ECLI:NL:TADRSGR:2023:212 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-160/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:212
Datum uitspraak: 16-10-2023
Datum publicatie: 16-10-2023
Zaaknummer(s): 23-160/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over de kwaliteit van dienstverlening in een echtscheidingskwestie. Verweerster heeft voor haar cliënt, van wie het Nederlands niet de moedertaal was, geen tolk geregeld voor de zitting. Verweerster had de noodzaak van een tolk ruim voor de zitting zelf met klaagster moeten bespreken, zodat tijdig een tolk geregeld kon worden. Waarschuwing. Overige klachten ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 oktober 2023 in de zaak 23-160/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster


1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 1 juli 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2    Op 22 februari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K154 2022 van de deken ontvangen. 
1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 september 2023. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig.
1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8 (inhoudelijk) en 1 tot en met 14 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van verweerster van 16 maart 2023. 

2    FEITEN
2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2    Klaagster is verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft haar daarin bijgestaan. 
2.3    Bij brief van 6 maart 2022 heeft verweerster, namens klaagster, verschillende aanvullende stukken ingediend bij de rechtbank. In de begeleidende brief heeft verweerster aan de rechtbank onder meer geschreven:
“De vrouw studeert en zal na afronding van haar opleiding, net als de man als tandarts werkzaam zijn. De vrouw heeft net als de man in Irak tandheelkunde gestudeerd en is thans bezig haar diploma om te zetten. Daarbij is het belangrijk dat de vrouw de Nederlandse taal goed beheerst. De vrouw gaat er vanuit dat zij binnen vijf jaar haar opleiding zal afronden. Gedurende deze periode kan de vrouw, mede vanwege de zorg voor [dochter], niet extra werken en hij zij behoefte aan een bijdrage in haar levensonderhoud ten laste van de man. De vrouw heeft geen ander inkomen.”
2.4    Op 14 maart 2022 is door of namens verweerster een aanvraag voor een tolk Arabisch (Irakees) gedaan voor de zitting van 15 maart 2022 om 13:15 uur. 
2.5    Op 15 maart 2022 om 11:21 uur heeft verweersters secretaresse aan klaagster laten weten dat er geen tolk Arabisch Irakees is gevonden en dat nog geprobeerd kan worden om een tolk klassiek Arabisch te zoeken. Klaagster heeft diezelfde dag om 11:41 uur gereageerd en laten weten dat het beter is als er een tolk is en dat een tolk in de Arabische taal goed is.
2.6    Op 15 maart 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank Den Haag. Klaagster en verweerster waren daarbij aanwezig. Er was geen tolk voor klaagster aanwezig. In het proces-verbaal is onder meer opgenomen:
“[Verweerster]: (…) Incident voorgedaan. M was onbereikbaar voor V. V belde M. M drukte weg. V in paniek. Politie gebeld. Ook gebeld naar M. Niet te pakken. M en [dochter] niet in woning. Paniek. Vertrouwensband was nog heel pril. Uiteindelijk gaf M aan dat [dochter] bij oma was. V ook van geschrokken. V wilde adres van oma. M weigerde te geven. [Dochter] opgehaald door politie. (…)
[Verweerster]: Als [dochter] bij M is wil ze dat M bereikbaar is en dat [dochter] bij hem is. Is niet afgesproken dat hij M bij oma brengt. [Dochter] spreekt alleen maar NL, oma alleen maar Arabisch. (…) V stemt nog steeds in met zorgregeling, maar met vader, niet alleen bij oma, wel met vader bij oma. (…)
[Rechter]: denk dat goed is dat als [dochter] bij vader is dat zij niet alleen bij oma is. (…)
[Verweerster]: (…) Op zich vindt moeder vakanties akkoord maar moet wel werken aan communicatie en [dochter] moet dan niet bij oma zijn maar wel bij vader. (…)
[Verweerster]: (…) Dus als houden zoals nu is van vrijdag tot maandag en [dochter] niet bij oma (…)
[Verweerster]: zij volgt nu zelfde opleiding als M. Zij was tandarts in Irak. Diploma moet hier opgewaardeerd worden. Moet eerst NL taal beheersen. M nu als tandarts werkzaam. Tijdens huwelijk hadden pp bijstandsuitkering omdat M niet bij kon werken. Geldt ook voor V. V beheerst taal nog niet. V doet alles aan om geen beroep te hoeven doen op pali. Zal nog 3 a 4 jaar duren opleiding. M in 2015 in Nl gekomen. In 2020 opleiding afgerond. Ongeveer 4 jaar geduurd. 
