ECLI:NL:TADRSGR:2023:31 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-364/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:31
Datum uitspraak: 16-01-2023
Datum publicatie: 15-02-2023
Zaaknummer(s): 22-364/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de advocaat van de wederpartij over het gebruik van confraternele correspondentie gegrond. De brief komt uit een andere zaak, tussen klager en een andere wederpartij. Die andere wederpartij werd bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder. Het stond verweerder niet vrij gebruik te maken van deze brief. De klacht is in zoverre gegrond. Het stond verweerder en zijn kantoorgenoot wel vrij om informatie over dossier uit te wisselen. Klacht in zoverre ongegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 januari 2023 in de zaak 22-364/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

1.    (…), klaagster
2.    (…), klager
klagers


over:

verweerder
gemachtigde: mr. P. Wezelenburg


1    INLEIDING
1.1    Verweerder is de advocaat van (…) (G BV), de wederpartij van klaagster. De klacht komt voort uit het feit dat verweerder in een procedure tussen klaagster en G BV gebruik heeft gemaakt van een brief uit een zaak van klaagster tegen (…) (hierna: VGG). Die zaak speelde een aantal jaren geleden en VGG werd toen bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder. Het zit klagers dwars dat verweerder aldus een brief uit een oude zaak waarbij zijn huidige cliënt en hij niet waren betrokken heeft gebruikt in de zaak van klagers. 
1.2    Klager vindt dat het gaat om confraternele correspondentie, zoals bedoeld in gedragsregel 12 (oud) en dat verweerder door gebruikmaking van die brief zijn plicht tot geheimhouding en vertrouwelijkheid heeft geschonden (klachtonderdelen a en b). Klager vindt verder dat verweerder de rechter verkeerd heeft geïnformeerd en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling (klachtonderdeel c). 
1.3    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist.
1.4    De raad zal eerst het verloop van de procedure, de feiten waarop deze beslissing is gegrond en de klacht op een rij zetten. Daarna zal de raad de klacht beoordelen en ingaan op de door beide partijen aangevoerde argumenten. 
1.5    De raad zal niet ingaan op de stellingen die beide partijen hebben ingenomen over het geschil tussen klaagster en G BV of een overeenkomst tot stand is gekomen en of deze rechtsgeldig is. Het oordeel daarover is namelijk voorbehouden aan de civiele rechter. De raad beperkt zich tot de vraag of verweerder onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld in relatie tot klagers. 

2    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2.1    Op 17 augustus 2021 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
2.2    Op 13 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 184 2021 ia/ak van de deken ontvangen. 
2.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 november 2022. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. 
2.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 2.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel). De raad heeft verder kennis genomen van de stukken die klagers op 11 juni 2022 naar de raad hebben gezonden. 

