ECLI:NL:TADRSGR:2023:99 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-019/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:99 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-04-2023 |
Datum publicatie: | 03-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-019/DH/RO |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over niet melden kwestie bij beroepsaansprakelijkheidsverzekering kennelijk niet-ontvankelijk. Geen sprake van een rechtsverhouding tussen klager en verweerster. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 19 april 2023 in de zaak 23-019/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: [dhr. W]
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 9 januari 2023 met kenmerk R 2022/93 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 32. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mails van de gemachtigde van klager van 8 en 10 maart 2023.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is directeur/eigenaar van U B.V. In die hoedanigheid is hij verwikkeld
geweest in een procedure tegen de Staat.
1.2 Op 14 juli 2021 heeft mr. R zich in die procedure bij de rechtbank gesteld
voor klager en om een eerste aanhouding verzocht voor indiening van de conclusie van
antwoord. De brief is afgedrukt op briefpapier van het kantoor van verweerster. Mr.
R is als advocaat verbonden geweest aan het kantoor van verweerster.
1.3 Bij e-mail van 11 augustus 2021 heeft mr. R de rechtbank geïnformeerd dat hij
niet meer werkzaam is bij verweersters kantoor, met het verzoek om mr. R dan wel zijn
kantoor als gemachtigde te stellen in het roljournaal.
1.4 In het dossier bevindt zich een conclusie van antwoord van mr. R voor de roldatum
van 8 september 2021. Deze conclusie is afgedrukt op briefpapier van het kantoor van
mr. R.
1.5 Klager is door de rechtbank in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten.
1.6 De gemachtigde van klager heeft mr. R aansprakelijk gesteld. Mr. R heeft daarop
laten weten dat hij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar zou informeren.
1.7 De gemachtigde van klager heeft op 12 oktober 2022 verweerster aangeschreven
over de kwestie, haar (kantoor) aansprakelijk gesteld en verzocht de zaak aan te melden
bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
1.8 Verweerster heeft diezelfde dag (in twee e-mails) aan de gemachtigde laten
weten dat klager en/of U B.V. niet bij haar bekend zijn, dat zij geen cliënt(en) van
haar kantoor zijn geweest en dat mr. R klager niet heeft bijgestaan op naam van haar
kantoor. Verweerster heeft daarom geweigerd haar rechtsbijstandsverzekering in te
schakelen.
1.9 Op 14 november 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
dat zij niet de moeite neemt zijn zaak te melden bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
Volgens gedragsregel 16 zou dit wel moeten, aldus klager.
2.2 Klager verzoekt veroordeling van verweerster in de proceskosten.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Zij heeft uitgelegd dat
mr. R voorheen als advocaat voor haar kantoor heeft gewerkt. In de periode juli 2021
zat hij in een transitieperiode naar zijn eigen kantoor. Het secretariaat van verweersters
kantoor heeft hem in die periode zo hier en daar nog bijgestaan. Het secretariaat
heeft blijkbaar op 14 juli 2021 een stelbrief geschreven. De zaak is nooit als zaak
van verweersters kantoor aangemaakt of geregistreerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst is de vraag aan de orde of klager cliënt is (geweest) van verweerster.
Uit de standpunten en de overgelegde stukken blijkt dat mr. R de belangen van klager
en zijn B.V. heeft behartigd in de procedure tegen de Staat. Op het moment dat mr.
R zich stelde in de procedure, werd hij als (voormalig) kantoorgenoot op administratief
gebied nog hier en daar geholpen bij de overstap naar zijn eigen kantoor. De stelbrief
van 14 juli 2021 is door verweersters secretariaat opgesteld en afgedrukt op briefpapier
van verweersters kantoor. In de brief wordt mr. R expliciet als behandeld advocaat
vermeld. Het enkele feit dat de stelbrief op papier van het kantoor van verweerster
is afgedrukt, maakt niet dat er een rechtsverhouding is ontstaan tussen klager en
verweerster.
4.2 Verweerster heeft onbetwist gesteld dat zij klager nooit heeft gezien of gesproken
en dat zij niet (inhoudelijk) op de hoogte is van zijn zaak. Uit de overgelegde stukken
blijkt niet van communicatie tussen klager en verweerster of bemoeienis van verweerster
met klagers zaak. Wel blijkt dat mr. R de opdracht heeft uitgevoerd, dat mr. R een
factuur heeft gezonden en dat klager een bedrag aan mr. R heeft betaald. Daarmee is
mr. R verantwoordelijk voor (de behandeling van) klagers zaak en niet verweerster.
4.3 Gelet op het voorgaande stuit de klacht reeds af op kennelijke niet-ontvankelijkheid.
4.4 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat het feit dat verweerster de zaak
niet heeft willen aanmelden bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar in de gegeven
omstandigheden niet onbegrijpelijk en niet onbetamelijk is.
4.5 Voor veroordeling van verweerster in de proceskosten is geen plaats, gelet
op het feit dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wordt.
BESLISSING
De voorzitter verklaart
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.