Nu is ze fulltime aan het studeren en NL leren. Lukt niet om daarnaast te werken. Kan niet bijstandsuitkering aanvragen want moet beschikbaar zijn voor arbeidsmarkt waardoor niet kan studeren. (…)
[Verweerster]: uitgegaan van inkomen nu omdat mijn cliënt bijgedragen aan dat M kon studeren. Daarom kon V niet studeren. Nu is M in staat om hogere bijdrage te voldoen, daarom ook B hoger. (…)
[Verweerster]: Zij komt maandelijks te kort. Ze heeft nu geen bijstandsuitkering, want krijgt pali.(…)
[Advocaat man]: klopt. Maar is ook huis van V in Irak. Heb hier ook origineel. Is woonhuis in Irak. Moest op zijn minst € 150.000 opleveren. Geld dat zij met verkoop kan verdienen kan zij zo naar Nl halen. M begrijpt niet waarom hij moet betalen aan iemand met zo veel vermogen. 
[Verweerster]: V werkte als tandarts in Irak. Zij aankoop gedaan voor woning. Niet vrij van hyp. Zou in termijnen aflossen. Naar NL gegaan. Niet fin middelen om termijnen te voldoen. Woning teruggegaan naar tussenpersoon. V wel in gelegenheid gesteld om woning af te lossen, maar kan ze niet. Vervelend dat pas zo laat ingebracht. Ze wil wel stukken overleggen. Was 20.000 al van betaald, maar rest nog niet. Vraag of V nog bedrag terug kan krijgen. Ze hoeft geen boete te betalen. Ze heeft alle gegevens opgevraagd, maar nog niet binnen. 
[Rechter]: (…) Zit er nog vermogen in huis?
[Verweerster]: nee, er is alleen schuld.
[Rechter]: maar dit is eigendomsbewijs.
[Verweerster]: maar staat lening tegenover. Dat heeft M niet overgelegd. 
[Rechter[: hoe lang nodig om aan te tonen dat u geen eigenaar meer bent?
[Klaagster]: woning gaat terug.
[Rechter]: hoe lang nodig?
[Klaagster]: zsm. Maand. Ik heb vorige week gevraagd om op papier te krijgen.
[Rechter]: ik verwacht binnen een maand informatie. (…)
[Verweerder]: [dochter] bij vader en niet bij oma.”
2.7    Op 31 maart 2022 heeft verweerster in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven:
“Zoals ik de akte begrijp staat er in vermeld dat u een aanbetaling hebt gedaan en dat u nog een restbedrag moet betalen. In de akte staat voorts vermeld dat als u het restbedrag betaald heeft, het onroerendgoedregister in Irak wordt aangepast zodat u eigenaar bent van de woning. 
[De man] heeft een akte uit het onroerendgoedregister ingediend bij de rechtbank waaruit blijkt dat de woning op uw naam stat. De rechtbank kan hieruit concluderen dat het restbedrag is betaald. Kunt u een nadere verklaring overleggen waaruit blijkt dat dit niet zo is?”
2.8    Op 5 april 2022 heeft verweerster aan klaagster geschreven:
“Ik heb een duidelijke verklaring nodig waarin staat dat u geen betalingen heeft verricht en dat u geen eigenaar bent van de woning. Kunt u dat regelen?”
2.9    Klaagster heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:
“Het staat nu bij mij naam. We zijn bezig met het vervangen naar hun naam maar dat is heel moeilijk nu want ik kan niet naar Irak terug gaan en ik moet tekenen in Irak. (…) 
Ik heb de huis niet meer en ze hebben de huis beslagen sinds november 2021. 
