ECLI:NL:TADRSGR:2023:93 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-617/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:93 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-04-2023 |
Datum publicatie: | 03-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-617/DH/RO |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klager niet ontvankelijk in zijn klacht omdat hij in een eerdere klacht tegen dezelfde advocaat al over het onderwerp had kunnen klagen. De raad heeft in de beslissing een misbruikbepaling opgenomen; volgens de raad maakt klager misbruik van tuchtrecht en hij moet er rekening mee houden dat een volgende klacht door de deken en de raad niet in behandeling genomen zullen worden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 april 2023 in de zaak 22-617/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 april 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 26 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/60 van de
deken ontvangen.
1.3 De behandeling van de zaak is aanvankelijk gepland op de zitting van 28 november
2022. Op verzoek van klager is de behandeling aangehouden. Partijen zijn vervolgens
opgeroepen voor de zitting van de raad van 13 maart 2023.
1.4 Klager heeft op 10 maart 2023 een verzoek tot wraking van de raad ingediend.
Dat verzoek is bij beslissing van 13 maart 2023 van de wrakingskamer afgewezen.
1.5 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 maart 2023. Daarbij
was verweerder aanwezig. Klager was op de zitting niet aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 36. De raad heeft verder kennis
genomen van de e-mails van 1 augustus 2022 en 4 november 2022, met bijlagen, van de
zijde van klager.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan bij (de nasleep van) een arbeidsrechtelijk
geschil.
2.3 In een procedure waarbij verweerder klager bijstond heeft de rechtbank bij
vonnis van 28 februari 2020 geoordeeld dat de vordering van klager is verjaard.
2.4 Op 6 april 2020 heeft verweerder aan klager bevestigd dat klager heeft gevraagd
om de hoger beroepstermijn te redden en een pro forma beroep in te stellen. Verweerder
heeft in dat verband een toevoeging aangevraagd.
2.5 Op 26 mei 2020 heeft verweerder, om de beroepstermijn niet onbenut te laten
verstrijken, pro forma hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank.
Klager is nadien bij het hoger beroep bijgestaan door een andere advocaat.
2.6 Op 8 september 2020 heeft mr. L namens klager een memorie van grieven ingediend.
2.7 Op 12 november 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
Deze klacht is bij de raad bekend onder nummer 22-374/DH/RO.
2.8 De deken heeft het onderzoek naar 22-374/DH/RO afgerond met zijn dekenvisie
van 5 april 2022.
2.9 Op 21 april 2022 om 13.33 uur heeft de deken dossier 22-374/DH/RO aangeboden
aan de raad. Uit de aanbiedingsbrief blijkt dat klager het griffierecht op 5 april
2022 heeft voldaan aan de deken.
2.10 Op diezelfde dag om 15.18 uur heeft klager bij de deken de onderhavige klacht
ingediend over verweerder.
2.11 Klacht 22-374/DH/RO is bij voorzittersbeslissing van 20 juli 2022 kennelijk
ongegrond verklaard. Klager heeft tegen de voorzittersbeslissing verzet ingesteld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende:
“valsheid in geschriften in dagvaarding 26 mei 2020 versus C(...), beroepshalve was
advocaat [verweerder] op de hoogte dat betreden verzuim 15-02-1999 al op 19-03-1999
eindigde met 100 % werkhervatting eigen functie op 22 maart 1999. zonder beperkingen
nog bemerkingen. alsmede beroepshalve op de hoogte dat medische onderzoeken gedurende
een aantal opeen volgende weken niet onder de ziektewetgeving artikel 18 en 19 eerste
lid vielen. van beperkingen in 1999 na 19 maart tot en met 11 oktober 2000.was geen
spraken, nog van beperkingen na 22 november 2000. tot en met 23 april 2001.”