3    FEITEN
3.1    Klager is bestuurder en enig aandeelhouder van klaagster. 
3.2    Op 24 juni 2016 heeft mr. Bo(…), destijds advocaat van klaagster, een brief gestuurd naar mr. Bu(…). Mr. Bu(...), kantoorgenoot van verweerder, is de advocaat van VGG. In de brief staat onder meer dat klaagster “medebegunstigde” is en dat ten behoeve van haar “de genoemde bedragen en aanspraken” gelden. In de brief wordt in dat verband gewezen op een aanvraagformulier subsidieverlening. Dat formulier maakt onderdeel uit van het klachtdossier. Volgens het formulier is VGG aanvrager van een subsidie en klaagster medebegunstigde voor een bedrag van € 400.000,-. 
3.3    Klaagster, bijgestaan door mr. M(…) (mr. M), is vervolgens verwikkeld geraakt in een geschil met G BV. Verweerder is sinds 2019 de advocaat van G BV. Klaagster en G BV hebben over het geschil geprocedeerd en verweerder heeft G BV bijgestaan in eerste aanleg en in hoger beroep. 
3.4    In het dossier bevinden zich e-mails die in oktober 2020 zijn gewisseld tussen klager, De heer S(...) en de heer Van der K(…). Uit deze e-mails blijkt dat een afspraak is gemaakt voor een gesprek om “de impasse te doorbreken”. 
3.5    In januari 2021 hebben verweerder en mr. M gecorrespondeerd over een minnelijke regeling. In zijn bericht van 19 januari 2021 heeft verweerder geschreven dat klaagster “een – overigens onvoorbereid – gesprek [heeft] gehad met Ronald S(...)”. Volgens verweerder bracht de heer S(...) “het onderwerp opeens ter sprake”. 
3.6    Op 4 maart 2021 heeft verweerder in de hiervoor bedoelde procedure in eerste aanleg een akte overlegging producties, tevens akte aanvulling grondslagen overgelegd. Bij de akte is, onder meer, de hiervoor genoemde brief van 24 juni 2016 gevoegd. 
3.7    Bij brief van 18 februari 2021 aan verweerder heeft mr. M onder meer bezwaar gemaakt tegen het overleggen van de brief van 24 juni 2016 aan de rechtbank omdat het, zakelijk weergegeven, volgens mr. M gaat om confraternele correspondentie. Mr. M heeft verder geschreven dat, voor zover de brief van 24 juni 2021 niet als confraterneel is aan te merken, het verweerder niet vrij stond om de brief die afkomstig was uit een dossier dat door zijn kantoorgenoot mr. Bu(...) is behandeld over te leggen in de procedure tussen klaagster en G BV. 
3.8    Bij e-mail van 23 februari 2021 heeft mr. M verweerder (opnieuw) gevraagd om toe te lichten hoe hij aan de brief van 24 juni 2016 komt en waarom deze volgens hem niet confraterneel is. Verweerder heeft dezelfde dag laten weten dat hij pas tijdens de mondelinge behandeling zal ingaan op de bij akte van 4 maart 2021 overgelegde producties. 

4    KLACHT
4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft zonder toestemming van de zijde van klagers confraternele correspondentie, namelijk de brief van 24 juni 2016, overgelegd in de procedure tussen klaagster en G BV. 
b)    Verweerder heeft in strijd met de door hem te waarborgen geheimhoudingsplicht en vertrouwelijkheid gehandeld en hij heeft zich schuldig gemaakt aan het behartigen van tegenstrijdige belangen. 
c)    Verweerder heeft de rechter in strijd met de waarheid geïnformeerd. Verweerder heeft in strijd met de waarheid gesteld dat een onvoorbereid gesprek zou hebben plaatsgevonden waarbij een onderwerp ineens ter tafel kwam. 
4.2    De stellingen die klagers aan de klacht ten grondslag hebben gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken


