ECLI:NL:TADRSGR:2023:33 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-975/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:33
Datum uitspraak: 15-02-2023
Datum publicatie: 15-02-2023
Zaaknummer(s): 22-975/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond. Niet gebleken dat verweerder haar cliënten heeft geadviseerd om niet aan de spraken van de rechtbank te voldoen. Evenmin gebleken dat zij heeft gelogen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 februari 2023 in de zaak 22-975/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. D. Brouwer

over:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 7 december 2022 met kenmerk K161 2022 ia/ak en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 12 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail met bijlagen van 27 december 2022 van de gemachtigde van klaagster.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is werkzaam geweest bij een tandartsenpraktijk (hierna ook: de praktijk). Per 1 september 2021 is de praktijk overgenomen door S B.V, waarvan de heer A bestuurder is. Tussen klaagster en S B.V. is een geschil ontstaan over klaagsters arbeidsovereenkomst.
1.2 Klaagster heeft naar aanleiding van het geschil een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank en is ook een kort geding procedure tegen S B.V. begonnen. In het kort geding vonnis van 24 februari 2022 is klaagsters loonvordering voor het overgrote deel toegewezen, met veroordeling van S B.V. in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.3 In de beschikking van 4 maart 2022 in de verzoekschriftprocedure is S B.V. veroordeeld om klaagster tot haar werkplek toe te laten en haar salaris te betalen vanaf oktober 2021, met veroordeling van S B.V. in de proceskosten. Ook deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In de beschikking is onder meer opgenomen:
“Dat [A] zelf ook als tandarts in de praktijk is gaan werken”
1.4 Verweerster heeft namens haar cliënt tegen de beschikking hoger beroep ingesteld. In de memorie van grieven (datum onbekend) heeft verweerster onder meer opgenomen:
“Omdat [S B.V.] direct na het wijzen van voornoemde uitspraken nog van een tweetal zaken op de hoogte raakten die haar onaangenaam verrasten, heeft zij de overeenkomsten tussen haarzelf en [tandartspraktijk] van [datum] op grond van dwaling vernietigd. Deze vernietiging heeft terugwerkende kracht, zodat er als gevolg van deze vernietiging per 1 september 2021 nooit sprake kan zijn geweest van een overgang van onderneming van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur tussen [klaagster] en [tandartspraktijk] op [S B.V.]. Om deze reden heeft [S B.V.] niet voldaan aan voornoemde uitspraken, maar is zij in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 4 maart 2022”
en
“De conclusie van voorgaande is dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [A] als (voormalig) bestuurder van [S B.V.] aansprakelijk is voor de schade die door [klaagster] zou zijn geleden. In de eerste plaats heeft de kantonrechter hier de maatstaf voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid onjuist heeft toegepast. En verder heeft zij onterecht geen rekening gehouden met het feit dat op 3 mei en 1 juni 2022 sprake was van een buitengerechtelijk vernietigde overeenkomsten, zodat met terugwerkende kracht geen sprake meer kon zijn van de door twee andere rechters eerder geoordeelde overgang van onderneming. Dat [A] bij zijn beslissing in zijn hoedanigheid van bestuurder van [S B.V] in de periode oktober tot en met december 2021 uitging van een (op basis van de wet) onjuiste grondslag voor niet betalen van het loon, maakt dit niet anders: [S B.V.] hoefde het loon van [klaagster] niet te betalen, en [A] meende dus ook dat hij het loon niet hoefde te betalen. Op 3 mei ontbrak er een grondslag voor de loondoorbetaling van [S B.V.] aan [klaagster] over de periode oktober-december 2021 en blijkt dat [A] juist heeft gehandeld door [S B.V.] niet het loon van [klaagster] te hebben uitbetaald.”
1.5 Op 8 maart 2022 heeft de gemachtigde per e-mail aan verweerster geschreven dat haar cliënt nog niet heeft voldaan aan de beschikking en het vonnis, met de vraag of verweersters cliënt daar wel toe bereid is.
1.6 Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven dat haar cliënt niet ineens aan het vonnis kan voldoen. Zij heeft namens haar cliënt een afbetalingsregeling voorgesteld.
1.7 Op 12 juli 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.8 In haar antwoord van 9 augustus 2022 heeft verweerster onder meer geschreven:
“Per 31 maart 2022 heeft cliënt vervolgens voldaan aan zijn ongedaanmakingsverplichting en heeft het pand van de praktijk verlaten en de sleutels van het pand verzonden aan [tandartspraktijk].”

