ECLI:NL:TADRSGR:2023:70 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-098/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:70 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-04-2023 |
Datum publicatie: | 25-04-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-098/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Klager is niet eens met de aanpak van verweerder. Dat maakt niet dat sprake is van klachtwaardig handelen. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
12 april 2023
in de zaak 23-098/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 31 januari 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K234 2022 ia/ak en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief met bijlagen van klager van 9 februari 2023 en de e-mail met bijlagen van verweerder van 10 februari 2023.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft op 19 november 2001 een arbeidsongeval gehad. Hij is in de letselschadezaak
vanaf 2009 door mr. M bijgestaan.
1.2 Klager heeft op 4 juli 2021 een klacht tegen mr. M ingediend, waarbij het verwijt
is dat mr. M een beroepsfout heeft gemaakt. De klacht is door de Raad van Discipline
bij beslissing van 8 augustus 2022 gegrond verklaard.
1.3 Klager wenste daarop mr. M aansprakelijk te stellen. Hij heeft zich daarom
eind december 2021 tot het kantoor van verweerder gewend voor bijstand. Klager is
eerst bijgestaan door mr. H, een kantoorgenoot van verweerder.
1.4 Vanaf 4 juli 2021 heeft verweerder klager bijgestaan, vanwege het vertrek van
mr. H. Verweerder schrijft die dag in een e-mail aan klager onder meer:
“Ik constateer dat [verzekeraar] geen aansprakelijkheid erkent. (…) Ten eerste betwisten
zij dat door [mr. M] een fout is gemaakt. Op de tweede plaats menen zij dat u uw rechten
hebt verwerkt, omdat u uw klachtplicht zou hebben geschonden. Op de derde plaats meent
[verzekeraar] dat er, zo er al een beroepsfout is gemaakt, geen sprake is van schade.
(…)
U hebt aangegeven dat u graag wilt dat er een bodemprocedure wordt gestart, teneinde
de aansprakelijkheid van [mr. M] vast te doen stellen. Uiteraard behoort dit tot de
mogelijkheden. (…)
Daarom meent u dat het niet zinvol is om uw schade te begroten. Ik vrees dat we daar
toch niet geheel aan zullen kunnen ontkomen. Ook in de dagvaarding, die wij moeten
opstellen, zal ik iets moeten zeggen over de omvang van de schade. Als was het maar
om aan te tonen dat deze meer bedraagt dan de € 6.000,00 die u ontvangen hebt.”
1.5 Verweerder heeft in de maanden daarna meermalen stukken bij onder meer klager
opgevraagd.
1.6 Op 5 juli 2022 heeft klager in een brief aan verweerder onder meer geschreven
dat hij niet gaat wachten op een akkoord met de verzekeraar en dat hij graag naar
de rechtbank wil.
1.7 Op 4 augustus 2022 heeft klager in een brief aan verweerder gevraagd waarom
er in de afgelopen zeven maanden nog geen enkele serieuze stap in zijn zaak is gezet
en ‘waarom nog niet naar de rechtbank’. In augustus en september 2020 heeft klager
in meerdere brieven aan verweerder onder meer gevraagd wanneer de procedure bij de
rechtbank zal starten.
1.8 Op 16 september 2022 heeft verweerder per e-mail aan klager bevestigd dat hij
een grote stapel met stukken van klager heeft ontvangen, dat hij ook andere informatie
heeft ontvangen en dat hij enige tijd nodig heeft om deze te verwerken.
1.9 Op 27 september 2022 heeft klager in een brief aan verweerder onder meer geschreven:
“Is de zaak nog stil op uw tafel? Na 9 manden de zaak op uw kantoor nog geen enkel
positief stapje, wat verwacht u nog? Waarom de zaak nog niet in de rechtbank, wat
is de reden en wat u nog verwacht aub?”
1.10 In brieven van 24 oktober 2022, 31 oktober 2022 en 4 november 2022 heeft klager
aan verweerder onder meer geschreven dat de zaak al 10 maanden op kantoor is en gevraagd
waarom de zaak nog niet bij de rechtbank is. In de brief van 4 november 2022 heeft
klager ook gevraagd: “Op welke raad van de advocaten inschrijven u aub?”.
