ECLI:NL:TADRSGR:2023:6 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-867/DH/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:6 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-01-2023 |
Datum publicatie: | 17-01-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-867/DH/NH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht van advocaat tegen advocaat in het familierecht kennelijk ongegrond. In de gegeven omstandigheden is geen sprake van onbetamelijk handelen. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 januari 2023 in de zaak 22-867/DH/NH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 15 augustus 2022 met kenmerk 1853110 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster staat de vrouw bij in een echtscheidingsprocedure. Verweerder treedt
daarin op als advocaat van de man. Tijdens deze procedure is door klaagster een verzoek
voorlopige voorzieningen ingediend. In de bodemprocedure heeft de rechtbank ondertussen
mediation voorgesteld. Beide partijen willen mediation proberen.
1.2 Het verzoek voorlopige voorzieningen is op 21 maart 2022 op zitting behandeld.
Noch verweerder, noch zijn cliënt, waren ter zitting aanwezig. De verzoeken zijn behandeld,
waarna de zitting is gesloten.
1.3 Verweerder heeft vervolgens diezelfde dag (na de zitting) een brief aan de
rechtbank gezonden/laten zenden waarin het volgende is geschreven:
“Vandaag is een behandeling voorlopige voorzieningen geweest.
De echtscheiding/verdelingsprocedure loopt en hierin is sprake van tegenspraak. Er
is een mediation voorstel gedaan en een mediator is benoemd. Op de elektronische rolberichten
heb ik tweemaal gezien, dat in afwachting van mediation nog geen zitting is bepaald.
MISVERSTAND
Het is mijn misverstand dat ik met verweerder in voorlopige voorziening niet ben verschenen.
Ik ben ervan uitgegaan dat ook het verzoek voorlopige voorziening werd aangehouden
in afwachting van mediation.
Kennelijk is er wel een zitting geweest.
VERVOLG
Ik verzoek u om deze reden
• nog geen beslissing te nemen
• een nieuwe aangehouden mondelinge behandeling te bepalen.”
De brief is niet in kopie aan klaagster gezonden.
1.4 Op 22 maart 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.5 Op 22 maart 2022 om 13.46 uur heeft verweerder aan klaagster een e-mail gezonden
en daarin onder meer geschreven:
“Er is gisteren rondom de mondelinge behandeling wat misgegaan. In ieder geval aan
mijn zijde. Ik was niet op kantoor. Daarom heeft een kantoorgenote bijgaande brief
per zivver aan de rechtbank gezonden. Hierbij zie ik dat verzuimd is u een kopie te
zenden. Dat was niet de bedoeling en hiervoor mijn excuses.”
1.6 Bij beslissing van 26 oktober 2022 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline
de zaak voor behandeling verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Den Haag.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft zich zonder klaagsters toestemming tot de rechtbank gewend
terwijl het onderzoek ter zitting gesloten was.
b) Verweerder heeft correspondentie aan de rechtbank verzonden en klaagster niet
gelijktijdig een kopie toegestuurd.
2.2 Klaagster stelt dat zij, voor akkoord is gegeven op de mediation, aan de rechtbank
heeft gevraagd of instemming met mediation gevolgen zou hebben voor de voorlopige
voorzieningen. De griffie heeft toen laten weten dat de voorlopige voorzieningen volledig
los gezien moesten worden van de mediation in de bodemprocedure. Op enig moment na
de zitting werd klaagster gebeld door de rechtbank met de vraag of zij wilde reageren
op een brief die verweerder aan de rechtbank had gezonden met betrekking tot de voorlopige
voorzieningen. Die brief was klaagster onbekend. Op het moment van het indienen van
de klacht was de brief klaagster nog steeds onbekend. Klaagster gaat er van uit dat
de brief bedoeld was om de rechter ergens van te overtuigen. Klaagster heeft gewezen
op gedragsregel 21 lid 1 en lid 3.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij legt uit dat hij ervan
uit is gegaan dat de mediation de gehele scheidingsproblematiek omvatte. Op 21 maart
2022 ontving het kantoor van verweerder een telefoontje van zijn cliënt, die had vernomen
dat er een zitting was geweest. Verweerder stelt dat hij niet op de hoogte was van
de zitting en dat hij, toen hij daarvan op de hoogte raakte, zijn kantoorgenoot de
brief aan de rechtbank heeft laten sturen. Deze kantoorgenoot heeft per abuis geen
kopie aan klaagster gezonden. Op 22 maart 2022 nam de rechtbank contact op met verweerder,
waarbij is gevraagd of de brief ook aan klaagster was gezonden. Op dat moment ontdekte
verweerder dat de brief per abuis niet in kopie aan klaagster was gezonden. Hij heeft
direct daarop een e-mail aan klaagster gezonden, met als bijlage de brief aan de rechtbank.
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Gedragsregel 21 lid 1 bepaalt dat het de advocaat niet is geoorloofd zich in
een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de
rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en
met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van
de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om
op de mededeling te reageren. Lid 3 van diezelfde gedragsregel bepaalt dat het een
advocaat, nadat uitspraak is bepaald, niet geoorloofd is zich zonder toestemming van
de wederpartij tot de rechter te wenden. Uit de toelichting op de gedragsregel volgt
dat niet is toegestaan nieuwe argumenten aan te voeren. Het zogezegde napleiten is
daarmee verboden.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft op 21 maart 2022 een brief aan de rechtbank gezonden, terwijl
de mondelinge behandeling gesloten was en de zaak voor uitspraak stond. Dat is gelet
op de hiervoor genoemde gedragsregels in principe niet geoorloofd. Verweerder heeft
zich in zijn brief echter niet uitgelaten over de inhoud van het geschil, maar heeft
zich beperkt tot een verzoek tot aanhouding van de beslissing en het bepalen van een
nieuwe mondelinge behandeling. Op dit verzoek heeft klaagster vervolgens mogen reageren.
Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met zijn brief niet gehandeld
in strijd met gedragsregel 21 lid 3, omdat dit ziet op napleiten of het (ongeoorloofd)
beïnvloeden van de rechter. Daarvan is in deze kwestie geen sprake. Verweerders brief
aan de rechtbank is daarmee niet onbetamelijk. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk
ongegrond.
4.3 Ten overvloede merkt de voorzitter op dat vast staat dat klaagster niet in
haar belangen is geschaad. Zij heeft immers op de brief mogen reageren en er heeft
geen nieuwe zitting plaatsgevonden.
Klachtonderdeel b)
4.4 Verweerders brief van 21 maart 2022 is feitelijk aan de rechtbank gezonden
zonder gelijktijdig een kopie aan klaagster te zenden. Daarmee is in strijd gehandeld
met gedragsregel 21. Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de uitleg van verweerder
dat geen sprake is geweest van opzet. Verweerder heeft de fout binnen een dag ontdekt
en direct een brief met excuses aan klaagster gezonden. Van benadeling van klaagster
is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. De voorzitter acht verweerders
fout om die redenen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De voorzitter acht dit onderdeel
van de klacht daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.