ECLI:NL:TADRSGR:2024:128 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-920/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2024:128
Datum uitspraak: 08-07-2024
Datum publicatie: 10-07-2024
Zaaknummer(s): 23-920/DH/DH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 juli 2024 in de zaak 23-920/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 28 februari 2024 op de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 12 oktober 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 22 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K264 2022 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 28 februari 2024 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 29 maart 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 27 mei 2024. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) De voorzittersbeslissing is genomen op basis van een onjuist en onvolledig dossier. Klager heeft het dossier van zijn zaak niet van verweerder ontvangen en betwist de juistheid van de informatie die de raad heeft, omdat objectiviteit ontbreekt en er geen informatie bekend is waarom de rechtbank de door klager gevoerde procedure op klagers eigen naam zet, terwijl verweerder zich eerder voor hem heeft gesteld en zich niet bij de rechtbank als advocaat heeft onttrokken.
2.2 Ter zitting heeft klager hieraan toegevoegd dat verweerder zich niet als zijn advocaat bij de rechtbank heeft onttrokken aan de procedure en daarom de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak bleef dragen. Verweerder zou zich op 25 november 2022 per e mail hebben onttrokken aan de zaak, terwijl de zitting op 30 november 2022 zou plaatsvinden. Klager meent dat dit te kort dag is en dat verweerder daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Overigens heeft klager die e-mail ook nooit ontvangen. Daarnaast had klager niet alle informatie uit zijn dossier, want verweerder had zijn dossier.
2.3 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING
4.1 De raad stelt voorop dat de omvang van het verzet ziet op de verzetgronden die tijdig zijn ingediend, binnen de termijn van dertig dagen als bedoeld in artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet. Dat betekent dat de verzetgronden die klager pas ter zitting naar voren heeft gebracht, zoals weergegeven onder overweging 2.2, in beginsel buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
Beoordeling van de verzetgronden
4.2 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen, moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.3 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen. Uit de op de inventarisstaat genoemde bijlagen volgt dat klager over alle dossierstukken beschikt of heeft beschikt, hetzij doordat hij deze stukken zelf bij de rechtbank heeft ingediend, hetzij doordat klager daarvan een afschrift heeft ontvangen van het Ordebureau. Als klager meent dat de raad over meer stukken had moeten beschikken, dan had klager die zelf (tijdig) moeten indienen. Voor zover klager stelt dat er geen informatie bekend is waarom de rechtbank de zaak op klagers naam heeft gezet, terwijl verweerder zich nog niet bij de rechtbank had onttrokken, ziet de raad daarin geen reden voor de conclusie dat het oordeel van de voorzitter voor onjuist moet worden gehouden. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle – zich in het dossier bevindende – relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
Afsluitende overwegingen
4.4 Ten overvloede voegt de raad aan het vorenoverwogene het volgende toe. Ook als hetgeen klager ter zitting heeft aangevoerd wél tijdig als verzetgrond naar voren was gebracht, zou dat niet hebben geleid tot een gegrond verzet. De voorzitter heeft in overweging 4.2 van de beslissing overwogen dat verweerder op 31 maart 2022 duidelijk heeft gemaakt dat hij klager niet meer als advocaat bijstond, en dat klager een andere advocaat diende te zoeken. Verweerder heeft ter zitting van de raad benadrukt dat klager ook op die e-mail, net als op een vergelijkbare e-mail van 16 mei 2022, heeft gereageerd. Dat is door klager ook niet betwist. Anders dan hij heeft aangevoerd was klager er dus wél (al enige tijd) van op de hoogte dat verweerder zijn werkzaamheden als zijn advocaat had neergelegd. Dat klager toch ervan bleef uitgaan, of wilde uitgaan, dat verweerder nog steeds zijn advocaat was, is iets wat voor klagers eigen risico komt. Overigens is onduidelijk waarom klager enerzijds stelt dat hij meende dat verweerder nog als zijn advocaat bleef optreden, als hij anderzijds ook het dossier van verweerder retour wenste te ontvangen.
4.5 Ook achtte de voorzitter het handelen van verweerder als onttrokken advocaat bij het op de hoogte stellen van klager over de nieuw ingeplande zitting (30 november 2022) niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder is op 24 november 2022 door de rechtbank gebeld over de planning van de nieuwe zitting op 30 november 2022 en daarover heeft verweerder klager de dag erna, per e-mail van 25 november 2022, geïnformeerd. In die e-mail heeft verweerder klager nogmaals laten weten dat hij hem niet meer bijstaat en dus niet op die zitting aanwezig zal zijn. Klager stelt dat hij ook deze e-mail niet zou hebben ontvangen, maar klager is op aangeven van verweerder door de rechtbank ook per gewone post opgeroepen voor de zitting van 30 november 2022. Dat ook die brief niet zou zijn aangekomen, kan verweerder tuchtrechtelijk niet worden aangerekend.
4.6 Tot slot meent klager dat hij zich onvoldoende kon voorbereiden voor de zitting van 30 november 2022, omdat hij op 25 november 2022 niet beschikte over zijn dossier. De raad heeft echter bij beslissing van 29 januari 2024 (ECLI:NL:TADRSGR:2024:25) al geoordeeld dat verweerder voldaan had aan zijn verplichtingen om klager zijn dossiers ter beschikking te stellen. Dat klager daar in de periode vanaf 31 maart 2022, toen verweerder zich als zijn advocaat onttrok, geen gebruik van heeft willen maken en daarom eind november 2022 de dossiers niet zou hebben gehad, maakt dus ook niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Evenmin had de voorzitter daar nader op in moeten gaan in de voorzittersbeslissing, omdat dit verwijt geen onderdeel uitmaakte van het klachtdossier.
4.7 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. G. Sarier, M.P. de Klerk, F.G.L. van Ardenne en E.A.L. van Emden, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2024.