ECLI:NL:TADRSGR:2023:3 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-366/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:3 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-01-2023 |
Datum publicatie: | 10-01-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-366/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de kwaliteit van dienstverlening deels gegrond. Verweerder heeft verzuimd om belangrijke informatie over de stand van klagers zaak schriftelijk vast te leggen, waardoor voor klager onduidelijkheid is ontstaan. Klacht voor het overige niet-ontvankelijk of ongegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 januari 2023 in de zaak 22-366/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
gemachtigde: mr. S. van der Eijk
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 juni 2022 had klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Na overleg met het
bureau van de Orde heeft klager vervolgens bij de klachtenfunctionaris van het kantoor
van verweerder de klacht neergelegd. Hierop is geen inhoudelijke beslissing gevolgd,
zodat klager op 27 juli 2022 de deken heeft bericht dat hij wil dat zijn klacht in
behandeling wordt genomen.
1.2 Op 14 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K158 221 ia/nm
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 november 2022. Daarbij
waren klager en verweerder, alsmede de gemachtigde van verweerder, aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 6 (procedureel).
Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlagen van klager van 22 mei
2022 en 7 november 2022, en de e-mail met bijlage van de gemachtigde van verweerder
van 7 november 2022.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is reeds geruime tijd in een geschil verwikkeld met zijn buurman over
(onder meer) schade als gevolg van het door de buurman oppompen van grondwater.
2.3 Bij arrest van 26 november 2019 zijn klagers vorderingen door het gerechtshof
afgewezen. Klager werd in die procedure bijgestaan door de vader van verweerder.
2.4 Klager heeft zich vanwege nieuwe ontwikkelingen in dit geschil in april 2020
tot verweerder gewend voor bijstand. Bij e-mail van 13 april 2020 heeft verweerder
de opdrachtbevestiging en voorschotnota aan klager gezonden. Klager heeft een voorschot
van € 2.722,50 betaald. De opdrachtbevestiging maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
2.5 Verweerder is vervolgens in eerste instantie bezig geweest met het krijgen
van een nieuw deskundigenrapport. Eind augustus 2020 was het definitieve onderzoeksrapport
van bureau T gereed.
2.6 In het najaar van 2020 liep er een hoger beroep van klager bij de Raad van
State in een kwestie tegen de gemeente. De gemeente had namelijk geweigerd de aan
de buurman verleende vergunning voor een zwembad in te trekken en had klagers verzoek
om handhavend op te treden tegen het pomphuis van de buurman afgewezen. Op 19 oktober
2020 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden.
2.7 Op 24 maart 2021 heeft de Raad van State uitspraak gedaan. Het hoger beroep
is ongegrond verklaard.
2.8 Op 25 maart 2021 schrijft klager in een e-mail aan (onder meer) verweerder
onder meer:
“In ieder geval moeten we zo snel mogelijk de civiele procedure tegen [buurman] opstarten”
2.9 Op 4 mei 2021 heeft klager in een e-mail aan (onder meer) verweerder onder
meer geschreven:
“Ook wil ik dat die 11 cm van zijn garage over de erfgrens wordt aangevochten, vanwege
nieuwe gegevens/bewijs, hetgeen ik je morgen mail. Gaarne asap de concept dagvaarding.”
2.10 Op 11 mei 2021 heeft klager van de griffie van de Raad van State het proces-verbaal
van de zitting ontvangen.
2.11 Op 14 juni 2021 heeft klager telefonisch contact gehad met het kantoor van
verweerder. Vervolgens is er op 14 of 15 juni 2021 telefonisch contact geweest tussen
klager en verweerder.
2.12 Op 15 juni 2021 (om 21:04 uur) heeft klager aan (onder meer) verweerder een
e-mail gestuurd met als onderwerp: “FW: nu starten met dagvaarding, anders klacht.”
2.13 Op 18 juni 2091 heeft verweerder de opdracht neergelegd en aan klager onder
meer geschreven:
“Het feit dat u heeft gedreigd om een klacht in te dienen als ik niet binnen de door
u gestelde termijn een dagvaarding uitbreng heeft mij tot dit besluit doen komen.