1.11 In een brief van 7 november 2022 schrijft klager aan verweerder onder meer:
“Na afgelopen 10 maanden, Er is geen echte reden om langer te wachten dan voorheen,
op welk jaar u gaat naar de rechtbank aub?
Als de vraag in het bericht 04.11.222 niet duidelijk is, graag op andere momenten
(op welke Raad van de advocaten u bent inschrijven en een lid) (…)
Ik begrijp na 10 maanden uitstel en zinloze aanvragen en verzoeken van de documenten,
u wilt niet naar de rechtbank (…) u hebt geen idee van mijn schade! (…)
Ik heb niet verantwoordelijk voor opzettelijke schade veroorzaakt door advocaat (…)
en het is aan u bewezen door de Orde van Advocaten over de opzettelijke nalatigheid
van de advocaat, u heeft geen bewijs meer nodig.(…)
U hebt geen serieuze reden en echte excuus om niet naar de rechtbank nog en ik heb
ook geen tijd om te wachten nog jaren, het is genoeg!”
1.12 Verweerder heeft in een e-mail van 7 november 2022 aanklager onder meer geschreven:
“U stelt dat er in de afgelopen tien maanden niets zou zijn gebeurd. Dat ben ik niet
met u eens. Wij hebben in de afgelopen maanden een discussie gevoerd mte wederpartij.
Mijn inschatting is dat wij de aansprakelijkheid wel rond krijgen, maar dat we op
dit moment nog onvoldoende kunnen aantonen dat u schade lijdt en tot welk bedrag.
Daarom zijn wij de voorbije maanden bezig geweest om een dossier te reconstrueren
van de door u geleden schade. Doordat er geen dossier aanwezig was (…) moesten wij
een flink aantal jaar terug om uw schade in kaart te brengen. (…)
U vraagt of ik voor u naar de rechter wil. Ik heb u vrijdag al verteld dat ik dit
voor u wil doen. Maar pas als we alle benodigde stukken hebben, zodat wij bij de rechter
een overtuigend verhaal kunnen neerleggen. (…)
U schrijft steeds dat wij niets doen en dat u nu naar de rechter wil. Ik heb u vrijdag
(nogmaals) uitgelegd dat ik met het dossier zoals we dat nu hebben nog niet naar de
rechter kan. U wilt nu naar de rechter, ik meen dat dit nu nog niet kan. Nu wij een
onoverbrugbaar verschil van inzicht hebben kan ik niet anders (…) dan mijn werkzaamheden
voor u te steken. (…) Ons verschil van inzicht is fundamenteel van aard, raakt de
kern van uw zaak en is kennelijk onoverbrugbaar. (…) Voorts constateer ik dat er sprake
is van een vertrouwensbreuk. (…) Zonder vertrouwen kan en wil ik u echter niet bijstaan.”
1.13 Op 7 november 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
1.14 Verweerder heeft in een e-mail van 9 november 2022 aan klager onder meer geschreven:
“Ik heb u zowel telefonisch als schriftelijk bevestigd dat ik wel degelijk voor u
een rechtszaak wil starten, maar niet dan nadat wij uw schade inzichtelijk hebben.
U schrijft dat uw schade duidelijk is. Die mening deel ik niet. Het feit dat u na
het ongeluk 80-100% arbeidsongeschikt ben in het kader van de WAO, betekent niet –
en zeker niet voorshands – dat het komt door het ongeval. (…) Wij zullen moeten aantonen
wat de omvang is van de door u geleden schade door de beroepsfout van [mr. M]. Daarvoor
zal moeten worden vastgesteld wat de omvang van uw letselschade is, welk deel van
die schade is verhaald op de tegenpartij en welk deel u dus niet hebt kunt verhalen
door deze fout. Dat is immers de schade door de beroepsfout van [mr. M]. U schrijft
dat ik geen nader bewijs nodig heb om uw schade aan te tonen. Ook daar verschillen
wij van mening. (…)
U schrijft dat u niet langer wilt wachten en dat u nu een rechtszaak wil. Dat staat
u vrij. Ik constateer echter (…) dat er sprake is van zowel een onoverbrugbaar verschil
van inzicht als van een vertrouwensbreuk. Om die reden heb ik u de opdracht teruggegeven.
