ECLI:NL:TADRSGR:2024:102 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-166/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2024:102 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-05-2024 |
Datum publicatie: | 08-05-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-166/DH/RO |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in beide onderdelen kennelijk ongegrond. Verweerder heeft klager niet zonder reden betrokken in de communicatie. Het is verder niet aan de tuchtrechter om te oordelen over de in de dagvaarding ingenomen stellingen. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 mei 2024 in de zaak 24-166/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 5 maart 2024 met kenmerk R 2024/23, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 13.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager werkt voor onder meer […] B.V. (hierna: VG) en […] B.V. (hierna: VT).
Namens VT is aan […] B.V. (hierna: M) opdracht gegeven om een product te maken.
1.2 Op 24 augustus 2023 heeft de statutair bestuurder van VT, mevrouw Van M, verzocht
de factuur aan haar, met een kopie aan klager, te verzenden. M heeft diverse betalingsherinneringen
gestuurd aan Van M.
1.3 Op 14 december 2023 heeft verweerder, namens M, een sommatiebrief gestuurd
aan VT en Van M., met klager in de cc. Op 15 december 2023 heeft klager verzocht om
hem buiten de discussie te houden.
1.4 Op 20 december 2023 heeft verweerder klager gebeld, na uitblijven van een reactie
van VT of Van M.
1.5 Op 8 januari 2024 heeft verweerder een conceptdagvaarding verzonden aan VT,
met klager in de cc. Klager heeft daarop diezelfde dag gereageerd. Verweerder heeft
daarop gereageerd:
“[…] Mijn e-mail van vandaag is ook gestuurd aan mevrouw [Van M.]. Zij heeft eerder
gevraagd om e-mails ook aan u te richten en dat heb ik daarom ook gedaan. […]”
Vervolgens heeft VT daarna diezelfde dag contact opgenomen. Verweerder heeft daarna
niet meer over de zaak gecorrespondeerd met klager.
1.6 In de conceptdagvaarding heeft verweerder onder meer geschreven:
“2. […] De bestuurder van [VG] is een in Irak gevestigde vennootschap, die volgens
de registers van de Kamer van Koophandel inmiddels is opgeheven (bijlage 3).
3. Uit het feit dat mevrouw [Van M.] heeft gevraagd om de factuur naar [VT] te sturen
en het feit dat zij ook gelieerd is aan de andere onderneming van [klager], begrijpt
[M] dat [VT] bevoegd is vertegenwoordigd door [klager]. [M] kan niet met zekerheid
vaststellen dat [klager] een toereikende volmacht had, omdat [VT] geen contactgegevens
heeft, zij niet reageert op brieven of e-mails en enkel [klager] beschikbaar is als
contactpersoon.”
1.7 Op 9 januari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder handelt onzorgvuldig met belangen en informatie van derden die geen
partij zijn en betrekt hen in zaak terwijl dat in het geheel niet relevant is;
b) Verweerder verdraait feitelijke informatie en schrijft onjuistheden in zijn
conceptdagvaarding, door te stellen dat de bestuurder van VG is opgeheven, dat VT
is gelieerd aan een andere onderneming van klager en dat klager bevoegd is om op te
treden namens VT.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die de voorzitter bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de kernwaarde
partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in.
Voorop wordt gesteld dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen
van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt.
Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de
advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat
geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen,
(c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van
de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de
hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft in zijn correspondentie aan klager gehandeld binnen de aan
hem toekomende vrijheid. Verweerder stelt dat hij klager op 20 december 2023 heeft
gebeld, omdat hij geen gehoor kreeg vanuit VT op de sommatiebrief. Onbetwist heeft
verweerder gesteld dat klager instemde met het gesprek en ook inhoudelijk verweer
voerde. Dat verweerder de conceptdagvaarding vervolgens heeft voorgelegd aan VT, met
klager in de cc, past gelet op het ontbreken van een andere contactpersoon en het
eerder gevoerde telefoongesprek ook binnen die vrijheid. Bovendien wordt klager in
de conceptdagvaarding (naar de voorzitter begrijpt ten onrechte) door verweerder aangemerkt
als feitelijk bestuurder van VT, zodat de voorzitter het ook om die reden voorstelbaar
acht dat klager een kopie heeft gekregen. Verweerder heeft niet zonder reden gehandeld,
ook al is die reden mogelijk een foutieve aanname. Nadat VT met een reactie is gekomen,
heeft verweerder bovendien niet meer met klager over de zaak gecorrespondeerd. Dat
verweerder klager ‘tientallen keren gebombardeerd met mails’ heeft, VT in geheel niet
zou hebben aangeschreven of klager dagelijks zou lastig vallen – zoals door klager
in zijn klacht wordt gesteld – blijkt tot slot niet uit het dossier. Klachtonderdeel
a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 Wat betreft de inhoud van de dagvaarding, stelt de voorzitter voorop dat de
tuchtrechter niet bevoegd is om te oordelen over het achterliggende civielrechtelijke
geschil. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Betwisting van feiten
en argumenten uit de dagvaarding dient dan ook in die procedure plaats te vinden.
Voor zover verweerder zich beargumenteerd op het standpunt stelt dat klager feitelijk
of middellijk bestuurder is van VG en daardoor ook vertegenwoordigingsbevoegd is namens
VT, heeft hij dat mogen aanvoeren. Of dat standpunt correct is, is iets waar de tuchtrechter
zich niet over kan uitlaten. De voorzitter acht het beargumenteerde standpunt echter
niet evident onpleitbaar. Evenmin heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld
door te stellen dat de bestuurder van VG is opgeheven. Verweerder heeft zich daarbij
mogen baseren op informatie uit het Handelsregister. Als klager meent dat die informatie
onjuist is, is dat ook iets wat thuishoort in de civiele procedure. Klachtonderdeel
b) is kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.