5    BEOORDELING
Klachtonderdelen a) en b)
Gedragsregel 12 (oud) is van toepassing op de brief
5.1    Voordat kan worden beoordeeld of verweerder onbetamelijk heeft gehandeld door de brief aan de rechter over te leggen, moet eerst worden vastgesteld welke regels gelden ten aanzien van de brief van 24 juni 2016. 
5.2    De brief moet worden behandeld alsof het een confraternele brief is. Weliswaar is de brief niet door of aan verweerder gestuurd, maar dit staat aan het confraternele karakter van de brief niet in de weg. Het Hof van Discipline heeft in de beslissing van 1 juni 2015 (ECLI:NL:TAHVD:2015:179) namelijk geoordeeld dat een brief ook confraterneel is in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om een brief van de advocaat van klaagster aan de advocaat van een andere wederpartij in een andere zaak. 
5.3    Op de brief is gedragsregel 12 (oud) van toepassing. Volgens de toelichting bij Gedragsregels 2018 blijft gedragsregel 12 van de Gedragregels 1992 namelijk van toepassing op correspondentie van voor 14 februari 2018 en de brief waarom het gaat is van juni 2016. 
Verweerder heeft zich niet gehouden aan gedragsregel 12 (oud) (klachtonderdeel a)
5.4    Klachtonderdeel a is gegrond. Verweerder heeft onbetamelijk gehandeld door gedragsregel 12 (oud) niet na te leven.
5.5    In gedragsregel 12 (oud) is bepaald dat op brieven van de ene advocaat aan de andere in rechte geen beroep mag worden gedaan. Dit is anders als “het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert”. In dat geval mag de brief slechts worden gebruikt als voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij (in de zaak waartoe de brief behoort) heeft plaatsgevonden. Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dient het advies van de deken te worden ingewonnen voordat in rechte een beroep op de brief wordt gedaan.
5.6    Verweerder heeft de brief van 24 juni 2016 zonder toestemming van de advocaat van klaagster in de zaak tegen VGG en zonder overleg met de deken ingebracht in de procedure van G BV tegen klaagster. 
Verweerder heeft in strijd met de door hem te waarborgen vertrouwelijkheid gehandeld (klachtonderdeel b)
5.7    Klachtonderdeel b is gedeeltelijk gegrond. De omstandigheid dat verweerder de brief zonder gedragsregel 12 (oud) in acht te nemen heeft overgelegd maakt naar het oordeel van de raad dat hij ook de vertrouwelijkheid van die brief heeft geschonden. Naast het gegrond verklaarde klachtonderdeel a heeft dit verwijt naar het oordeel van de raad echter geen zelfstandige (maatregelverzwarende) betekenis.
Verweerder mocht gebruik maken van informatie uit het dossier VGG-klaagster (klachtonderdeel b)
5.8    Klachtonderdeel b is voor het overige ongegrond. Naar het oordeel van de raad stond het verweerder vrij om met zijn kantoorgenoot mr. Bu(...) te spreken over de eerdere zaak tussen klaagster en VGG. Weliswaar is een advocaat verplicht tot geheimhouding en vertrouwelijke behandeling van dossiers, maar dit betekent niet dat kantoorgenoten geen informatie over (een) dossier(s) met elkaar mogen uitwisselen. Informatie uit een dossier van een kantoorgenoot mag bovendien worden gebruikt in een andere zaak, zij het met toestemming van de cliënt van de kantoorgenoot. Dat is in dit geval VGG en volgens de onweersproken stelling van verweerder heeft VGG toestemming voor gebruik van de brief gegeven.  
Verweerder heeft zich niet schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling (klachtonderdeel b)
5.9    Klachtonderdeel b is ook ongegrond voor zover het gaat om de door klagers gestelde belangenverstrengeling. Dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling kan de raad namelijk niet vaststellen. Klagers hebben weliswaar gesteld dat zij cliënt zijn geweest van het kantoor van verweerder, maar zij hebben dit niet feitelijk onderbouwd. 
Klachtonderdeel c)
Ondanks de eerdere intrekking beoordeelt de raad klachtonderdeel c)
5.10    Klagers hebben dit klachtonderdeel gaandeweg het onderzoek door de deken ingetrokken. Op de zitting hebben zij laten weten dat zij toch een beslissing van de raad wensen over dit klachtonderdeel. Omdat verweerder geen bezwaar heeft gemaakt tegen de wens van klagers en bovendien verweer heeft gevoerd tegen het klachtonderdeel zal de raad het klachtonderdeel beoordelen. 
Verweerder heeft de rechter niet bewust onjuist geïnformeerd en klagers belangen zijn niet geschonden
5.11    De raad is van oordeel dat klachtonderdeel c ongegrond is. De raad kan niet vaststellen dat verweerder bewust en met het schaden van de belangen van klaagster als doel onjuiste informatie heeft opgenomen in zijn brief. 
5.12    Verweerder heeft namelijk aangevoerd dat hij abusievelijk in de brief van 19 januari 2021 heeft geschreven dat de bespreking en het onderwerp ervan niet waren gepland. Verweerder wist voor 19 januari 2021 niet dat de bespreking wel degelijk gepland was. Bij akte van 18 februari 2021 in de procedure tussen G BV en klaagster heeft verweerder zijn onjuiste stelling over het onderwerp gecorrigeerd en genuanceerd. Dit laatste is door klagers niet weersproken. 
5.13    De raad stelt daarom vast dat verweerder, zodra dat kon, alsnog de juiste informatie heeft verstrekt, zodat de belangen van klaagster niet zijn geschaad door de gang van zaken. 

6    MAATREGEL 
6.1    De raad legt aan verweerder een waarschuwing op. Verweerder heeft onbetamelijk gehandeld door de brief van 24 juni 2016 zonder inachtneming van gedragsregel 12 (oud) in een procedure te overleggen. 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van [klagers,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 
7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;
-    verklaart klachtonderdeel b gegrond zoals overwogen in 5.7 en voor het overige ongegrond;
-    verklaart klachtonderdeel c ongegrond;
-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.P. de Klerk, A. Schaberg. A.N. Kampherbeek en G. Sarier, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.