Binnen een maand gaat de huis uit mijn naam schrijven en naar hun naam vervangen. (…)
Ik heb paar papieren ontvangen van mijn advocaat misschien kunnen ze u helpen.”
2.10    Op 26 april 2022 heeft verweerster bij de rechtbank een verklaring ingediend over de woning in Irak. Zij heeft daarbij als toelichting gegeven: 
“Bijgaand zend ik u een verklaring waaruit blijkt dat cliënte niet het eigendom verkrijgt van de betreffende woning in Irak. De vrouw is vlak voor de zitting geconfronteerd met het verweer van de man dat de vrouw over onroerend goed beschikt in Irak. Hierdoor is de vrouw niet in staat geweest op een behoorlijke wijze verweer te voeren. Documenten uit Irak kan de vrouw slechts in persoon verkrijgen.”
2.11    Op 1 juni 2022 heeft de rechtbank een beschikking gewezen, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en onder meer overwogen: 
“Op zitting is aan de orde gekomen dat de afgesproken zorgregeling recent door de vrouw is stopgezet omdat [dochter] tijdens een omgangsweekend – zonder de instemming van de vrouw – bij de moeder van de man heeft verbleven, terwijl de man elders was. Mede dankzij de inbreng van de Raadsvertegenwoordiger hebben de vrouw en de man aangegeven dat zij de bij het Wilmahuis afgesproken weekendregeling zullen hervatten en dat deze ook door de rechtbank kan worden vastgesteld. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat zij – onder begeleiding van het Centrum voor Jeugd en Gezin (…) – met elkaar in gesprek zullen gaan over de eindtijd van de weekendregeling (met het oog op zijn werk heeft de man de wens de eindtijd te vervroegen naar zondagavond) en over de verdeling van de vakanties. (…)
Uit de stukken en op de zitting is naar voren gekomen dat zowel de man als de vrouw in hun land van herkomst (Irak) zijn opgeleid tot tandarts. De man is na zijn aankomst in Nederland in de gelegenheid geweest om verder te studeren zodat hij thans als tandarts aan het werk is, op basis van de daarvoor vereiste Nederlandse opleidingspapieren. In de jaren dat de man studeerde zorgde de vrouw voor [dochter] en genoot zij geen eigen inkomsten. Omdat ook de vrouw op termijn graag als zelfstandig werkend tandarts in haar eigen levensonderhoud wil kunnen voorzien, volgt zij inmiddels dezelfde studie als de man eerder heeft gedaan, zo heeft de rechtbank begrepen op basis van de stukken en wat op de zitting is besproken. (…)
De vrouw heeft aangegeven dat zij momenteel nog studeert teneinde – evenals in het geval van de man – in Nederland als zelfstandig tandarts aan de slag te kunnen. De vrouw heeft gesteld niet in staat te zijn om te werken teneinde in haar levensonderhoud te voorzien, zolang zij haar studie moet combineren met haar zorgtaken voor [dochter]. (…)
De man heeft voornoemde behoefte betwist. Hij heeft betoogd dat (…) de vrouw wel volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Niet alleen heeft de vrouw verdiencapaciteit – zij kan werken als ‘tandarts onder supervisie’ – bovendien beschikt zij over eigen vermogen in de vorm van onroerend goed in Irak, aldus de man. (…)
De vrouw heeft niet weersproken dat zij over een zodanig (door Nederland erkend) Irakees opleidingsniveau beschikt dat zij in Nederland als ‘tandarts onder supervisie aan de slag kan, noch dat zij daarmee minimaal € 15,- bruto per uur kan verdienen. 
