ECLI:NL:TADRSGR:2023:231 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-587/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2023:231 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-11-2023 |
Datum publicatie: | 15-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-587/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 november 2023 in de zaak 23-587/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 23 augustus 2023 met kenmerk K203 2021 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 10 (procedureel).
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klaagster in 2016 bijgestaan. Bij e-mail van 2 augustus 2016
heeft hij klaagster een factuur gestuurd voor zijn werkzaamheden tot 31 juli 2016.
1.2 Klaagster heeft kort daarna een deel van deze factuur (€ 1000,-) betaald en
de samenwerking met verweerder beëindigd.
1.3 Op 30 juli 2021 heeft verweerder klaagster gedagvaard in verband met de niet
betaalde factuur. De dagvaarding is door de deurwaarder betekend op een adres in Den
Haag.
1.4 Op 15 september 2021 heeft de kantonrechter vonnis gewezen. Klaagster heeft
verstek laten gaan.
1.5 Het vonnis is op 17 september 2021 door de deurwaarder aan klaagster betekend,
weer op het adres in Den Haag.
1.6 Verweerder heeft klaagster op 17 september 2021 via WhatsApp een bericht gestuurd
over het vonnis.
1.7 Op 19 september 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster klaagt over het
volgende.
a) Verweerders factuur en het ontbreken van een specificatie.
Klaagster is het niet eens met de facturen die verweerder haar in 2016 heeft gestuurd
en kwalificeert deze als buitensporig hoog. Klaagster heeft bovendien – ondanks herhaalde
verzoeken daartoe – geen urenspecificatie bij de facturen ontvangen. In repliek heeft
klaagster opgemerkt dat zij verweerder heeft gevraagd om maandelijkse declaraties,
maar zij heeft die niet ontvangen. Ook heeft verweerder zijn uurtarief zonder kennisgeving
en toestemming verhoogd van € 180,- naar € 185,-.
b) De dagvaardingsprocedure en het vervolg in 2021
Klaagster stelt dat verweerder in juli 2021 – vlak voor het aflopen van de verjaringstermijn
– naar de rechter is gestapt om een vonnis te verkrijgen. Hij heeft tot het laatste
moment gewacht. Klaagster was hier niet van op de hoogte en heeft zich daarom niet
kunnen verdedigen. Volgens klaagster heeft verweerder haar de kans ontnomen zich te
verdedigen. Nadat het vonnis was uitgesproken kon verweerder klaagster opeens wel
via WhatsApp bereiken. Klaagster stelt dat verweerder haar ook via WhatsApp op de
hoogte had moeten stellen dat hij haar had gedagvaard. Verweerder heeft op geen enkel
moment gezegd dat klaagster het vonnis kon aanvechten. Verweerder heeft door deze
wijze van handelen misbruik gemaakt van zijn kennis van het recht.
Klaagster stelt dat verweerder sinds hij het vonnis heeft verkregen op oneven uren
in de nacht contact met haar opneemt op haar mobiele nummer. Ook heeft verweerder
beschuldigende e-mails gestuurd, niet alleen naar klaagster maar ook naar een zakenrelatie.
Dit bewijst dat hij wist hoe hij contact kon krijgen met klaagster en is bovendien
onprofessioneel.
c) De kwaliteit van verweerders rechtsbijstand. Klaagster stelt dat verweerders
bijstand onvoldoende was, onder meer omdat hij een getuige niet heeft gedagvaard.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) en c) niet-ontvankelijk
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de
voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht
wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen
of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat
waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring
op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen
of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn
geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar
na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.2 De voorzitter overweegt dat de klachtonderdelen a en c zien op verweerders
bijstand tot augustus 2016 en de op 2 augustus 2016 aan klaagster gestuurde factuur.
Daarmee staat vast dat klaagster in augustus 2016 kennis had van het handelen of nalaten
waarover zij nu klaagt. De hiervoor genoemde driejaarstermijn is op dat moment aangevangen.
Door de klacht pas op 19 september 2021 in te dienen, heeft zij de hiervoor genoemde
driejaarstermijn overschreden.
4.3 Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen
zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, zijn deze klachtonderdelen
op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke
beoordeling van deze klachtonderdelen komt de voorzitter dan ook niet meer toe.
Klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond
4.4 Klaagster is wel ontvankelijk in dit klachtonderdeel, aangezien deze verwijten
zien op verweerders handelen in 2021. Het verwijt is allereerst dat verweerder tot
het laatste moment heeft gewacht om naar de rechter te stappen. Dat is niet onbetamelijk.
Evenmin is onbetamelijk dat verweerder de incasso lang ‘on hold’ heeft gezet, maar
de incasso uiteindelijk alsnog heeft doorgezet. Het was aan klaagster om in de procedure
bij de kantonrechter verweer te voeren. Zij heeft echter verstek laten gaan. Dat is
niet aan verweerder te wijten. Hij heeft onweersproken gesteld dat de dagvaarding
(en ook het vonnis) door de deurwaarder is betekend op een adres waar klaagster volgens
het BRP woonachtig was. Het is aan klaagster om te zorgen dat die BRP-registratie
actueel is. Verweerder was niet gehouden om klaagster ook op andere wijze, zoals via
WhatsApp, te informeren over de dagvaarding.
4.5 Verweerder was evenmin gehouden om klaagster te wijzen op de mogelijkheid het
vonnis van de kantonrechter aan te vechten. Verweerder was al jaren klaagsters advocaat
niet meer en was in deze procedure zelfs haar wederpartij.
4.6 Klaagster verwijt verweerder verder dat hij contact met haar opneemt ‘op oneven
uren in de nacht’ op haar mobiele nummer en dat hij haar beschuldigende e-mails heeft
gestuurd. Klaagster heeft haar stellingen op dit punt niet onderbouwd. Zonder verdere
concretisering kan de voorzitter de juistheid van klaagsters stellingen niet vaststellen.
Dat verweerder contact met klaagster heeft opgenomen over het vonnis, is niet klachtwaardig.
Evenmin is klachtwaardig indien hij dit via een e-mailadres van klaagsters bedrijf
heeft geprobeerd. Van klachtwaardig handelen van verweerder jegens klaagster is de
voorzitter dan ook niet gebleken.
Tot slot
4.7 Voor zover klaagster nu nog verzoekt om een gedetailleerde gespecificeerde
factuur, geldt dat verweerder gemotiveerd en onderbouwd heeft gesteld dat hij deze
heeft verstrekt. De voorzitter verwijst naar de door verweerder bij zijn dupliek overgelegde
verklaring van de heer H, waaruit volgt dat verweerder deze specificatie inderdaad
heeft overgelegd.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klachtonderdelen a) en c), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet,
niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.