklaring al een dag voor de zitting toegestuurd, maar heeft hierover voor de zitting niets tegen klager gezegd. Deze valse verklaring van het UWV werd tijdens de zitting voorgedragen. Verweerder had hiertegen bezwaar moeten maken. Het zou klager niet verbazen als de zaak zo is gelopen door overleg tussen verweerder en het UWV.
Klager stelt dat hij tijdens de zitting, na het voordragen van zijn pleidooi, gelijk kreeg van de rechter. Volgens klager heeft de rechter tegen verweerder gezegd dat er heel wat fout was gegaan.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Overweging vooraf
4.1 De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Dit betekent dat de voorzitter de verwijten van klager aan het adres van (medewerkers/keuringsartsen van) het UWV buiten beschouwing zal laten. Ditzelfde geldt voor het verzoek van klager om terugdraaiing van alle besluiten, omdat de tuchtrechter hiertoe niet bevoegd is.
Klacht deels niet-ontvankelijk
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a van de Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na het verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De ratio van deze bepaling is dat de rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat niet tot in lengte van dagen bedacht hoeft te zijn op tuchtklachten over gedragingen in het verleden. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.
4.3 De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op de bijstand van verweerder aan klager in de procedures bij de rechtbank in 2018/2019 en de CRvB in 2019-2021. Door pas op 24 januari 2024 een klacht in te dienen, heeft klager de hiervoor genoemde wettelijke termijn van drie jaar voor een aantal van zijn klachten overschreden. Alleen klachten die zien op handelen en/of nalaten van verweerder op of na 24 januari 2021 zijn op tijd ingediend. Klachten die zien op gedragingen van voor 24 januari 2021 zijn te laat ingediend.
4.4 Klager stelt in zijn nagezonden e-mail van 23 juni 2024 dat hij pas in juni 2024 heeft ontdekt dat verweerder het transcript van zijn neuroloog (dr. JK) niet bij de rechtbank heeft ingediend en dat de verjaringstermijn daarom opschuift naar juni 2024. De voorzitter stelt echter vast dat klager hierover ook op 24 januari 2024 heeft geklaagd. Ook bevindt zich in het klachtdossier een e-mail van klager van 7 juni 2022 waarin hij schrijft dat hij het dossier bij de rechtbank heeft ingezien en daarbij alleen het eerste transcript van dr. JK heeft aangetroffen. De voorzitter stelt dan ook vast dat klager hiervan al eerder op de hoogte was, in ieder geval in juni 2022 en daarover dan ook eerder had kunnen klagen. Door pas op 24 januari 2024 hierover te klagen is klager echter te laat.
4.5 Ook is de voorzitter niet gebleken van (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden geacht.
4.6 Dit betekent dat de klachten die zien op gedragingen van verweerder voor 24 januari 2021 (klachtonderdelen a tot en met e) niet-ontvankelijk zijn.
Inhoudelijk toetsingskader
4.7 Uitgangspunt is dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De voorzitter toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Beoordeling
4.8 De voorzitter zal de bijstand van verweerder vanaf 24 januari 2021 beoordelen, met name rondom de reactie van het UWV van 26 januari 2021 en de daaropvolgende zitting van 28 januari 2021. De voorzitter stelt vast dat de CRVB op 21 januari 2021 het UWV om een reactie van de verzekeringsarts heeft gevraagd op de in november en december 2020 door verweerder ingediende stukken. De reactie van de verzekeringsarts (dr. L) dateert van 26 januari 2021 en is op 27 januari 2021 per post en – volgens de brief – ook per fax aan verweerder verzonden. Verweerder stelt echter geen fax te hebben gekregen. De voorzitter kan niet vaststellen wanneer verweerder deze reactie precies heeft ontvangen. De voorzitter kan ook niet vaststellen op welk moment klager precies met de reactie bekend is geworden.
4.9 Klager stelt dat verweerder bezwaar tegen de reactie had moeten maken. Verweerder stelt dat dit geen zin had gehad, omdat het UWV immers in de gelegenheid was gesteld om te reageren op de stukken van klager, de reactie op de zitting is doorgenomen en zowel klagers als verweerder op de reactie inhoudelijk hebben kunnen reageren. Klager erkent dat de reactie op de zitting aan de orde is gekomen.
4.10 De voorzitter is van oordeel dat van klachtwaardig handelen geen sprake is. De CRvB had de reactie juist opgevraagd in reactie op de van de zijde van klager ingediende stukken. Hoewel de reactie pas kort voor of tijdens de zitting bij klager en verweerder bekend is geworden, is de reactie ter zitting besproken en hebben klager en verweerder daarop kunnen reageren. Dat klager het met de inhoud van de reactie niet eens is, maakt niet dat verweerder bezwaar had moeten maken. Dit verwijt is dan ook kennelijk ongegrond.
4.11 De uitspraak in hoger beroep is vervolgens negatief voor klager uitgevallen. Dat betekent echter niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Klagers stelling dat de rechter hem tijdens de zitting gelijk gaf, is door hem niet onderbouwd en kan dan ook niet worden vastgesteld. Voor klagers verwijt dat verweerder zou hebben samengewerkt met het UWV is geen enkele onderbouwing gegeven. Het is de voorzitter ook verder niet gebleken dat verweerder tekort is geschoten in de behandeling van klagers zaak vanaf 24 januari 2021. De klacht is daarom – voor zover ontvankelijk – kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
⦁ de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op handelen of nalaten van verweerder voor 24 januari 2021;

⦁ de klacht voor het overige en met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024.