Dat u op deze wijze een ultimatum stelt en mijn agenda probeert te dicteren en de
manier waarop u dat kenbaar maakt, zijn voor mij redenen om te stellen, na overleg
met de Haagse Orde van Advocaten, dat er sprake is van een breuk in het vertrouwen
die tussen een cliënt en raadsman noodzakelijk is. Volgens de gedragsregels die gelden
voor de advocatuur dien ik in een dergelijk geval mijn opdracht neer te leggen.
U heeft eerst aan twee verschillende kantoorgenoten kenbaar gemaakt tegen mij een
klacht in te willen dienen zonder dat eerst aan mij te laten weten. Vervolgens toen
ik u naar aanleiding hiervan opbelde, repte u hier met geen woord over totdat ik daar
zelf over begon. Vervolgens beëindigde u het gesprek met woorden van de strekking
“volgende week dagvaarding” waarop u de verbinding verbrak. Daarna ontvang ik later
op die avond nog een e-mail van u met als onderwerpregel “nu dagvaarden anders klacht”.
In een van onze laatste gesprekken, heb ik inderdaad gezegd dat ik nog steeds bereid
was een concept dagvaarding op te stellen. Echter toen ik de zaak rustig ging bestuderen,
kwam ik tot de conclusie dat ik deze dagvaarding niet op een verantwoorde manier binnen
de door u gewenste tijd kan maken. (…)
Nu ik mij terugtrek dien ik (…) zorg te dragen voor een zorgvuldige afwikkeling. In
uw zaak is nog geen concrete proceshandeling uitgevoerd en is er geen sprake van een
lopende termijn. U heeft dus nog alle gelegenheid een andere advocaat te zoeken. (…)
Het door u betaalde voorschot maak ik u over met aftrek van 3 uur aan honorarium ondanks
het feit dat alleen al de noodzakelijk tijd voor dossierstudie en het bestuderen van
de door u toegestuurde e-mails en beeldmateriaal ver boven deze uren uitstijgen.”
2.14 Bij brief van 26 juni 2021 heeft klager een (interne) klacht ingediend bij
het kantoor waar verweerder werkzaam is.
2.15 Op 13 juli 2021 is door verweerder een betaalopdracht gedaan, te weten dat
een bedrag van € 2.272,- zou worden overgemaakt naar de rekening van klager met als
omschrijving “terugboeking i.v.m. eindigen opdracht”. De betaalopdracht is echter
diezelfde dag teruggeboekt.
2.16 Op 23 juli 2021 heeft mr. X laten weten dat de interne klacht nog in behandeling
is.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft zich na meer dan een jaar op oneigenlijke gronden aan de zaak
onttrokken.
b) Verweerder heeft klager misleid over de haalbaarheid van de zaak: bij aanvang
van de zaak heeft verweerder aangegeven dat klager een 100% haalbare zaak had en pas
na meer dan een jaar heeft hij meegedeeld dat de zaak niet haalbaar was.
c) Verweerder heeft klager te lang op een concept-dagvaarding laten wachten.
d) Verweerder heeft, door geen dagvaarding uit te brengen, de door klager geleden
schade vergroot.
e) De klachtenregeling van verweerders kantoor functioneert niet.
3.2 Klager heeft met betrekking tot klachtonderdeel d ter zitting te kennen gegeven
dat dit klachtonderdeel moet worden betrokken bij de vraag of verweerder zich aan
de zaak had mogen onttrekken (klachtonderdeel a).
3.3 Klager stelt ter onderbouwing van de klachtonderdelen dat er sprake was van
nieuwe feiten in het geschil met zijn buurman en dat verweerders vader daarop aangaf
dat dit aanleiding tot een nieuwe zaak was. Klager heeft daarop verweerder benaderd.
Zowel verweerder als zijn vader gaven aan dat de zaak 100% kans van slagen had. Klager
stelt dat hij vanaf het najaar van 2020 vele malen heeft verzocht om de concept dagvaarding.
