ECLI:NL:TADRSGR:2023:24 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-945/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-01-2023 |
Datum publicatie: | 27-01-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-945/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een handelsgeschil deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van rechtstreeks belang. Klacht voor het overige ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 januari 2023 in de zaak 22-945/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: [dhr. S]
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 24 november 2022 met kenmerk R 2022/84 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 31. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 13 december 2022 van de gemachtigde van klaagster.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 De gemachtigde van klaagster (hierna: de gemachtigde) is directeur en enig
aandeelhouder van klaagster.
1.2 Klaagster en [A B.V]. (hierna: [A]) zijn in een geschil verwikkeld (geweest)
over door [A] aan klaagster verstuurde facturen. Er is discussie tussen partijen over
de vraag of [A] met klaagster heeft gecontracteerd, dan wel met [X v.o.f.] (hierna:
[X]). Volgens klaagster zijn facturen ten onrechte aan haar verstuurd en betreffen
de facturen een overeenkomst tussen [A] en [X].
1.3 [X] is op 3 juni 2020 in staat van faillissement verklaard. [A] heeft de vordering
die zij op klaagster meende te hebben eveneens aangemeld bij de curator van [X].
1.4 Verweerder is op enig moment (daarna) de belangen van [A] gaan behartigen.
De opdrachtbevestiging van verweerder dateert van 27 november 2020 en is op 4 februari
2021 ondertekend door de (zelfstandig bevoegd) bestuurder van [A].
1.5 Op 2 december 2020 heeft de heer P (head of finance van [A]) aan de gemachtigde
geschreven dat de kwestie over de facturen met de advocaten van verweerders kantoor
wordt besproken.
1.6 Op 17 december 2020 heeft verweerder een e-mail naar (de gemachtigde van) klaagster
gestuurd waarin hij meldt dat hij optreedt namens [A].
1.7 Op 7 januari 2021 heeft verweerder de gemachtigde een e-mail gestuurd en daarin
onder meer geschreven dat zijn cliënte enkel goederen aan klaagster heeft verkocht
en geleverd en dat zijn cliënte nimmer zaken met [X] heeft gedaan. Verweerder schrijft
dat zijn cliënte aanspraak maakt op betaling van een aantal nog openstaande facturen.
1.8 Op 8 december 2021 is namens klaagster bij de deken een klacht over verweerder
ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder werkt in opdracht van een bestuurder van een bedrijf, terwijl het
een vordering van een ander bedrijf betreft.
b) Verweerder vordert openstaande facturen zowel bij een bedrijf als bij de curator
van een ander bedrijf.
c) Verweerder doet geen enkele moeite om het volgens hem nog openstaande bedrag
bij klaagster te innen.
d) Verweerder heeft zijn cliënte benadeeld door een niet haalbare opdracht aan
te nemen.
2.2 Namens klaagster wordt gesteld dat verweerder meerdere malen buiten zijn boekje
is gegaan: “door op te treden namens een bedrijf dat hem niet heeft ingehuurd en op
te treden namens een bedrijf (die hij ‘cliënte’ noemt) dat hem wel heeft ingehuurd
maar niets met de vordering te maken heeft; en hij dient namens zijn cliënte valse
vorderingen in bij [klaagster].” Verweerder heeft zich voorgedaan als de wettelijk
vertegenwoordiger van [A], maar feitelijk is de heer P / [naam] zijn cliënt. Verweerder
heeft, gelet op dit alles, zijn verplichtingen op grond van de Verordening op de advocatuur
(artikelen 7.1 tot en met 7.3) verzaakt.
2.3 Klaagster vraagt onder meer vergoeding van de door klaagster gemaakte en nog
te maken kosten en schade (inclusief wettelijke rente), onderzoek naar fraudeleus
handelen door verweerder en onderzoek door een onderzoeksrechter naar onregelmatigheden
bij de cliënte van verweerder en bij het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam
is.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdelen c en d
4.1 Allereerst moet de vraag worden beantwoord of klaagster voldoende belang heeft
bij haar klacht. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen
tegen een advocaat komt immers slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten
waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De
voorzitter is van oordeel dat klaagster geen rechtstreeks belang heeft bij deze klachtonderdelen.
Als er iemand zou kunnen klagen over het niet innen van een openstaand bedrag en/of
benadeling van de cliënt, zou dat de cliënte van verweerder zijn. Klaagster is kennelijk
niet-ontvankelijk in deze twee klachtonderdelen.
4.2 Voor zover klaagster stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de
artikelen 7.1 tot en met 7.3 van de Voda, geldt dat klaagster hierbij evenmin een
rechtstreeks belang heeft.
Klachtonderdelen a en b
4.3 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit
betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van
Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate
van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem
goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien
de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar
voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de
waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen
van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder
dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde
beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt
dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft
en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.4 De voorzitter overweegt dat uit de overgelegde stukken voldoende blijkt dat
verweerder door [A] is ingeschakeld om haar belangen te behartigen in de kwestie rondom
de facturen. Uit de e-mail van de heer P van 2 december 20020 kan niet worden afgeleid
dat verweerder werkt in opdracht van een bestuurder van een (ander) bedrijf. Dat de
opdrachtbevestiging pas later is ondertekend door de bevoegd bestuurder, maakt dat
niet anders. Verweerder heeft op dit punt niet onjuist gehandeld.
4.5 Klaagster stelt feitelijk de vordering van verweerders cliënte ter discussie.
Het is echter niet aan de tuchtrechter om te oordelen over (de gegrondheid van) een
civiele vordering. Dat is aan de civiele rechter. Voor zover wordt gesteld dat verweerder
onjuistheden naar voren heeft gebracht, geldt dat dit niet blijkt uit het klachtdossier,
nog los van het feit dat de advocaat in beginsel mag afgaan op de juistheid van het
feitenmateriaal van zijn cliënt. De klachtonderdelen a en b zijn daarom kennelijk
ongegrond.
Tot slot
4.6 Voor zover klaagster heeft gevraagd om vergoeding van kosten en schade, geldt
dat daar geen grond voor is, nu de klacht kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk
ongegrond is verklaard. Voor zover daar al reden toe zou zijn, is het niet aan de
tuchtrechter om eigenhandig onderzoek te (laten) doen bij verweerder of zijn kantoor.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klachtonderdelen a en b kennelijk ongegrond;
- de klachtonderdelen c en d kennelijk niet-ontvankelijk;
steeds met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023.