Met betrekking tot de stelling van de man over een onroerende zaak in Irak van de vrouw overweegt de rechtbank het volgende. Gehoord het debat op de zitting heeft de rechtbank de vrouw in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de zitting te reageren met betrekking tot deze stelling van de man, welke termijn op verzoek van de vrouw met twee weken is verlengd. De vrouw heeft vervolgens op 26 april 2022 gereageerd en daarna enkel aangegeven dat het te kort dag was om informatie uit Irak te verkrijgen, maar zij heeft niet om een langere reageertermijn verzocht. (…) Nu de vrouw inmiddels een nader onderbouwd standpunt met betrekking tot die onroerende zaak heeft ingenomen en de man hierop heeft gereageerd, zal de rechtbank thans ook een eindbeslissing aangegeven met betrekking tot het verzoek tot partneralimentatie.
Overwogen wordt dat uit het door de man bij F9-formulier van 10 maart 2022 ingediende stuk in onderlinge samenhang bezien met het door de vrouw bij F9-formulier van 26 april 2022 ingediende productie, naar voren komt dat de vrouw een onroerend zaak bezit in Irak. Nu de man heeft aangegeven dat de vrouw dit onroerend goed bijvoorbeeld kan verkopen voor ongeveer € 150.000,- en de vrouw deze stelling onvoldoende heeft weersproken is de rechtbank van oordeel dat de vrouw – mede gelet ook op haar verdiencapaciteit zoals hiervoor aangegeven – geen (aanvullende) behoefte heeft aan partneralimentatie. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.”

3    KLACHT
3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a)    Verweerster heeft geen tolk voor klaagster geregeld, terwijl klaagster een tolk nodig had.
b)    Verweerster heeft ten onrechte aan de rechter meegedeeld dat klaagster niet kan werken omdat zij de taal onvoldoende spreekt. 
c)    Verweerster heeft niet aan de rechter verteld dat 1) klaagster studeert bij ACTA en 2) dat klaagster een alleenstaande moeder is van een kind van drie jaar en geen familie in Nederland heeft die kan helpen.
d)    Verweerster heeft niet aan de rechter meegedeeld dat de woning in Irak veel minder waard is dan de man in de procedure heeft gesteld en dat klaagster niet terug kan naar Irak om de woning te verkopen. 
e)    Verweerster heeft er niet voor gezorgd dat in de beschikking van de rechtbank is opgenomen dat de dochter niet alleen mocht zijn met haar oma. Klaagster heeft verweerster meerdere keren verteld dat de dochter niet met haar oma alleen moest zij, want de dochter werd geslagen door oma. 
3.2    Op de zitting heeft klaagster verweerster ook het verwijt gemaakt dat zij de boedelscheiding niet heeft geregeld c.q. in gang gezet.
3.3    Klaagster stelt dat verweerster haar best niet deed en dat zij haar zaak door verweerster heeft verloren. Klaagster denkt dat verweerster heeft samengewerkt met de advocaat van de man of bang was voor die advocaat. Verweerster zei bijna niets en was tijdens de zitting bij de rechtbank  verward. Klaagster heeft nu geen inkomen meer: zij kreeg sinds meer dan een jaar partneralimentatie, maar dat is nu gestopt. Klaagster moet nu werken en kan niet meer studeren en zelfstandig tandarts worden. Verweerster heeft klaagster verteld dat ze geen alimentatie kan krijgen vanaf 1 juni. Klaagster heeft nu een andere advocaat en krijgt alimentatie tot september. 

4    VERWEER 
4.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2    Klachtonderdeel a: verweerster was van mening dat klaagster geen tolk nodig had, omdat de communicatie met klaagster altijd in het Nederlands was en zij een academische studie doet. Op verzoek van klaagster is geprobeerd een tolk te reserveren, maar er was geen tolk beschikbaar. Verweerster acht het niet aan haar te wijten dat er geen tolk is geregeld.
4.3    Klachtonderdelen b en c: verweerster heeft in haar brief van 6 maart 2022 aan de rechtbank geschreven dat klaagster vanwege haar studie en de zorg voor haar dochter niet in staat is om te werken en daarom behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud. Stukken ter onderbouwing zijn ingebracht. Verweerster heeft in de toelichting slechts aangegeven dat voor het omzetten van het diploma het van belang is dat klaagster de Nederlandse taal goed beheerst. Klaagster heeft een afschrift van de brief ontvangen.