In december 2020 en februari 2021 heeft verweerder telefonisch aan klager meegedeeld
dat het concept ‘in aantocht’ was. In juni 2021 liet verweerder ineens weten dat er
nog geen dagvaarding was, dat de zaak niet haalbaar was en dat hij ervan afzag. Klager
stelt dat hij gedurende een jaar door verweerder aan het lijntje is gehouden.
3.4 Ter zitting heeft klager met betrekking tot klachtonderdeel c medegedeeld dat
de kern van dit verwijt is dat hij niet goed wist waar hij aan toe was.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. Hij
stelt dat klager heeft gevraagd om te wachten met het aanbrengen van de civiele zaak
omdat er een bestuursrechtelijke procedure liep over dezelfde materie. Klager wilde
de uitkomst van die procedure afwachten. Pas na de teleurstellende uitspraak van de
Raad van State is klager gaan aandringen op een snelle start van de civiele procedure.
Verweerder beschikt niet over een schriftelijke bevestiging van klagers wens om te
wachten met de civiele procedure en andersom heeft hij dat ook niet bevestigd.
4.2 Verweerder stelt dat het door klager betaalde voorschot grotendeels is terugbetaald,
maar door klager daarna weer is terug gestort. Verweerder deelt mede dat hij het voorschotbedrag
nog steeds wil terugbetalen aan klager.
4.3 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar
hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline
5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep
wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk
vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. (Hof van Discipline 3 april 2020,
ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.2 De raad merkt daarbij op dat alleen het handelen van verweerder in deze zaak
wordt beoordeeld. Voorzover klager ook verwijten maakt aan anderen, zoals aan de vader
van verweerder, worden deze verwijten buiten beschouwing gelaten.
Klachtonderdelen a) en d)
5.3 Het verwijt is dat verweerder zich na meer dan een jaar op oneigenlijke gronden
aan de zaak heeft onttrokken. De raad overweegt dat het een advocaat vrij staat om
zijn werkzaamheden voor een cliënt te staken, indien de advocaat vaststelt dat tussen
hem en zijn cliënt geen vertrouwen meer bestaat. De advocaat dient daarbij zorgvuldig
te werk te gaan en moet ervoor waken dat de belangen van de cliënt niet onevenredig
worden geschaad.
5.4 Verweerder heeft in een brief van 18 juni 2021 met als onderwerp ‘’neerleggen
opdracht’’ aan klager gemotiveerd dat en waarom hij zijn werkzaamheden voor klager
beëindigt. Hij schrijft dat hij dat doet omdat klager heeft gedreigd een klacht in
te dienen. Daarbij verwijst hij onder meer naar contacten tussen klager enerzijds
en verweerder of kantoorgenoten anderzijds in de dagen voorafgaand aan de brief. De
raad kan niet precies vaststellen welke contacten er in die dagen zijn geweest en
wat er in die (telefonische) contacten is gezegd en besproken. Duidelijk is wel dat
klager in ieder geval met zijn e-mail van 15 juni 2021 heeft gedreigd met een klacht
(‘nu starten met dagvaarding, anders klacht’). Dit en de andere contacten in deze
dagen hebben bij verweerder kennelijk tot een onherstelbare vertrouwensbreuk geleid.
Dat klager meent dat deze vertrouwensbreuk eenzijdig door verweerder is ingezet en
dat wat hem betreft van een vertrouwensbreuk geen sprake is, maakt dat niet anders.
Het vertrouwen moet immers van twee kanten komen en verweerder heeft om hem moverende
redenen mogen vaststellen dat er wat hem betrof een vertrouwensbreuk was.
5.5 In de brief van 18 juni 2021 heeft verweerder klager gewezen op het feit dat
hij alle gelegenheid heeft om zich tot een andere advocaat te wenden, omdat er geen
termijnen lopen. Dat laatste is ook niet betwist door klager. Ook heeft verweerder
erop gewezen bereid te zijn het door klager betaalde voorschot, onder aftrek van 3
uur aan honorarium, aan klager terug te betalen.