3.2 Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager het volgende gesteld:
“kern klacht is conform Wetboek van strafrecht artikel 225/226/96. valsheid in geschriften.
samenspannen met wederpartij C(...) die terecht niet verzekerd was voor gedongen loon
door betaal verplichting na 22 april 2001 t/m 30 augustus 2004. totaal 500.025,87
Euro. door opzet conform Arrest Hoge Raad Der Nederlanden. elk gezinslid appellant
[klager] recht op dezelfde schade van rechtens bewezen 500.025,87 euro. totaal 3.000.155,22
Euro. Ex. proces stukken na juni 2016 bekend . conform Arrest Hoge Raad. ECLI:NL:HR:2017:52
geen spraken van verjaring”
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in
dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat
waarover de tuchtrechter al heeft geoordeeld. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen
dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex
betreft of een bepaalde oorsprong heeft, wordt geconfronteerd met een andere klacht
van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat
moet erop kunnen vertrouwen dat een klager zijn klachten die hun oorsprong vinden
in een bepaalde verhouding of feitencomplex concentreert in één klachtprocedure. Een
advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op
kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders
zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan
de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht
niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
5.2 Van dat laatste is geen sprake. De klacht ziet op het pro forma hoger beroep
dat verweerder in april 2020 heeft ingesteld. Klager had bij de klacht die hij op
12 november 2021 indiende ook over het onderwerp kunnen klagen.
5.3 Dit betekent dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk is.
6 MISBRUIK VAN KLACHTRECHT
6.1 De raad is van oordeel dat klager misbruik maakt van klachtrecht en licht dit
als volgt toe.
6.2 Misbruik van klachtrecht kan onder meer worden aangenomen als sprake is van
het stelselmatig indienen van klachten en/of verzoeken op grond van de Advocatenwet
die nergens toe hebben geleid. Misbruik van klachtrecht kan ook worden aangenomen
in het geval de tuchtrechtelijke procedure wordt gebruikt op een wijze waarvoor deze
niet is bedoeld, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van enige vorm van genoegdoening
in een andere, onderliggende, kwestie.
6.3 De raad heeft sinds 2016 veertien klachten van klager behandeld, gericht tegen
dertien advocaten. Alle klachten zijn ongegrond verklaard. Op de meeste klachten is
beslist met een voorzittersbeslissing; deze waren kennelijk ongegrond. De tegen de
voorzittersbeslissingen ingediende verzetten zijn telkens ongegrond verklaard. De
klachten vinden allemaal hun grondslag in geschillen van klager met zijn voormalig
werkgever en het UWV. Klager stelt in de kern dat hij door deze partijen is benadeeld.
Procedures tegen deze partijen hebben echter niet tot volledige genoegdoening geleid.
De raad heeft de indruk dat klager tracht om via klachten tegen advocaten deze genoegdoening
alsnog te verkrijgen. Het tuchtrecht is hiervoor echter niet bedoeld. Het lijkt er
voor klager niet (meer) toe te doen wat de advocaat voor hem heeft gedaan. Zo heeft
klager de onderhavige klacht ingediend binnen twee uur nadat de deken de eerdere klacht
tegen verweerder had doorgestuurd naar de Raad. Een voor klager teleurstellende beslissing
van een rechter of een voor klager teleurstellend (cassatie)advies kan de advocaten
komen te staan op een tuchtklacht.
6.4 De raad stelt vast dat klager het tuchtrecht op een lichtvaardige manier inzet.
Hij dient op klakkeloze en buitensporige wijze klachten tegen (vrijwel) alle advocaten
die op zijn pad komen. Er is echter een grens aan het kunnen uitoefenen van het klachtrecht.
Naar het oordeel van de raad is die grens nu bereikt. Het is wezenlijk dat aan iedereen
een laagdrempelige toegang tot het tuchtrecht wordt geboden. Klager heeft van die
toegang echter (meer dan) voldoende gebruik kunnen maken.
6.5 Gebruikmaking van het tuchtrecht op de wijze waarop klager dat doet is naar
het oordeel van de raad aan te merken als misbruik van recht. Klager moet er daarom
rekening mee houden dat een volgende tuchtklacht die verband houdt met (de nasleep
van) het geschil met de voormalig werkgever van klager en met het UWV door de deken
respectievelijk de raad niet meer in behandeling zal worden genomen.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager in de klacht niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, M.G. van den Boogerd en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.