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster maakt zich schuldig aan eigenrichting: de uitspraken van de rechtbank zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de cliënten van verweerster aan de uitspraken moeten voldoen. Verweerster heeft haar cliënten geadviseerd om niet aan de uitspraken van de rechtbank te voldoen.
b) Verweerster heeft – zowel in haar processtukken als in het antwoord op de klacht – gesteld dat S B.V. de buitengerechtelijke vernietiging van de overgang van onderneming heeft ingeroepen en dat de praktijk gesloten is, waarmee werd gesuggereerd dat A geen inkomsten zou hebben. Dit is gelogen, wat bleek toen klaagsters gemachtigde de praktijk belde. Verweerster heeft het gerechtshof dan ook onjuist voorgelicht (art. 21 Rv).
c) Verweerster heeft ook gelogen over de functie, titel en werkzaamheden van de heer A. Zij heeft voortdurend betoogd dat A tandarts is, terwijl hij geen tandarts is. De kantonrechter is op die informatie afgegaan, nu in de beschikking van 4 maart 2022 is overwogen: ‘dat [A] zelf ook als tandarts in de praktijk is gaan werken”.
2.2 Ad a: klaagster verwijst (met name) naar de onder 1.4 opgenomen citaten uit de memorie van grieven van verweerster. Klaagster concludeert op basis hiervan dat verweerster haar cliënten dus heeft geadviseerd om niet aan de uitspraken van de rechtbank te voldoen.
2.3 Ad c: klaagster verwijst (onder meer) naar citaten uit verweersters verweerschrift van 27 januari 2022, conclusie van antwoord van 8 februari 2022, beroepschrift van 15 april 2022, conclusie van antwoord van 16 mei 2022 en de appeldagvaarding van 21 juni 2022.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
Klachtonderdeel a)
4.2 Het verwijt is dat verweerster haar cliënten heeft geadviseerd om niet aan de (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) uitspraken van de rechtbank te voldoen. Verweerster heeft betwist dat zij haar cliënten heeft geadviseerd niet aan de uitspraken te voldoen. Uit de door klaagster aangehaalde citaten kan naar het oordeel van de voorzitter niet worden afgeleid dat verweerster haar cliënten op die manier heeft geadviseerd. Evenmin kan dit worden afgeleid uit de overige overgelegde stukken. Verweerster heeft in de stukken het standpunt van haar cliënt weergegeven en zij heeft daarbij gehandeld binnen de haar toekomende ruime mate van vrijheid. De voorzitter begrijpt dat het vervelend is (geweest) voor klaagster dat door verweersters cliënten niet aan de uitspraken van de rechtbank werd voldaan, maar daarvan kan aan verweerster geen verwijt worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 Het verwijt is dat verweerster heeft gelogen over de sluiting van de praktijk van haar cliënt. Klaagster stelt dat, maar onderbouwt dit alleen met de stelling dat haar gemachtigde op enig moment de praktijk van verweersters cliënte heeft gebeld. Verweerster heeft uitgelegd dat op het moment van schrijven en indienen van de stukken de situatie was zoals zij in haar stukken stelde. Tussen het moment dat zij haar processtukken indiende en de mondelinge behandeling bij het gerechtshof zijn er ontwikkelingen geweest. Verweerster stelt dat zij het gerechtshof daarover op 16 september 2022 zou inlichten. De voorzitter heeft geen reden om te twijfelen aan verweerster stelling dat op het moment van schrijven de praktijk daadwerkelijk gesloten was. Dat zich daarna ontwikkelingen hebben voorgedaan, maakt niet dat verweerster gelogen heeft of onjuiste informatie heeft verstrekt. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.4 Het verwijt is dat verweerster heeft gelogen over de functie, titel en werkzaamheden van haar cliënt A. Verweerster heeft onweersproken gesteld dat haar cliënt A in Syrië is opgeleid als tandarts en daar ook werkzaam is geweest, maar dat hij in Nederland nog niet als tandarts geregistreerd staat en daarom als supervisant werkzaamheden verrichte onder begeleiding van een supervisor. Verweerster heeft in haar stukken kennelijk geschreven dat haar cliënt als tandarts is gestart en werkzaam is in zijn praktijk. Het was duidelijker geweest als verweerster in haar stukken de feitelijke situatie had opgenomen, te weten dat A (nog) niet als tandarts geregistreerd staat en slechts als supervisant werkt. De voorzitter ziet echter niet in op welke manier dit van invloed is geweest op de beslissing van de rechter(s). Klaagster heeft dit ook niet gesteld. Dat klaagsters belangen (nodeloos of op ontoelaatbare wijze) zijn geschaad, is daarmee niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Tot slot
4.5 Voor zover klaagster nog stelt dat al het mogelijke is gedaan om beslag te ontduiken, geldt dat hiervan (zonder verdere uitleg of onderbouwing) geen verwijt aan verweerster kan worden gemaakt.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023.