ECLI:NL:TADRSGR:2023:28 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-496/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:28
Datum uitspraak: 13-02-2023
Datum publicatie: 14-02-2023
Zaaknummer(s): 22-496/DH/DH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline  in het ressort Den Haag van 13 februari 2023 (bij vervroeging)
in de zaak 22-496/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 28 september 2022 op de klacht van:

klager

over:

verweerder


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 16 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) initieel een klacht ingediend over verweerder. Voor het verdere procedurele verloop wordt verwezen naar de voorzittersbeslissing onder 1.2 tot en met 1.8.
1.2    Op 14 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K065 2022 ia/ak van de deken ontvangen. 
1.3    Bij beslissing van 28 september 2022 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet. Deze beslissing is op 28 september 2022 verzonden aan partijen.
1.4    Op 28 oktober 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 28 oktober 2022 ontvangen.
1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 30 januari 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.
1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift (met bijlagen). Ook heeft de raad kennis genomen van de van klager op 13 januari 2023 per post ontvangen stukken.

2    VERZET
2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. Klager stelt dat er enkele onjuistheden en onvolkomenheden in de beslissing zijn geslopen waardoor er een hinderlijke cirkelredenering is ontstaan die de waarheid geweld aandoet. 
2.2    Met betrekking tot de feiten stelt klager dat deze niet geheel naar werkelijkheid zijn weergegeven (de raad verstaat: op onderdelen nog gecorrigeerd moeten worden). 
2.3    Met betrekking tot de klacht stelt klager dat deze te summier is weergegeven (de raad verstaat: de weergave is juist, maar moet nog uitgebreider verwoord worden). 
2.4    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet voor het overige verder niet op. 

3    FEITEN EN KLACHT
3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2    Klager heeft terecht opgemerkt dat in de voorzittersbeslissing een onjuiste datum is opgenomen (brief van de deken van 14 april 2012 in plaats van 2022). Dit betreft echter een kennelijke verschrijving en leidt niet tot een gegrond verzet. De overige door klager genoemde procedurele stukken zijn onderdeel van het dekendossier dat door de voorzitter in de beoordeling is betrokken. Dat klager niet in de gelegenheid is gesteld op het verweer te reageren, leidt niet tot gegrondverklaring van het verzet. 
4.3    De door klager aangedragen feitelijke toevoegingen zijn ofwel niet relevant voor de beoordeling van de klacht ofwel zijn deze al opgenomen in de beslissing. Voor zover klager stelt dat de klacht te summier is weergegeven, geldt dat klager dit verder niet heeft geconcretiseerd. Dat de klacht door de voorzitter onjuist is weergegeven, is de raad niet gebleken.
4.4    Klager stelt met betrekking tot de ontvankelijkheidsvraag, dat hij zijn klacht door voortschrijdend inzicht tijdig heeft ingediend. Door de indiening van WOB verzoeken is in mei 2018 meer informatie naar boven gekomen, waarna klager in oktober 2018 de klacht heeft ingediend. De raad overweegt dat klager onvoldoende concrete feiten heeft gesteld waaruit blijkt dat hij pas in mei 2018 op de hoogte was van de door klager gestelde belangenverstrengeling. De raad is met de voorzitter van oordeel dat klager in 2008 redelijkerwijs op de hoogte was of in ieder geval had kunnen zijn van de gestelde belangenverstrengeling, mede gelet op het feit dat klager destijds (in 2008) werd bijgestaan door een advocaat. Klagers verwijzing naar de uitspraak van de raad van discipline in het ressort Amsterdam van 6 september 2016 treft geen doel: dat klager in 2016 van deze uitspraak kennis heeft genomen, is in deze zaak niet relevant. Klagers klacht is daarom te laat. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden deels niet-ontvankelijk verklaard. 
4.5    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. 
4.6    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren. 

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en D.G.M. van den Hoogen, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2023 (bij vervroeging).