(…)
U vraagt nog bij welke “Raad van advocaten” ik ben ingeschreven als lid. Nu ik kantoor
houd in het arrondissement Den Haag, ben ik lid van de Haagse Orde van Advocaten.”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet omdat hij niet op klagers
verzoek wenst in te gaan om een procedure aanhangig te maken.
2.2 Klager stelt dat hij verweerder meermalen heeft gevraagd om de zaak aan de
rechtbank voor te leggen, maar verweerder heeft dit steeds geweigerd. De zaak ligt
nu al tien maanden bij verweerder op tafel, waardoor er zonder reden tijd verloren
gaat. Klager begrijpt niet waarom verweerder de zaak vertraagt en niet naar de rechter
wil stappen. Verweerder heeft slechts twee brieven naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar
van mr. M gestuurd. Klager stelt dat verweerder direct en opzettelijk bijdraagt om
opzettelijk schade toe te brengen aan klagers verlies.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De voorzitter neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat,
gezien het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak
heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.2 De voorzitter merkt nog op dat de klacht een veelheid van verwijten bevat,
zowel aan verweerder als aan anderen, onder wie ook aan de voormalig kantoorgenoot
mr. H en de deken. De voorzitter oordeelt als tuchtrechter in deze zaak echter alleen
over de vraag of verweerder zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend
advocaat betaamt. Overige verwijten zullen buiten beschouwing worden gelaten.
Beoordeling
4.3 Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder klager vanaf juli 2022 heeft bijgestaan.
Alle verwijten die betrekking hebben op de periode voor juli 2022, zal de voorzitter
buiten beschouwing laten.
4.4 Uit het dossier blijkt dat verweerder heeft geprobeerd duidelijk te maken dat
het (eerst) nodig was klagers schade te inventariseren. Dat kostte tijd omdat er geen
dossier aanwezig was. Klager heeft gedurende de vier maanden van verweerders bijstand
herhaaldelijk gevraagd waarom er nog geen procedure was gestart, hetgeen uiteindelijk
heeft geresulteerd in een onoverbrugbaar verschil van inzicht tussen klager en verweerder.
4.5 Verweerder wil een procedure voor klager starten, maar pas op het moment dat
de omvang van de schade duidelijk is. Klager is het niet eens met die aanpak en vindt
dat er direct een procedure gestart kan en moet worden. Het feit dat klager en verweerder
het niet eens zijn over de te volgen strategie betekent echter niet dat verweerder
klachtwaardig heeft gehandeld. Een advocaat is niet gehouden om een procedure te starten
als hij geen of een (te) kleine kans van slagen ziet. Dat geldt ook voor verweerder.
Dat verweerder bij aanvang van de zaak heeft aangegeven dat een procedure tot de mogelijkheden
behoort, maakt dat niet anders. Verweerder zag in de gegeven omstandigheden nog geen
mogelijkheid voor een procedure. Hoewel begrijpelijk is dat klager inmiddels haast
heeft met de zaak, maakt dat niet dat sprake is van klachtwaardig handelen van verweerder.
Klagers verwijt is dan ook kennelijk ongegrond.
4.6 Verweerder heeft zich op 7 november 2022 aan klagers zaak onttrokken. Hij heeft
zijn besluit uitgelegd in een e-mail aan klager. Het stond verweerder onder de gegeven
omstandigheden vrij zich aan de zaak te onttrekken en hij was daartoe zelfs gehouden,
omdat er een onoverbrugbaar verschil van mening was ontstaan (gedragsregel 14 lid
2). Verweerder heeft zich ook op zorgvuldige wijze teruggetrokken.
4.7 Klager stelt nog dat verweerder geen antwoord heeft gegeven op zijn herhaalde
vragen, zoals van welke raad van advocaten verweerder lid is. Verweerder heeft in
zijn e-mail van 9 november 2022 antwoord gegeven op die vraag. Welke eventuele andere
vragen verweerder niet heeft beantwoord, is de voorzitter niet duidelijk.
4.8 Voor zover klager stelt dat verweerder mr. M heeft beschermd, geldt dat klager
deze stelling niet heeft onderbouwd en dat het klachtdossier geen aanknopingspunten
biedt voor de juistheid van deze stelling. Dit verwijt is dan ook ongegrond.
4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023.