4.4    Klachtonderdeel d: de wederpartij heeft kort voor de zitting een kadastraal bericht ingediend waaruit bleek dat klaagster onroerend goed in Irak bezat. Op de zitting heeft klaagster uitgelegd dat zij slechts een betaling heeft gedaan voor de woning en dat het resterende bedrag is bekostigd door middel van een door een bedrijf verstrekte lening. De woning is volgens klaagster eigendom van dat bedrijf tot de lening is afgelost. Verweerster heeft op 28 maart en 5 april 2022 per e-mail aan klaagster bevestigd dat de rechtbank een verklaring wil dat de woning in Irak belast is met een lening en dat klaagster geen eigenaar (meer) is, zoals zij ter zitting heeft verklaard. Zij heeft op 26 april 2022 een document bij de rechtbank ingediend waaruit volgens klaagster bleek dat zij geen eigenaar van de woning in Irak is. Ook heeft verweerster aan de rechtbank meegedeeld dat klaagster nadere documenten slechts in persoon in Irak kon krijgen, wat niet mogelijk was. De rechtbank vond het stuk onvoldoende.
4.5    Klachtonderdeel e: het is onjuist dat verweerster de rechtbank onvoldoende heeft ingelicht over klaagsters bezwaar tegen het verblijf van de dochter bij oma. Verweerster verwijst naar het proces-verbaal waarin uitdrukkelijk is vermeld dat verweerster heeft aangegeven dat klaagster niet wil dat haar dochter bij oma verblijft. Ook klaagster heeft ter zitting een toelichting gegeven. Na de schorsing van de zitting en op advies van de Raad voor de Kinderbescherming hebben klaagster en de man op de gang met elkaar afgesproken de zorgregeling zoals eerder overeengekomen, weer na te komen. De rechtbank heeft de zorgregeling opgenomen in de beschikking, maar heeft zich niet nader uitgelaten over het verblijf van de dochter bij oma.
4.6    De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 

5    BEOORDELING
Toetsingskader
5.1    De voorzitter hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst het hof of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80 
Klachtonderdeel a - tolk
5.2    Het verwijt is dat verweerster geen tolk heeft geregeld voor de zitting, terwijl klaagster wel een tolk nodig had. Duidelijk is dat verweerster (c.q. haar secretaresse) kort voor de zitting heeft geprobeerd een tolk te regelen, maar dit is niet gelukt. De raad is van oordeel dat het verweersters verantwoordelijkheid was om de noodzaak van een tolk (ruim) vooraf met klaagster te bespreken, gezien het feit dat het Nederlands niet klaagsters moedertaal was. Het is niet aan verweerster om op voorhand te bepalen dat klaagster geen tolk nodig heeft. Zij had dit tijdig met klaagster moeten bespreken en indien gewenst – zoals hier het geval – een tolk kunnen en moeten regelen. Verweerster heeft op dit punt onvoldoende zorgvuldig gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
Klachtonderdelen b en c – informatie rechtbank
5.3    Klaagster verwijt verweerster dat zij klaagsters persoonlijke situatie onvoldoende onder de aandacht heeft gebracht. Uit de stukken – verweersters brief van 6 maart 2022 en het proces-verbaal van de zitting – blijkt echter dat verweerster heeft uitgelegd dat klaagster studeert en dat zij de zorg heeft voor de dochter. Klaagsters verwijt op dat punt is dan ook niet terecht. Uit de stukken blijkt niet dat verweerster heeft genoemd dat klaagster geen familie in Nederland heeft. Het is de raad echter onvoldoende duidelijk waarom verweerster dit had moeten benoemen en toelichten. Dat zij dit niet heeft gedaan, is niet klachtwaardig. 
5.4    Klaagster verwijt verweerster verder dat zij (ten onrechte) heeft verteld dat klaagster niet kan werken omdat zij de taal onvoldoende spreekt. Uit de stukken blijkt dat verweerster heeft uitgelegd dat klaagster aan het studeren is en Nederlands leert om haar werkzaamheden als tandarts goed te kunnen uitoefenen. Uit de stukken blijkt niet dat verweerster heeft verteld dat klaagster niet kan werken omdat zij de taal niet spreekt. Klaagsters verwijt op dit punt mist daarom feitelijke grondslag. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.