5.6 Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder zich aan de zaak
mocht onttrekken. Hij heeft dat bovendien zorgvuldig gedaan. Dat de onttrekking schade
heeft veroorzaakt, zoals klager stelt, is de raad niet gebleken. Evenmin is gebleken
dat sprake is van extra kosten voor klager, omdat verweerder bereid is het door klager
betaalde voorschot grotendeels terug te betalen. Verweerder heeft dan ook niet klachtwaardig
gehandeld. De klacht is ongegrond, ook voor wat betreft het onder klachtonderdeel
d) genoemde aspect betreffende de geleden schade.
Klachtonderdeel b)
5.7 Het verwijt is dat klager door verweerder is misleid over de haalbaarheid van
de zaak. Klager stelt dat bij aanvang van de zaak aan hem is verteld dat de zaak 100%
haalbaar was. Dit kan volgens hem worden afgeleid uit het feit dat hij, ondanks (het
verlies van) de eerdere zaak, toch is doorgegaan met deze nieuwe zaak. Naar het oordeel
van de raad zijn alleen de stellingen van klager onvoldoende om vast te stellen dat
verweerder heeft medegedeeld dat de zaak 100% haalbaar was. Verweerder heeft dit uitdrukkelijk
betwist en uit het klachtdossier blijkt dit niet. De klacht is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.8 Het verwijt is dat verweerder klager te lang op de concept dagvaarding heeft
laten wachten. Hij wist eigenlijk al de tijd dat verweerder hem bijstond niet goed
waar hij aan toe was.
5.9 De raad overweegt dat klager zich in april 2020 tot verweerder heeft gewend
voor bijstand, dat het onderzoeksrapport eind augustus 2020 gereed was en dat verweerder
zich in juni 2021 heeft onttrokken. Hoe de zaak zou worden aangepakt en wat op enig
moment de stand van zaken was, blijkt niet uit het dossier. Dat met klager was afgesproken
dat verweerder een conceptdagvaarding zou uitbrengen en verweerder dat heeft nagelaten,
kan de raad op grond van het dossier en de gewisselde standpunten niet vaststellen.
In zoverre acht de raad de klacht dan ook ongegrond. Helder is echter wel dat voor
klager gaandeweg de periode dat verweerder hem heeft bijgestaan onduidelijkheid is
ontstaan. Verweerder heeft erkend dat hij de diverse telefonische afspraken en adviezen,
onder meer rondom de procedure en het uitstel ervan, niet schriftelijk heeft vastgelegd.
Hij heeft ook erkend dat hij dit wel had moeten doen. Dat klager niet heeft aangedrongen
op schriftelijke bevestigingen van verweerder, maakt dat niet anders. Gelet op gedragsregel
16 is het de verantwoordelijkheid van de advocaat om belangrijke informatie en afspraken
schriftelijk te bevestigen. De ontstane onduidelijkheid aan de zijde van klager is
daarmee te wijten aan verweerder. De klacht is op dat punt wel gegrond.
Klachtonderdeel e)
5.10 Dit verwijt ziet op de klachtenregeling van verweerders kantoor en richt zich
feitelijk tegen de klachtenfunctionaris en niet tegen verweerder. Het functioneren
van de klachtenfunctionaris is niet de verantwoordelijkheid van verweerder. Dit klachtonderdeel
is daarom niet-ontvankelijk.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft verzuimd om belangrijke informatie over de stand van klagers
zaak schriftelijk vast te leggen, waardoor voor klager onduidelijkheid is ontstaan.
Dit is onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6.2 De raad houdt bij het opleggen van de maatregel rekening met het feit dat verweerder
nog maar kort advocaat-stagiair was, inzicht heeft getoond in zijn onzorgvuldigheid
op dit punt en dat hij het voorschot grotendeels aan klager heeft willen retourneren.
De raad acht gelet op dit alles de maatregel van waarschuwing afdoende.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel e niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel c deels gegrond zoals overwogen in 5.9 en voor het
overige ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen a, b en d ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. A. Schaberg en M.A.M. Wagemakers, leden, bijgestaan door mrs. A. Tijs en C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2023.