Klachtonderdeel d – woning Irak
5.5    Klaagster verwijt verweerster dat zij niet aan de rechter heeft meegedeeld dat de woning in Irak veel minder waard is dan door de man gesteld. Uit de stukken blijkt echter niet dat klaagster op enig moment aan verweerster heeft meegedeeld dat de woning minder waard is. De discussie rondom de woning zag alleen op de vraag of klaagster de woning in eigendom had of niet. 
5.6    Voor zover klaagster stelt dat verweerster meer had moeten doen op dit punt, geldt dat het de raad onvoldoende duidelijk is wat verweerster nog meer had moeten doen. Klaagster heeft ter zitting stellig gezegd dat zij binnen een maand over stukken kon beschikken waaruit zou blijken dat de woning niet haar eigendom was. Verweerster heeft klaagster vervolgens in haar e-mails van 28 maart en 5 april 2022 ook duidelijk gemaakt welke informatie nodig was voor de rechtbank. Dat de door klaagster verkregen en vervolgens door verweerster ingediende stukken voor de rechtbank onvoldoende waren, kan niet aan verweerster worden verweten. Dit verwijt is daarom ongegrond. 
Klachtonderdeel e - omgang
5.7    Het verwijt is dat verweerster er niet voor heeft gezorgd dat de rechtbank heeft vastgelegd dat de dochter niet alleen mocht zijn met oma. Uit de stukken blijkt dat verweerster tijdens de zitting meermalen naar voren heeft gebracht dat klaagster niet wil dat de dochter alleen is met oma. Verweerster heeft onweersproken gesteld – en dit blijkt ook uit het proces-verbaal en de beschikking – dat partijen op zitting overeenstemming hebben bereikt over de omgangsregeling met de dochter. Dat klaagster achteraf mogelijk spijt heeft van deze afspraak, betekent niet dat verweerster tekort is geschoten. Het is niet aan verweerster om te bepalen wat door de rechter in de beschikking wordt opgenomen. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Aanvulling klacht - boedelscheiding
5.8    Op de zitting heeft klaagster verweerster – voor het eerst - het verwijt gemaakt dat zij de boedelscheiding niet heeft geregeld c.q. in gang gezet. Dit staat op gespannen voet met artikel 46c van de Advocatenwet, waarin wordt bepaald dat klachten worden ingediend bij de deken en dat de deken daarnaar onderzoek instelt. Omdat de aanvulling pas ter zitting door klaagster is aangevoerd en verweerster daarop onvoldoende onderbouwd heeft kunnen reageren, zal de aanvullende klacht door de raad buiten beschouwing waren gelaten. 
Tot slot
5.9    Klaagster stelt nog dat verweerster zou hebben samengewerkt met de advocaat van de man, dat die advocaat haar baas is en/of dat verweerster bang voor die advocaat zou zijn. Klaagster heeft haar stellingen niet onderbouwd en verweerster heeft dit uitdrukkelijk betwist. De juistheid van die stellingen is dan ook niet gebleken. Dat klaagster teleurgesteld is over de uitkomst van de procedure, betekent niet dat verweerster onvoldoende heeft gedaan of heeft samengewerkt met de wederpartij. 

6    MAATREGEL
6.1    Verweerster heeft niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Zij heeft voor klaagster, een kwetsbare cliënt voor wie het Nederlands niet de moedertaal was, geen tolk geregeld voor de zitting. Verweerster had de noodzaak van een tolk zelf ruim voor de zitting  met klaagster moeten bespreken, zodat tijdig een tolk geregeld had kunnen worden of vanwege het ontbreken van een tolk uitstel van de zitting gevraagd had kunnen worden.
6.2    Naar het oordeel van de raad volstaat in dit geval de maatregel van waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 
7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;
-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; 
-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A. Schaberg en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2023.